Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 29(1919)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 279] [p. 279] Sonnetten, door Hélène Swarth. Dorpsweg. Het stofblond wegje, waar de linden bloeien, Verboscht alree van dorrepsstraat tot laan. Vogels en kindren zijn al slapen gaan. In 't verre weiland loeien droef de koeien. Een meisje in 't blauw komt in haar tuintje staan, Om ridderspore' en rozen te besproeien. Het water vonkt, de gouden ruitjes gloeien. Er waait een geur van linden, roze' en graan. Door 't gele mul gaan houtbeladen karren, Vanwaar het woud van starre zwarte sparren Mysterievol sluit àf den horizon. Een hobo zingt in éen der lage huizen En mengt zijn lied in 't zachte lindesuizen. In 't woud van sparren daalt de roode zon. [pagina 280] [p. 280] Zaaier. De zaaier stapt door 't bruine land en laat In alle voren, die als monden zijn, De zaden reegnen als een blonde wijn, Een offerwijn, waar de aard voor opengaat. Wijd waait het zaad gelijk een sproeifontein, Waar 't strooit zijn hand, op tragen plecht'gen maat. En 't lijkt mij meer dan zeegnend korenzaad: 't Lijkt zaad van zon, in goud van zonneschijn. Weldra zal rijzen uit den donkren grond Het ritslend graan, eerst groen, dan zonneblond. Dan komt de maaier, in het morgenrood, En velt die weelde voor den menschenmond. En 't graan, als Christus, die zijn liefde bood, Door eigen dood wordt levengevend brood. [pagina 281] [p. 281] Dorpsstraatje. De lucht is loom in 't zonnig dorrepsstraatje. Een orgel deunt, een meisje danst, vol zwier. Een blonde vrouw bewondert: - ‘Krek een plaatje!’ En werpt haar kersen toe voor bellensier. Aan 't hegje leunt de buurvrouw, om een praatje; Haar bladgroen deurtje liet zij op een kier. Zij knikt en lacht naar 't blozend blij gelaatje. De lucht is zoet van hageroze en vlier. 't Wordt tijd voor school, maar 't kind wil enkel hooren Die vlugge wijs, bekorend wonderbaar. Het blauwe haarlint, als een bloem in 't koren, Danst vroolijk mee in 't waaiend gele haar. De roode kersen benglen haar langs de ooren, Als roode mondjes zoenen zij elkaar. [pagina 282] [p. 282] Binnenhuisje. Grootmoeken leest met bevend prevelmondje, Eén bruinen vinger op het gele blad. Bij 't boek, op tafel, zit de zwarte kat En laat zich aaien door het jongste blondje. Op 't roze-ombloeid kozijn, van spelen mat, Omzoemd van vliegen, slaapt een zandgeel hondje. Een linde in bloei sluit áf het horizontje En zaait haar schaduw over gras en pad. Een hommel zoekt in rozen tijdverdrijfje En gonst en bromt vol zoeten honigroes. En lenig recht haar rank fluweelen lijfje, Van welbehagen spinnend, zwarte poes, Strekt uit haar klauwtje naar een zonneschijfje En snoept wat melk uit blondje's volle kroes. Vorige Volgende