Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 29
(1919)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |
v. carpaccio. san giorgio. scuola di s. giorgio degli schiavoni, venetië.
| |
Het paard in de beeldende kunst,
| |
[pagina 302]
| |
gen. Prachtig is de stofuitdrukking van het krijgstuig: het harde speerhout, de ijzeren onderdeelen overtuigen ons er van, dat met dezen lansstoot niet te spotten valt. Op gelijke hoogte staat de behandeling van de betooming, waaraan de glans der metalen versierselen een rijk voorkomen verleent. Hiertoe bepalen zich de meer schilderachtige eigenschappen van het werk; in het paard heeft Carpaccio het niet verder gebracht, dan tot een modelleeren en kleuren; den weerschijn op de haren bijv. zal men er tevergeefs op zoeken. Door dit op den achtergrond blijven van picturale qualiteiten is dit werk, een der schoonste ruiterstukken, die de schilderkunst heeft aan te wijzen, kenmerkend voor den overgangstijd; op de ruiter-portretten, die eenige tientallen jaren later ontstaan, is dit schilderachtige een hoofdzakelijk bestanddeel geworden. Van deze echte renaissance-werken zullen wij er drie beschouwen.
velasquez. portret van philips iv, prado, madrid. (naar een teekening van den schrijver).
Van Italiaanschen bodem stamt de beeltenis van Karel V te paard, door Titiaan. Hoe wijkt de geheele opzet hiervan af van den zoo weinig ouderen San Giorgio! De zuivere profielstelling, die het er op aanlegt door scherpe belijning de bedoeling van den kunstenaar weer te geven, is vervangen door het trois quart. We zien den keizer schuin op ons toerijden; aan het historische moment, den morgen van den slag bij Mühlberg, worden we herinnerd door de gevelde speer, die hij in de hand houdt. Het paard is in een handgalop; van een losstormen op den vijand is geen sprake; deze komt op het doek ook niet voor. Dit ontneemt, geheel volgens de bedoeling van den schilder, er den te grooten schijn van werkelijkheid aan. Wij aanschouwen zoodoende het zinnebeeld van een groot geschiedkundig gebeuren; de feitelijkheid van dien morgen dringt zich niet aan onze aandacht op. Het rijkunstig bestanddeel laat zich op dit werk weinig gelden; het was voor Velasquez weggelegd, ook dit tot zijn recht te laten komen, en zoo het volkomenste te leveren, van wat de renaissance aan ruiterportretten heeft voortgebracht. In de wisselwerking, die tusschen de nieuwe krijgvoering en de veranderde fokrichting bestond, had zich de Italiaansche hoogeschool als rij- en africhtingsmethode ontwikkeld. Zij beöogde een maximum van gehoorzaamheid, wendbaarheid, plooibaarheid naar alle voorkomende omstandigheden in het gevecht, aan het paard bij te brengen. Wat wonder dat Velasquez, in zijne afbeelding van den koninklijken ruiter, diens paard in de houding der pesade voorstelde, dit moeielijke, maar centrale hoogeschool ‘air’, dat aan alle andere oefeningen ten grondslag ligt. Correct zit de koning te paard; veerkrachtig gaat het dier vóór omhoog, en buigt eenigszins door in de gewrichten der achterbeenen, juist genoeg om de gedachte aan een verzettelijk steigeren niet te doen opkomen. De voorbeenen zijn niet geheel sym- | |
[pagina 303]
| |
ant. van dijk. portret van karel i van engeland (national gallery).
| |
[pagina 304]
| |
j.e. ridinger. neue reitschule.
| |
[pagina 305]
| |
metrisch geteekend en geven daardoor dien toets van natuurlijkheid aan de geheele houding, die zoo gunstig afsteekt bij de kunstmatige volmaaktheid op de plaatjes van menig rijkunstig werk. Ternauwernood wordt de teugel aangehaald; niettemin zijn hoofd en hals in den stand, die een maximum van gehoorzaamheid en spaarzaam gebruik van krachten waarborgt. Hieruit blijkt de voortreffelijke africhting van den hengst. Dat een heftig temperament tot onderwerping gebracht is, bespeuren we aan de neusgaten, waaruit we het snuiven meenen te hooren, dat als teeken van protest de wereld ingezonden wordt. Zijn wij met de breedheid van Velasquez eenigszins vertrouwd, dan vergeven we de tonronde buik, waaraan het leven wat ontbreekt, ja, wenschen haar niet anders dan op déze wijze in het geheele samenstel opgenomen te zien, dat, - geleidelijk opgevoerd -, overal dezelfde weergalooze frischheid vertoont, en geen terugkomen op een wellicht minder geslaagd onderdeel gedoogde.
e. degas. start.
Het portret van Karel I van Engeland te paard, in de National Gallery, door van Dijck geschilderd, is, evenals de zoo juist besproken werken, meer dan een portret: als rechtgeaard renaissance-werk tracht het de macht van den souverein te verheerlijken. Als Titiaan en Velasquez greep de schilder naar het middel der Assyriers. Een strakke onbewogenheid van de rijzige ruiterfiguur, aangevuld door enkele onmiddellijke zinnebeelden, moet de koninklijke waardigheid vertolken. Hiermede houdt de overeenkomst met de Assyriers op; de zoo vloeiende en milde behandeling ontnemen aan dit schema voor ons alle barheid. Het reusachtige schilderij, met het veel meer dan levensgroote paard, werkt op het eerste gezicht adem benemend. Men ontwaart ternauwernood omtrekken; niettemin dringt het leven van het machtige dierenlichaam door de schakeeringen der ontroerend schoone Isabella-kleur zich overtuigend aan ons op. Behalve vorstenbeeltenis in den stijl der renaissance is het daardoor tevens een dierstuk van den eersten rang. Een werk van beteekenis binnen de grenzen van de Hollandsche kunst is het ruiterportret van Dirk Tulp door Paulus Potter. Prof. dr. J. Six schreef er een studie over in Onze Kunst. De minnaar van het buitenleven werd in innig verband met de natuur geschilderd. Het landschap lokt onzen blik naar zijn verten; de planten op den voorgrond spreken van de weelde van den zomer. In soepelen zit geeft de ruiter zich over aan de beweging van het paard, dat, het hoofd | |
[pagina 306]
| |
links wendend, even medeposeert. Aan de wonderfraaie schildering van staart en manen wijdde Dr. Six een schoonen passus; jammer dat de houterigheid der achterbeenen zooveel kwaad aan het werk doet. Rubens is vooral om zijn teekeningen als conterfeiter van paarden te waardeeren. In eenvoudige studies naar de natuur wordt hij er niet toe verleid zijn geweldigen vormenzin aan het goochelen met mensch- en dierlijven dienstbaar te maken. Niettemin weet hij ons de wellust, waarmede hij een kloekgebouwde paardecroupe aanschouwde ook op zijn schilderijen, door de meesterlijke plastische wedergave, zeer wel te doen deelen, en zich als paarden-schilder te doen apprecieeren.
louis tuaillon. amazone, brons. national gallerie, berlijn.
Geen kunstenaar van den eersten rang, maar opmerkenswaard door zijn grooten durf, is de schilder van veldslagen Van der Meulen. Wij doen een kopergravure naar zijn werk reproduceeren, waaruit de zeldzame bekwaamheid van den maker blijkt in het teekenen van moeielijke verkorten. Het paard dat hierop half van boven, half van voren gezien voorgesteld is, zal zich zoo dadelijk op zijn andere zijde rollen; het heft kop en hals al op, om den zwaai te kunnen volbrengen. Zuiverheid van vorm en handeling zijn de groote verdiensten van de reeks paardenfiguren, waartoe deze behoort. Bataille-schilders van minderen rang hebben op hun werken dikwijls gebruik gemaakt van deze voorbeelden, die ook den hedendaagschen liefhebber van het diermodel nog de vreugde kunnen bereiden, zijn duistere noties omtrent den bouw van het paardenlichaam te verhelderen. Met Van der Meulen zijn wij de 18de eeuw genaderd. De kunstenaars van dit tijdperk bewijzen, dat de leidende geesten vooral oog hebben voor de bekoringen eener bevallige en gemakkelijke weelde, en eenigszins vergeten zijn, welk moeitevol menschenbedrijf hierin is vóórondersteld. Voorstellingen, die aan het inspanning en moed vergend krijgsbedrijf herinneren, zal men dan ook maar zelden meer op de representatieve werken dezer periode tegenkomen. Dat deel van den adel, dat het paardrijden voor zijn genoegen blijft beoefenen, moet dus elders de bevrediging zoeken van zijn beperkten kunstzin: voor hen wordt de sportprent gecreëerd. De sportprent dient voor het vermaak van den paardenliefhebber. Schoonheid van algemeenen aard moet men op haar niet zoeken. Ze weet echter zeer wel aan haar bestemming te voldoen, den sportmaniak binnenskamers te omringen, met wat hij noode buitenshuis achterliet. Het is bijna even prettig de afbeelding van een stage-coach door Pollard te bekijken, als een onzer bekende vierspannen te zien voorrijden, dat nog wel eens ‘z'n dag’ niet hebben kan. En den liefhebber, die zoo min als schrijver dezes | |
[pagina 307]
| |
e. meissonier. trompetter. naar een houtsnede.
| |
[pagina 308]
| |
met het Engelsche renwezen van nabij heeft mogen kennismaken, raad ik van dienzelfden Pollard de gekleurde platen te bezien, die hij van de Ascot- en Derby-races gemaakt heeft. Hoewel met honderden mensch- en dierfiguurtjes volgeteekend, zijn ze toch van een zekere ruimtewerking, ja, landschappelijke schoonheid, doordat de poppetjes onze aandacht niet geheel van de fraaie omgeving afleiden. Het geheel roept zóó, aardig, de blijde stemming op, die zich bij mooi weer van den bezoeker van een openluchtfeest pleegt meester te maken. Als regel is het spannend oogenblik gekozen, waarop het rennende veld van paarden nog een 100 M. heeft af te leggen. Met moeite wordt het opgewonden publiek, dat in de baan wil dringen om den uitslag met eigen oogen te kunnen zien, door de ordebewaarders in bedwang gehouden. In de verte op het middenterrein komen ruiters, die te paard den ren volgden, in galop aanzetten. Zoo beweegt zich alles in de richting van de eindpaal, die, boven alle warreling uit, duidelijk is te ontwaren. Ook om die samentrekking van de aandacht kan men deze prenten een zekere aesthetische werking niet ontzeggen. Aan de Engelsche vossenjacht danken we menige humoristische teekening. Vooral Caldecott wist in zijn beminnelijke hobbelpaardjes iets onbepaalbaar grappigs te leggen; zijn werk staat boven de zoo juist gekenschetste soort. Ik noem ook Clevering Gunther, die voor weekbladen teekende, en daarin de chic van kleedij, tuigen en bespanning, die Hyde-Park in zijn besten tijd zien liet, zoo begeerlijk voor te stellen en - fijntjes belachelijk te maken wist. In Frankrijk volgden de sport en de teekenaars van haar kroniek andere lijnen. Het vasteland heeft veel meer, ook in onzen tijd, vastgehouden aan een schoolsche africhting van het paard. Uit de kopergravures van de Neue Reitschule van Ridinger bijv., of de Ecole de Cavalérie van de la Guérinière kan de ingewijde begrip krijgen van de rij- en africhtings-methode van een honderdvijftig jaar geleden. Van de beste dezer gravures gaat ook voor den kunstliefhebber nog wel charme uit. De zwier in de bouworde der maneges of in andere brokken architectuur, die men er goed geslaagd op vindt voorgesteld, geven hem een zekere vergoeding voor de onnatuurlijke perfectie in de houding der levende wezens, die zoo slap of caricaturaal tot uitbeelding komt. Zeer bijzonder in hun onderwerp hebben deze plaatwerken het evenwel nooit tot eenzelfde populariteit kunnen brengen als de Engelsche sportprenten. De grafische kunst van deze soort is het voortbrengsel geweest van specialiteiten in het paardengenre, die zich het vervaardigen van ruitertafereelen tot levenstaak gesteld hadden. Reeds in de 17de eeuw met Wouwermans begonnen, wordt het specialisme langzamerhand overheerschend, juist in die mate, als de algemeene belangstelling, en daarmee de schoolmakende talenten, zich van het rijpaard afwenden. Op enkele uitzonderingen na verschijnt de ruiter in de 18de en 19de eeuw nog maar zelden op een werk van den eersten rang, en het ziet er naar uit, dat de 20ste in dit opzicht nog armer zijn zal. Ja, ook de specialiteiten schijnen weldra tot het verledene te zullen behooren. Ik geloof niet, dat we dit laatste behoeven te betreuren. Al te duidelijk kleefde hun de bekende specialiteitenfout aan, den eenvoudigen kijk op hun onderwerp te missen. Nemen we bijv. eens een schilder als Meissonier, wiens trompetter ons Hollanders door de firma Verkade, die hem tot haar embleem koos, welbekend is. Een oppervlakkige krijgshaftigheid kan men deze ruiterfiguur wel toekennen, maar hoe onwaar is de houding van het paard met al zijne uitmuntend verzorgde détails! Met als van een hobbelpaard naar voren en achteren gestrekte beenen volhardt het, - blijkens de rust van den ruiter -, in een stand, dien wij nooit gezien hebben, en dien het naar onze meening ook geen minuut vol zou kunnen houden. Het hoog opgetilde voorbeen doet | |
[pagina 309]
| |
denken aan concoursdressuur, maar niet aan het krabben op den grond, dat Meissonier, - als teeken van ongeduld bij het dier - blijkbaar heeft willen weergeven. Dat deze schilder het met het paard zoo nauw niet nam, wekt te meer verwondering, omdat hij zelf uitstekend ruiter was, die de bekwaamheid en den moed had, op een dravend paard gezeten, schetsen van voor hem uit rijdende ruiters te maken.
malle jan, de snelste harddraver van europa. naar een hollandsche kopergravure.
Frankrijk, Duitschland, Engeland, ook Nederland hebben dergelijke schilders van het militaire genre gehad, wien allen min of meer het verwijt treft van gebrek aan diepte, kinderachtigheid, chauvininisme. Van de enkelen, die hier boven staan, noem ik in de eerste plaats Fromentin, wien de gratie van het barbarijsche paard tot bevallige en gloedvolle composities inspireerde. Degas is een andere uitzondering, die geheel apart staat. Zijn hartstocht voor de rensport uitte hij in zijne werken op een zeer persoonlijke wijze. Veraf van tribune en menschenmenigte, op het eenzame punt van afgang, nam hij zijn renpaarden en jockeys van nabij waar. Daar het hem onverschillig was, of | |
[pagina 310]
| |
zijn werken aan den eenzijdigen sportliefhebber behaagden, kwam hij tot een vrijheid en natuurlijkheid in de voorstelling van zijn modellen, die men maar niet in de gedachten moet roepen, als men een aquatint van Pollard of Alken onder de oogen krijgt. Hoe uitnemend Degas het karakter van het renpaard wist te vatten, kan men goed zien op de bijgevoegde reproductie. Men vergelijke eens het overmoedig steigeren van het speelsche volbloedpaard met de correcte pesade van den deftigen Andalusiër van Filips IV; twee tegenstellingen, waar, wel beschouwd, een stuk beschavingsgeschiedenis tusschen ligt.
paulus potter. appelschimmel.
De paarden van Degas voeren onze gedachten naar den beeldhouwer Louis Tuaillon. Ook deze inspireerde zich op het renpaard. Bij hem bewonderen wij vooral het groote begrip, dat hij had van den rasvorm van zijn sujet. Tuaillon had den oorspronkelijken inval, de vormen van het ideaalpaard onzer dagen met het vrouwelijk naakt in een beeldhouwwerk te willen vereenigen. Ronde vrouwen-vormen tegen het schonkig dierlijf te doen uitkomen, is ten allen tijde een pikante opgaaf voor de kunst geweest. Grieksche vazen en beeldhouwwerken, de schilderijen van Veronese, Rubens, en vele tijdgenooten geven talrijke varianten op dit thema. Tuaillon voegde er een nieuwe aan toe. Wel verre van een contrast te zoeken, streefde hij er echter juist naar, de lenige, slanke meisjesgestalte zijner amazone aan het ranke type van het Engelsche volbloedpaard aan te passen. Van dit laatste liet hij al het buitensporige weg, dat het ontsiert, en wist zóó de vormen van het beste paard onzer dagen in een beeldhouwwerk vast te leggen, dat paardenkenner en kunstminnaar gelijkelijk bevredigen kan. De conceptie ook van het geheel verdient allen lof. Uit de houding van paard en berijdster spreekt een zoo volkomen wederzijdsch vertrouwen, dat wij geheel in de Sagenwereld verplaatst worden. | |
[pagina 311]
| |
Jammer dat op het eerste gezicht het moderne raspaard onder de overoude amazone-figuur wat gewild aandoet.
van der meulen. paardenstudies.
Werken als dit zijn voor de vorige eeuw niet teekenend. Bepalen we ons bij de beeldhouwkunst, dan denken we veeleer aan het bekende mijnpaard van Meunier, als we een karakteristieken negentiende-eeuwschen arbeid willen noemen. Maar het best spreekt de geest van de kunst uit de schilderijen der bedoelde periode. Hier vinden we de stemmingsvolle uitbeelding van het werkpaard, waarin de impressionisten zoo vaak hunne groote liefde voor de natuur uitgesproken hebben. Niet, dat voor het eerst de aandacht der kunstenaars naar het trekpaard ging. Holland, met zijn polders en smalle dijken is nooit een land voor ruiters geweest. De enkele sportprent, die verschijnt, is het portret van een harddraver, die voor den boer den gouden zweep verdiend heeft. De schilder uit de 16e en 17e eeuw had evenwel genoeg levenslust om niet het meest miserabele dier uitsluitend tot model te nemen. Bij Cuyp en Potter vinden we een zeer gezonde voorliefde voor een weldoorvoede appelschimmel, waar zoo nu en dan de roskam over gaat. Eerst bij de kunstenaars der klassieke Engelsche school, die bij de Hollandsche aansluit, begint zich de neiging te openbaren, vooral in verwaarloosde paarden van vrachtrijders en dergelijke het schilderachtige te zien. Morland, de bezielde schilder, die de geringste toets verf levend wist te houden, heeft met het schilderen van dit soort dieren een grooten naam gemaakt. In de uitvoering zijn z'n werken van een echt Engelsche distinctie; naar den inhoud geven zij den dichterlijken kijk op 's makers land- en tijdgenooten op het buitenleven. Men slaakt voor zijn schilderijen de verzuchting, dat het latere realisme ons niet gelukkiger gemaakt heeft. Van de paardenschilders uit den tijd der Hollandsche romantiek (tot Nederland zullen we ons voor de rest van dit artikel bepalen) noem ik Verschuur, die vooral aan de kleur zijner modellen recht wedervaren liet. Nakken, in 1835 geboren, is een der laatsten | |
[pagina 312]
| |
geweest, die iets voor een mooi paard gevoelde en - er iets van te maken wist. Hij stond daardoor buiten zijn tijd, en telt, ook door de maat van zijn talent, onder de toonaangevende schilders niet mee. - Het jaagpaard van Jacob Maris, het lichte paardje van de zandboerderij, dat Mauve zoo puntig te aquarelleeren wist, gaan wij als stoffage voorbij. We moeten naar Breitner, om de tendenzen van de 19e eeuw in het geschilderde paard consequent doorgevoerd te zien. De groote koppen van Amsterdamsche trampaarden, die hij gemaakt heeft, zijn niet z'n beste werk. Het wattige, dat de waterverf krijgt op het gesponsde papier, zat den aquarellist te zeer in den weg bij het nabootsen van de paardenhuid. Een beteren Breitner geven zijn stadsgezichten in olieverf. Trekpaarden nemen dikwijls een groot percentage van het doekoppervlak in. Toch zou men verkeerd doen, zoo'n werk tot een bepaald genre te rekenen. Men kan op zijn latere schilderijen niet zien, dat hij den romp van een sleeperspaard met meer hartstocht neersmeerde, dan het heiwerk, dat tusschen de pooten door te zien komt, of de lucht, die den rug afteekent. Breitner - als liefhebber van paarden met het militaire genre begonnen - had de zelfverloochening van den wetenschappelijken mensch, die bij het zoeken naar de waarheid, persoonlijke verlangens omtrent deze op zij zet. De leuze: juistheid van toon vóór alles, diende hij met een hartstochtelijke overgave, die vrij van alle voorbehoud was. Het is waar, dat hij zich voor de ingeboete vrijheid ruimschoots schadeloos stelde met de achteloosheid, waarmee hij detailvormen behandelde, een verlichting van zijn taak, die hij dan weer behoefde om van zijn figuren te meedoogenloozer actie te kunnen eischen, die zijn visie vroeg. Hij vertegenwoordigt zoo het echte type van den impressionist met al zijn breedheid en gedeeltelijke onmacht. Bij het zien van een schilderij van Breitner komt de vraag niet op, wat voor type paarden hij eigenlijk schilderde. Toch stel ik bij het overdenken van zijn oeuvre één ding vast: de fraaie spannen onzer groote brouwerijen, die vroeger Amsterdam doorkruisten, vindt men niet op zijn werken; die passen met hun blinkend gareel niet in het sombere beeld, dat hij van het stadsleven ontwierp. De impressionistische werkwijze kon geen stand houden. Ze ging aan haar wezen te gronde. Hoe handiger men werd in het vatten van het moment, hoe moeilijker het ging, op den eersten aanzet terug te komen, waar eigenlijk de bedoeling al in uitgesproken was. Aan de reactie, die onder leiding van Jan Veth ontstond, danken we den dierenteekenaar Dupont. Deze greep naar de graveernaald, als het materiaal, dat hem in zijne behoefte aan gewetensvolle verantwoording van elk onderdeel den weg kon wijzen. Als de dronken boer van Goethe, viel hij echter, met moeite te paard geheschen, er aan den anderen kant weer af: door het al te sprekende detail zijn zijn dieren soms niet vreemd aan het caricaturale. Trachtten Veth en de zijnen naar een andere techniek, de nieuwe romantici zochten een ander onderwerp. JurresGa naar voetnoot*), wiens paarden soms wat uiteenvallen in de mozaïek der kleurpartijtjes, en Gouwe, romanticus krachtens zijn kleur, - wien men in zijn zware Belgen, gezien tegen een bonten morgenhemel, grootsch bedoelen niet ontzeggen kan, - moeten in dat verband genoemd worden. De grootste ontwikkelings-mogelijkheid bleek totnogtoe een derde richting te bieden, die daarom kortweg de moderne heet. Een goed begrip van het doel, waar zij toe leidt, krijgt men door het affiche, dat van der Lek onlangs voor een tentoonstelling van zijn werken teekende. De verspreide blokjes hierop blijken, tot aangename verrassing van den beschouwer, een ruitertje voor te | |
[pagina 313]
| |
stellen. De oplossing van deze puzzle kan men slechts een moment vasthouden: een volgend oogenblik lost de harmonische eenheid zich weer in een veelheid op. Meer gevoel ik voor de koppen van huzarenpaarden, die hij vroeger wel maakte. Hij kenschetste ze, door één bijkomstig onderdeel - stang en kinketting bijv. - weergaas raak neer te zetten, en kwam zoo tot een doordachten eenvoud. Zijn kijk is gewild kinderlijk. Het aanplakbiljet van van der Lek is een eindpunt in de paardbeelding. Nog een stap verder, en de vormen van het paard worden geheel en al uit zijn voorstelling weggelaten. Wij zijn dan aangeland bij het vorm- en kleurenspel, dat geen nabootsen van zichtbaarheden meer beoogt. Ook zonder in de alleen-zaligmakende leer der jongste school te gelooven, zal men niet verwachten, dat het paard nog veel geschilderd of geboetseerd zal worden; het wordt te zeer overbodig in de maatschappelijke huishouding. Het rijpaard gebruiken we voor ons genoegen; straks hebben we ook het trekpaard niet meer noodig. Dan moge de kunst de herinnering levendig houden aan den tijd, dat de mensch zonder het paard niet leven kon; dan moge zij er van blijven getuigen, dat de voorstelling van het beste paard onder den besten ruiter eens tot haar schoonste opgaven werd gerekend. |
|