oorspronkelijk bundeltje den eigenaars moet hebben ingebracht.
Door deze zeer levendige belangstelling voor de fraaie en dure kinderboekjes bij het publiek van het einde der 18e en het begin der 19e eeuw, wordt het ook verklaarbaar, dat de boekhandel zich wagen kon aan de kostbare uitgave van geïllustreerde kinder-tijdschriften. Ik heb er hier niet minder dan vier onder mijn bereik, die in dezen tijd het licht zagen, fraai verlucht, met plaatjes van J. Buijs en andere gerenommeerde kunstenaars, n.l. Weekblad voor kinderen (1798 enz.); De vriend der jeugd (1792 enz.); Geschenk voor de jeugd; en De vriend der jeugd (1836 enz.).
de welkome gast. aquatinta gravure naar teekening van k.p. oosterhuis, door r. van der meulen. uit ‘mevrouw leliëndal’, door petronella moens. amsterdam, 1830.
Ze hebben weinig gemeen met het meerendeel der kindertijdschriften, welke thans verschijnen, maar bij al hun kleinheid en beknoptheid, is hun graphische kunstwaarde vooral niet geringer, al mag men hen literair met onze tegenwoordige goede kinderkranten en kinder-maandbladen niet gelijk stellen.
Maar dit bewijst te meer, dat het zwaartepunt der beweging voor het kinderboek in de 18e eeuw ligt in de voortreffelijke wijze van illustreeren, die meer tot de kinderen sprak, en ook in opvoedkundig opzicht meer nut stichtte, dan de preekerige wijsheid van dichters en novellisten, die zelfs door den veel geroemden Van Alphen slechts een enkele voorzichtige schrede in de goede richting is vooruitgebracht.
Tot een niet minder groote verdienste mag het hem echter worden aangerekend, dat hij persoonlijk door een brillant voorbeeld de beweging voor het artistieke kinderboek heeft in gang gebracht. In de voorrede van het eerste ‘Vervolg der kleine gedigten voor kinderen’ (1778) schrijft hij: ‘Ik had lang mijne gedagten laten gaan, en zelfs eenige middelen aangewend, om eenige kunstplaatjes bij deze kinderversjes te voegen, toen mij de Hr. J. Allart, boekhandelaar te Amsterdam, eenen weg aanwees, om daarin tot mijn genoegen te slagen. De plaatjes zullen, onder mijn opzigt, door den kunstschilder J. Buijs geteekend, en door de Heeren Punt en Van der Meer gegraveerd worden.’
Het volstrekt persoonlijke in deze mededeeling wijst er ontwijfelbaar op, dat van den schrijver zelf het iniatief tot het illustreeren is uitgegaan. En dit is een parel in de kroon van dezen staatsmanwijsgeer-dichter, die vele anderen in glans overtreft.