| |
| |
| |
afb. 1. bont (a, b, c, e) en zwart (d, f) chimu-aardewerk.
| |
Oud-Peruaansch aardewerk in 's Rijks Ethnographisch Museum
door dr. J.P.B. de Josselin de Jong.
III.
Het bovennatuurlijke in de keramiek. Schilderingen. Besluit.
In ons tweede artikel (Mei-aflevering 1918) behandelden wij enkele merkwaardige typen van Chimu-keramiek en wel voornamelijk portret- of beeldvazen van menschen en dieren. Meestal had het lichaam van de vaas zelf, of althans een gedeelte daarvan, den vorm van de voor te stellen figuur; in één geval vonden wij deze in relief weergegeven. Wellicht is die relief-versiering als een overgangsvorm te beschouwen tusschen de uitsluitend geschilderde (afb. 5, 9) en de echt sculpturale ornamentiek, waarbij wij echter wel moeten bedenken, dat de archaeologische gegevens zelve ons totnogtoe niets omtrent den ontwikkelingsgang dezer aardewerk-ornamentiek hebben geleerd. Immers naar de resultaten der opgravingen te oordeelen (zie eerste artikel),
| |
| |
komen de beschilderde en de sculpturale vazen gelijktijdig in dezelfde streken voor en behooren beide typen tot het oudste aardewerk, dat ons uit het Peruaansche kustgebied bekend is.
afb. 2. bont en zwart chimu-aardewerk.
Zooals de lezer zich zal herinneren, hadden wij reeds in ons vorig opstel meer dan eens gelegenheid er op te wijzen, dat het feitelijk ondoenlijk is een scherpe grenslijn te trekken tusschen de realistische weergave der werkelijkheid en de, ongetwijfeld eveneens als realistisch gedachte, afbeelding van het bovennatuurlijke. Dit behoeft ons trouwens volstrekt niet te verwonderen: al wat wij van den beschavings-toestand der oude Peruanen weten toch wijst er op, dat zij geenszins nog het stadium bereikt hadden, waarin men zich de afscheiding tusschen deze beide werelden bewust gaat worden. Wanneer zij zich bijvoorbeeld een bepaalde godheid in de gestalte van een bepaalde soort aap dachten, dan bracht dit geloof noodwendig mee, dat ook alle aardsche vertegenwoordigers dezer apensoort iets bovennatuurlijks voor hen hadden, ook al behandelden zij deze dieren overigens precies als alle andere apen. Vinden wij nu zulk een aap in het aardewerk voorgesteld, dan spreekt het van zelf, dat wij dikwijls niet zullen kunnen uitmaken wat de kunstenaar nu eigenlijk op het oog heeft gehad: de godheid of de aap; en zelfs indien wij reden meenen te hebben om aan te nemen, dat het hem enkel en alleen te doen is geweest om een natuurgetrouwe afbeelding van het dier te geven, ook dan nog blijft de mogelijkheid bestaan, dat het bovennatuurlijke element, dat nu eenmaal onafscheidelijk aan zijn voorstelling van dit dier verbonden was, in meerdere of mindere mate zijn weergave heeft geïnfluenceerd. Nu zijn zulke twijfelachtige gevallen betrekkelijk zeldzaam, daar het bovennatuurlijke gewoonlijk wel aan een of andere afwijking van het normale herkenbaar is, maar toch blijft deze vermenging van mythe en werkelijkheid, vooral wanneer men dit aardewerk niet alleen van een artistiek, maar vooral van een ethnologisch standpunt bestudeert, een factor van niet te onderschatten beteekenis.
Dat de Oud-Peruaansche kunst, en in 't bijzonder de keramiek, veel sterker onder den invloed van allerlei magisch-religieuze voorstellingen moet hebben gestaan dan men op het eerste gezicht zou meenen, blijkt ons, ook afgezien van algemeen-ethnologische overwegingen, ten duidelijkste uit het weinige, wat wij omtrent die voorstellingen zelve in den loop der eeuwen te weten zijn gekomen. Het is dan ook wel de moeite waard daar even bij stil te staan.
Onder de vele groepen van voorstellingen, die, elkaar doorkruisend en verdringend, het religieuze leven der oude Peruanen tot een grootendeels nog onopgelost raadsel hebben gemaakt, zijn er twee, die telkens weer met bijzondere duidelijkheid op den voorgrond treden: het ‘totemisme’ en het ‘huaca’-geloof, beide trouwens ook van elders bekend, hoewel verre van verklaard.
Wat nu in de eerste plaats het Peruaansche
| |
| |
totemisme betreft, dient vermeld, dat de verschillende stammen, die tezamen de bevolking van het historische Inka-rijk vormden, elk op zichzelf weer uit een aantal op bloedverwantschap gebaseerde dorpsgemeenten bestonden. Deze aloude organisatie, die ook onder de Inka-heerschappij in hoofdzaak bleef voortbestaan, vinden wij in het religieuze leven weerspiegeld door het totemisme. Iedere dorpsgemeente droeg den naam van een of ander wezen of ding, veelal een dier, dat als de gemeenschappelijke stamvader-beschermer gold en als zoodanig ook vereerd werd. Ook bij de grootere groepen - stammen e.d. - schijnt de vereering van zulk een mystieken stamvaderbeschermer in zwang te zijn geweest, al berustte de vereeniging van verscheidene dorps-gemeenten tot één stam niet op bloedverwantschap. Zoo wordt van de Chimu's aan de kust verhaald, dat zij de zee (‘Moeder Zee’) vereerden, en wist men van de eveneens aan de kust gevestigde, Chanca's te vertellen, dat zij in verscheidene totemistische groepen verdeeld waren, zooals de groep van het meer, die van den berg e.a. In weer andere deelen van het rijk vinden wij als totems puma's, honden, lama's, gieren, uilen, slangen, krabben, kreeften en nog verscheidene andere dieren en dingen uit de natuur. Ook het geslacht, de clan der Inka's week in dit opzicht niet van de hen omringende groepen af: hun totem was de zon. En deze totemistische zonvereering van de Inka-clan is later de officieele godsdienst van het Inka-rijk geworden.
afb. 3. bont chimu-aardewerk.
Behalve dit plaatselijke totemisme echter, dat, naast den zonnedienst, op allerlei plaatsen in zwang bleef, kende het volk nog tal van andere wezens en dingen waaraan het een zekere macht toeschreef en die dan ook tot op zekere hoogte vereerd werden, of althans in het religieuze leven een zekere rol speelden. De algemeene naam voor zulke ‘machtige’ dingen was huaca, een term, die ons weliswaar niets zegt, maar dien wij toch noemen, omdat men hem in verschillende werken over het oude Peru in verschillende beteekenissen gebruikt vindt. Huaca waren alle dingen, waarvoor men bang was, waaraan men de macht toekende om de menschheid in 't algemeen of een bepaald persoon in 't bijzonder kwaad of goed te doen. Ook de totem was, zooals van zelf spreekt een huaca en het is dikwijls niet uit te maken of wij in een bepaald geval met een totem-huaca of met een andere huaca te doen hebben.
Wanneer men nu - om tot onze vazen terug te keeren - bedenkt, dat de oude Peruanen zoo ongeveer alles wat zij zagen, dachten, voelden in hun aardewerk plachten weer te geven, en men daarbij in aanmerking neemt, dat ieder levend wezen (ook een mensch, bijv. wanneer hij opvallende lichamelijke of geestelijke afwijkingen vertoonde) en ieder ding voor een bepaalde groep of een bepaald individu een huaca kon zijn, dan moet men wel tot het besluit komen,
| |
| |
dat de beteekenis van het magisch-religieuze element in deze kunst moeilijk overschat kan worden. Maar nog iets anders vloeit uit deze overwegingen voort: indien de magisch-religieuze voorstellingen zelve reeds onmogelijk in scherp omlijnde categorieën kunnen worden ingedeeld, hoeveel meer moet dit dan het geval zijn met de tallooze keramische producten, waarin zij tot uiting komen! Nemen wij als voorbeeld de met maiskolven behangen figuur van afb. 1a. Dat de mais als voornaamste landbouwproduct en onmisbaar voedingsmiddel in hoog aanzien stond, ja op vele plaatsen geregeld vereerd werd, is een bekend en volkomen begrijpelijk verschijnsel. Maar deze vereering kan, al naar het plaatselijke gebruik, de mythische traditie van clan of stam, een zeer verschillend karakter dragen.
afb. 4. bont chimu-aardewerk. vruchten.
In de eerste plaats kan het gewas als de mystieke stamvader van een clan worden beschouwd, een opvatting, die ook ongetwijfeld, en vermoedelijk op meer dan ééne plaats in zwang was. Daarnaast echter werd de mais, ook door groepen, die er andere totems op na hielden, als een met bovennatuurlijke eigenschappen begaafd wezen beschouwd, welke voorstelling dan niet zoozeer iedere maisplant of iedere maiskolf op zichzelf, als wel de soort in haar geheel betrof, d.w.z. de ‘mais-ziel’ of wellicht de mystieke stammoeder (in zulke gevallen spreekt men liever van ‘moeder’ dan van ‘vader’) van alle maisplanten, de mais-totem. Welke van deze voorstellingen nu in de genoemde figuur belichaamd is, valt niet met zekerheid te zeggen: het half-menschelijke gezicht zou aan een clan- totem kunnen doen denken, maar daar staat tegenover, dat ook dierfiguren, vogels bijv., dikwijls met maiskolven getooid zijn. Waarschijnlijker is, dat zulke mais- huaca's, zooals men ze veilig kan noemen, plaatselijke, soms zelfs individueele, voorstellingen aangaande de ziel of de totem van de mais belichamen: dit wordt trouwens bevestigd door zekere oude berichten, volgens welke ieder Peruaansch huishouden een ‘mais-moeder’ bezat, veelal bestaande in een vaas in den vorm van een maiskolf of een met maiskolven versierde menschelijke of dierlijke figuur, die men aanbad en met offers vereerde. Als wij deze mededeeling mogen gelooven, dan wordt 't zeer waarschijnlijk, dat ook eenvoudige vruchtvormige vazen, als die van afb. 4 niet uitsluitend als staaltjes van realistische plastiek zijn te beschouwen. Nu kunnen wij in zulke gevallen, vooral met behulp van oude Spaansche berichten, de betrokken voorstellingen althans eenigszins benaderen, doordat zulke
vruchtfiguren gewoonlijk wel zijn thuis te brengen. Anders wordt het, wanneer wij met half-menschelijke of half-dierlijke gedrochten te doen krijgen, waaromtrent de totnogtoe bekend geworden inheemsche mythen ons geen uitsluitsel geven; in dat geval hebben wij geen enkel aanknoopingspunt en kan er dus van ‘verklaren’ geen sprake zijn. Zoo kunnen wij van geen der figuren van afb. 1 en 2 meer zeggen, dan dat zij ongetwijfeld een mythischen achtergrond hebben, iets wat niemand ons zal betwisten. Waarom de menschelijke gezichten van zulke figuren haast altijd slag- | |
| |
tanden hebben (afb. 1), wat de overige attributen (verschillende soorten van sieraden enz.) dier persoonlijkheden aanduiden - daar weten wij feitelijk niets van. Natuurlijk kunnen algemeen-ethnologische overwegingen ons wel tot een zeker vermoeden aangaande de beteekenis van een en ander brengen, maar tot zekerheid geraken wij langs dezen weg nooit.
afb. 5. oud-chimu. trujillo.
Hetzelfde geldt tot op zekere hoogte van de geschilderde, ten deele ook in relief aangebrachte, versieringen, die eveneens zoo rijkelijk in het oude Chimu-aardewerk vertegenwoordigd zijn. Tot op zekere hoogte, want in deze ornamentiek maken wij kennis met een nieuw element, de tot onherkenbaar wordens toe gestyleerde plant- of dierfiguur, die somtijds wellicht tot zuiver ornament geworden is. Naar alle waarschijnlijkheid behooren hiertoe niet alleen alle ‘geometrische’ figuren, zooals spiralen, maeanders, driehoeken, trappen e.d.m., maar ook de tallooze vreemdsoortige ornamenten, die de veelal onverklaarde tafereelen uit het dagelijksch leven en uit de mythologie nog ingewikkelder en grilliger maken. Zoo schijnen de meeste geometrische ornamenten zich uit oorspronkelijke visch- en inktvischfiguren te hebben ontwikkeld. Vooral dit laatste dier, of liever zijn vangarmen, spelen een belangrijke rol in de Oudperuaansche ornamentiek, terwijl ook de zeesterfiguur (afb. 8a) vermoedelijk veel tot de wording van sommige veelvuldig voorkomende geometrische ornamenten heeft bijgedragen. De eerste schrede op den weg van den realistischen vangarm tot het conventioneele ornament bestaat hierin, dat de arm zelf als een spiraal wordt weergegeven, terwijl de zuignappen vertegenwoordigd zijn door driehoeken (afb. 5g). Dat wij
| |
| |
ons dezen overgang inderdaad zoo moeten denken, laat zich aan ons eigen materiaal niet zoo heel duidelijk demonstreeren, daar realistische inktvisch- of vangarmfiguren niet in onze verzameling voorkomen. Ook zonder afdoende bewijzen echter zal de lezer zich deze ontwikkeling gemakkelijk kunnen voorstellen. Uit deze conventioneele vangarmfiguur nu laten zich reeds dadelijk drie verschillende geometrische ornamenten afleiden: de spiraal, de driehoek en de trap en het ligt voor de hand, dat de ontwikkeling niet op dit punt is blijven staan, maar dat de drie genoemde figuren ook afzonderlijk of in gedeeltelijke combinatie op het aardewerk voorkomen. Dit is dan ook inderdaad het geval. Op afb. 11b zien wij spiralen gecombineerd met trappen, maar in tegenstelling tot de eigenlijke vangarmfiguur (afb. 5g) hebben deze spiralen de trap aan de buiten- in plaats van aan de binnenzijde. Afb. 5e toont ons een vaas, die nagenoeg geheel met losse driehoeken en trappen beschilderd is; hier is niets meer wat ons aan een inktvischarm herinnert, en als wij de tusschenvormen 11b en 5g niet kenden, zou er niet de minste reden zijn om deze geometrische ornamenten met voorbeelden uit de levende natuur in verband te brengen. Dichter bij het prototype staan nog de figuren op het middengedeelte van afb. 11b: hierin zien wij de spiralen tot rechthoekige, twee aan twee verbonden haken geworden, zonder dat evenwel het verband met de trapfiguur verbroken is. Wellicht staan deze dubbele haakfiguren in direct verband met den maeander, die eveneens tot de allergewoonste ornamenten der Oudperuaansche keramiek behoort. Op afb. 5a vinden wij het vangarm-motief eveneens terug, maar hier zijn de uiteinden met vogelkoppen versierd: ook dit is een veel voorkomend ornament.
afb. 6. teekening voorkomend op 9 c.
afb. 7. bont chimu-aardewerk. relief.
Niet minder duidelijk is de afkomst van de relief-versiering op afb. 11a. Uit andere, blijkbaar nauw verwante, maar in mindere mate gestyleerde ornamenten blijkt ten duidelijkste, dat wij hier met vischfiguren te doen hebben. Op de afgebeelde vaas zijn deze figuren reeds vrijwel tot zuiver geometrische ornamenten geworden en na hetgeen wij van het vangarm-motief hebben gezien, kunnen wij ons gemakkelijk voorstellen, dat bij een iets verder gevorderde styleering het natuurlijke prototype in 't geheel niet meer herkenbaar zal zijn.
Behalve de fauna vinden wij ook het plantenrijk, de levenlooze natuur en de stoffelijke
| |
| |
beschaving in de conventioneele ornamentiek vertegenwoordigd, al hebben ongetwijfeld verreweg de meeste ornamenten zich uit oorspronkelijke dierfiguren ontwikkeld. Zoo kunnen wij door vergelijking gemakkelijk vaststellen, dat de figuurtjes waarmee de tuit van afb. 9f bezet is, boonen voorstellen en dat wij in de eigenaardige ornamentenrij, die het bovenste buikgedeelte van afb. 5e versiert, combinaties van knots en schild hebben te zien. Beide ornamenten zijn zeer gewoon: boonfiguren vindt men, hetzij in regelmatige groepen gerangschikt, hetzij op de meest grillige wijze tusschen en in de overige figuren uitgezaaid, op tal van vazen terug en van een der Leidsche exemplaren bestaat de eenige versiering in rijen knotsen, die op de hier afgebeelde wijze gecombineerd zijn met afwisselend ronde en vierkante schilden.
afb. 10. teekening voorkomend op 5d.
afb. 8. bont chimu-aardewerk. zeester en kreeft.
Het behoeft geen betoog, dat dergelijke gegevens betreffende de ontwikkeling der conventioneele ornamentiek in het oude Peru uit een algemeen ethnologisch en kunsthistorisch oogpunt van zeer veel belang zijn, al bevestigen zij dan ook slechts wat wij elders even duidelijk kunnen waarnemen: dat de realistische afbeelding dikwijls geleidelijk overgaat in een conventioneel ornament, dat zich op zijn beurt weer in verscheidene afzonderlijke versieringsmotieven oplost.
Veel belangrijker uit een ethnographisch oogpunt daartegenover zijn de schilderingen waarin de kunstenaar bepaalde persoonlijkheden, en godsdienstige plechtigheden of tooneelen uit het dagelijksch leven heeft willen weergeven. Het ligt voor de hand, dat die geschilderde afbeeldingen, vooral wanneer het uitgewerkte tafereelen zijn, ons veel meer bijzonderheden zullen doen kennen en in het algemeen veel duidelijker kunnen zijn dan bij een grootendeels plastische weergave mogelijk zou wezen. Wat den rijkdom aan details betreft, wordt deze verwachting ook inderdaad niet teleurgesteld, maar wat de duidelijkheid aangaat, blijken deze details ons veelal maar weinig verder te brengen. Ook in deze schilderingen toch blijken - (van een Europeesch standpunt beschouwd) - waarheid en fantasie weer zoo innig met elkaar verbonden te zijn, dat onze gebrekkige kennis van het geestelijk leven der oude Peruanen ons ook hier weer telkens in den steek laat. Niet alleen van de afbeeldingen van mythi- | |
| |
sche of half-mythische dieren of andere persoonlijkheden (zie afb. 5 b, c, f; afb. 9 a, b, d, e), maar ook van de fraai gepenseelde tafereelen (zie afb. 5 d en 10; afb. 9 c en 6; afb. 9 f en 12) blijkt ons de juiste beteekenis geheel of ten deele verborgen. Dit neemt echter niet weg, dat vooral de laatstgenoemde afbeeldingen onze aandacht alleszins waard zijn. De teekening op vaas 5 d (afzonderlijk weergegeven door afbeelding 10) stelt ongetwijfeld een jachttafereel voor. Beide jagers zijn in vol ornaat. Behalve een rijk versierden hoofdtooi dragen zij neus- en oorschijven en waarschijnlijk ook maskers. Zij zijn gewapend met pijlen en speer- of pijlwerpers (smalle planken met een haakvormig uitsteeksel aan een der uiteinden) en een hunner heeft bovendien nog een knots bij zich. Naar alle waarschijnlijkheid hebben wij hier meer bepaaldelijk met een drijfjacht-tooneel te doen: de opgejaagde herten komen vermoeid, maar nog ongedeerd, aangeloopen en de beide heeren in gala
behooren tot degenen, wier taak het is de uitgeputte dieren af te maken. Dat wij ons de situatie inderdaad zoo moeten denken, blijkt uit allerlei details. Het achterste hert, dat den voorsten jager reeds voorbij is en door diens collega wordt opgewacht, is blijkbaar eenmaal getroffen, terwijl het voorste slachtoffer, dat beide jagers achter zich heeft gelaten, twee pijlen in het lichaam heeft. Bovendien weten wij, dat bij zulke drijfjachten het eigenlijke werk, het opjagen, door het mindere volk werd gedaan, dat daartoe werd gecommandeerd, terwijl het slotbedrijf, het neerschieten van het opgedreven wild, uitsluitend door de aanzienlijke genoodigden werd verricht. Het zal dus wel niet gewaagd zijn om in de beide hier afgebeelde personages met hun omslachtigen en waarschijnlijk ceremonieelen opschik zulke adellijke jachtvrienden van een of anderen Chimu-potentaat te vermoeden. Veel minder duidelijk is het tafereel, dat wij op vaas 9c vinden (afzonderlijke afbeelding 6). Wel kunnen wij veilig aannemen, dat het een of andere ceremonie voorstelt, maar daarmee is onze kennis dan ook uitgeput. Het ceremonieele karakter van de voorstelling blijkt in de eerste plaats uit de eigenaardige kleedij der personen. Uit hun vogelmaskers en andere attributen, zooals de aan hun kleeding bevestigde vleugels, mogen wij de gevolgtrekking maken, dat zij een of andere ritueele handeling verrichten - waarschijnlijk een dans - die in eenigerlei verband staat met vogels. Ongetwijfeld stellen de gemaskerden zelf vogels voor, maar daarmee is nog niets verklaard en uit de verdere onderdeelen der voorstelling worden wij evenmin iets wijzer. Wat bijvoorbeeld de anthropomorfe vogelfiguur op den achtergrond (of in de lucht zwevende?) te beteekenen heeft, kunnen wij zelfs niet bij benadering gissen. Op zichzelf beschouwd, laten de details overigens niets aan duidelijkheid te wenschen over: de schilden, het eene rond, het andere rechthoekig, de lange, van onderen blijkbaar scherp gepunte knodsen,
de hoofdbedekking en verdere kleeding vertoonen geenerlei afwijking van de bekende typen. Opmerkelijk is nog de wijze waarop het anthropomorfe karakter der vogelfiguur is aangegeven: het eenige menschelijke aan het dier zijn de armen en beenen, die, zooals dat op profielteekeningen gebruikelijk is, vertegenwoordigd zijn door één arm en één been. Een meer dan gewone moeite heeft zich de teekenaar van het zoo juist besproken jachttafereel (afb. 10) in dit opzicht getroost: zijn herten toch hebben beide hun twee voorpooten, de linkerachterpooten alleen zijn weggelaten.
Een hoogst merkwaardig tafereel vinden wij op vaas 9 f (afzonderlijk afb. 12). Wij zien hier twee personen, die, op biezenvlotten gezeten, bezig zijn watermonsters te verschalken. De visschers zelf vertoonen niet zoo heel veel raadselachtigs: afgezien van hunne zonderlinge gezichten (of maskers) en de eigenaardige figuur, die beiden op de borst hebben, zouden zij voor gewone stervelingen kunnen doorgaan. De rest van de voorstelling daarentegen vertoont een on- | |
| |
miskenbaar mythisch karakter. Niet alleen de gevangen visschen en het nog in vrijheid rondzwemmende gedrocht links, maar ook de biezenvlotten, ja zelfs de vangsnoeren zijn als half-menschelijke monsters voorgesteld, die ongetwijfeld niet als producten eener individueele kunstenaarsfantasie, maar als bepaalde, naar Oudperuaansche opvatting werkelijk bestaande, mythische persoonlijkheden zijn op te vatten. Op tal van vazen toch vinden wij precies dezelfde wezens, veelal ook als onderdeelen van hetzelfde tafereel, tot in de kleinste bijzonderheden terug; iets wat ondenkbaar zou zijn als iedere kunstenaar er maar op los had gefantaseerd. Wat hij weergaf, waren geijkte voorstellingen, waarmee hij zich geen vrijheden veroorloofde. En dat is volkomen begrijpelijk. Immers voor den kunstenaar van dit beschavingsniveau bestaat er tusschen het afgebeelde en de afbeelding een innige betrekking, een soort mystieke identiteit waarmee, vooral wanneer er van iets bovennatuurlijks sprake is, niet te spotten valt.
afb. 9. oud-chimu. frujillo.
Het voorafgaande zal, naar wij hopen, voldoende zijn geweest om den lezer een niet al te oppervlakkigen indruk te geven van de belangrijkste typen van Chimu-keramiek. In meer dan één opzicht behoort dit aardewerk tot het allermerkwaardigste, wat de Oudperuaansche maatschappij ons heeft nagelaten; merkwaardig niet alleen als product eener lang verdwenen techniek, eener sinds vele eeuwen uitgebloeide kunst, maar vooral ook als betrouwbaar getuigenis eener overoude beschaving. Immers, al wat dit volk zag, al wat het voelde en dacht, is ons,
| |
| |
dank zij dit aardewerk, in beeld en teekening bewaard gebleven: een oorkonde van onvergankelijke waarde! Wel zal het nog heel wat jaren duren voor wij die oorkonde in haar geheel kunnen lezen, ja, valt het zelfs te betwijfelen, of wij het ooit zoover zullen brengen, maar wat wij ervan zullen ontcijferen, zal de moeite van het voorafgegane onderzoek rijkelijk loonen.
afb. 11. bont chimu-aardewerk. visch- en vangarm-motieven.
Een reusachtig arbeidsveld ligt hier nog open. Heel de uitgebreide bronnenliteratuur over het Oude Peru zal kritisch bewerkt, al het totnogtoe gevonden aardewerk vergeleken en bestudeerd moeten worden. Eerst als dit voorbereidende werk achter den rug is, zal men aan de laatste en moeilijkste phase van het onderzoek kunnen beginnen: de vergelijkende studie van beide groepen van gegevens tezamen ter wederkeerige opheldering, een studie, die, afgezien van allerlei andere belemmerende omstandigheden, in de eerste en voornaamste plaats bemoeilijkt zal worden door het thans niet meer te loochenen feit, dat de toestanden, die wij - bij benadering en fragmentarisch - uit de bronnenliteratuur leeren kennen, in 't algemeen veel jonger zijn dan de eigenaardige maatschappij waarvan de Chimukeramiek ons zulk een kleurrijk beeld heeft bewaard. Die bronnen toch berusten uitsluitend op de mededeelingen van, hetzij inheemsche, hetzij Spaansche, tijdgenooten der laatste Inka-vorsten; alles wat zij ons van oudere tijden vertellen berust dus op traditie, een traditie waarin, zooals gewoonlijk, de historische kern uiterst moeilijk is terug te vinden. En aangezien nu, zooals wij vroeger aantoonden, de Chimu-keramiek, althans de oudere (bonte) soort, zonder eenigen twijfel al lang - wellicht eeuwen - verdwenen was, toen de eerste voorboden der typische Inka-beschaving het kustgebied hadden bereikt, spreekt het van zelf, dat men bij zijn pogingen om verband te brengen tusschen het aardewerk-materiaal en de bronnen de grootst mogelijke voorzichtigheid in acht zal moeten nemen, wil men tot eenigszins betrouwbare resultaten komen. Oppervlakkig beschouwd schijnt het zelfs twijfelachtig of men langs dezen weg ooit iets meer dan in de lucht zwevende hypothesen te voorschijn zou kunnen brengen; tot zulk een pessimisme hebben wij evenwel geen reden. Hoe meer wij te weten komen van de wordings-geschiedenis van het Inka-rijk en van de Peruaansche Oudheid in het algemeen, des te smaller wordt de
kloof, die, naar vroegere opvattingen, de Inka-beschaving van de voorafgaande periode scheidde; ja, feitelijk is zij reeds zoo goed als verdwenen. Tal van gebruiken en instellingen, die men vroeger als typische voortbrengselen der Inka-cultuur beschouwde, blijken veel en veel ouder te zijn en het wordt steeds waarschijnlijker, dat de Oudperuaansche beschaving sinds het eerste optreden der Inka's geen noemenswaardige veranderingen meer heeft ondergaan. Niet als dragers eener nieuwe cultuur moeten wij de Inka's beschouwen,
| |
| |
maar als een geslacht van geboren heerschers en organisatoren, dat op geniale wijze van de bestaande toestanden partij wist te trekken, maar de heerschende beschaving, wijl zelf er nog niet aan ontgroeid, kon noch wilde hervormen.
afb. 12. teekening voorkomend op 9f.
Met deze ontdekking nu is feitelijk de mogelijkheid geopend om de oudheidkundige gegevens in direct verband te brengen met de berichten uit den recenten Inka-tijd. Wanneer bijv. de zegslieden der Spaansche berichtgevers een zeker gebruik of een zekere kleederdracht beschrijven als een eigenaardigheid van een bepaald onderdeel der inheemsche bevolking en wij die beschrijving in aardewerk-schilderingen terug meenen te vinden, dan bestaat er geen reden meer om de mogelijkheid, dat beschrijving en teekening op dezelfde zaak betrekking zouden hebben, à priori te verwerpen, zelfs al weten wij zeker, dat het aardewerk in kwestie uit een veel oudere periode dateert. Natuurlijk dient elk afzonderlijk geval zorgvuldig onderzocht te worden, maar wanneer dit met de noodige kritiek gebeurt, dan zal men ongetwijfeld dikwijls tot afdoende resultaten kunnen komen. En zoo, stapje voor stapje voortgaande, zal men wellicht nog ontdekkingen doen, die niet alleen voor onze kennis van het Oude Amerika, maar voor de volkenkunde en beschavingsgeschiedenis in het algemeen van het grootste gewicht zijn. Geen beschaving toch is raadselachtiger dan die van het Oude Peru, geen volk is merkwaardiger dan de stammengroep wier onvergangkelijke nalatenschap de Inka-vorsten reeds vervulde met bewondering en ontzag, geen land is rijker aan onbegrepen getuigenissen uit de vele perioden eener lange beschavingsgeschiedenis dan dit eerbiedwaardige oude Andes-rijk.
|
|