Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 29
(1919)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
Het artistieke kinderprentenboek in Nederland in den ouden tijd,
| |
[pagina 250]
| |
door de kinderpoëten werden aan den arbeid gezet. Een der eerste uitgevers, welke met de samenstelling van een schitterend prentenboek begon, was de Amsterdamsche boekhandelaar J. Allart, die voor de Hollandsche vertaling van Gellert's Fabelen in 1774 door den bekenden teekenaar J. Buijs een groot aantal illustraties deed vervaardigen, welke door den kopergraveur, N. van der Meer, werden in plaat gebracht.Ga naar voetnoot*) Dit rijk-geïllustreerde prachtwerk in drie deelen, dat in 1784 ook in een duodecimo-uitgave verscheen, was weliswaar geen echt kinderboek, maar, met zijn talrijke en zeer expressieve illustraties moet het een welkom geschenk voor de rijpere jeugd zijn geweest in de kringen der rijke Amsterdammers uit den tijd der op haar lauweren rustende Republiek der Vereenigde Nederlanden, en toen Mr. Hieronymus van Alphen in overleg met zijn uitgeefster de Weduwe J. van Terveen en den Heer J. Allart, op de gedachte kwam zijn ‘Kleine gedigten voor kinderen’ te doen illustreeren, diende deze prachtuitgave van Gellert's Fabelen, die waarlijk gelden mag als een monument voor den ondernemingsgeest der 18e eeuwsche Hollandsche uitgevers, hem tot illuster voorbeeld. Hij zelf maakt daarvan gewag in een der voorberichten voor de oeruitgave zijner kinderversjes.
kwakzalver uit de hollandsche vertaling van gellert's fabelen. teekening van jac. buys. kopergravure van n. van der meer jr.
Van Alphen was bij uitstek het kinderboek van het einde der 18e eeuw: het bleek binnen zeer korten tijd een uitgevers-succes van den eersten rang. Van het eerste stukje de ‘Proeve,’ was in 1779 (dus één jaar na de eerste uitgave) reeds de 8ste druk verschenen, en gelijk de herhaalde vernieuwing der platen bewijst, hadden de prentjes een niet geringer succes. De teekenaar J. Buijs mocht zich een deel van des dichters glorie toeeigenen, en had er voorzeker het zijne toe bijgedragen om voor ‘Jantje, die pruimpjes hangen zag, en ‘Cornelis, die een glas had gebroken’ het kinderhart te openen. Toen de uitgever, J.G. van Terveen, in 1871 ter | |
[pagina 251]
| |
gelegenheid van den 125sten geboortedag des dichters een ‘Feestgeschenk voor de Nederlandsche jeugd’Ga naar voetnoot*) uitgaf, was de gedachte om de oude prenten van Buijs in steendruk en in kleuren te vernieuwen, een hulde aan dezen kunstenaar, die in beginsel volle toejuiching verdiende. Te betreuren is het intusschen, dat de goede en sympathieke bedoeling door de slechte harde litho's van Emrik en Binger ontaardde in een parodie op de geestige en fijne 18e eeuwsche prentjes: meesterwerkjes van teekenen graveerkunst. Men kan geen sterker indruk krijgen van het contrast in smaak en tact tusschen deze beide kunstperioden dan door vergelijking dezer kinderboeken. Dat van 1871 is een toonbeeld van wansmaak.
illustratie voor de hollandsche vertaling van gellert's fabelen. teekening van jac. buys. kopergravure van n. van der meer jr.
Het is geen wonder, dat een dergelijk intermezzo van kunstverval ons heeft doen vergeten, hoe onze overgrootouders uit den pruikentijd de boeken hunner kinderen soms tot een oogenlust wisten te maken. De geïllustreerde ‘Van Alphen’ vond een sprekend-gelijkend pendant in de ‘Fabelen en kleine Gedichten voor kinderen’ door Pieter 't Hoen. (1745-1821). P. Wagenaar teekende voor dit bundeltje de voortreffelijke illustraties en ze werden door C. Philips Jakobsz. in koper gebracht; een fraai vignet van I. de Waal siert den gegraveerden titel. De ondernemende uitgever van dit boekske was Jacobus de Ruijter te Amsterdam. De schrijver, die zich weleer berucht maakte als een vurig partriot (hij was redacteur in den bekenden ‘Post van den Nederrijn’) plaatst zich in zijn voorrede naast van Alphen en zegt: ‘Van Alphens Kinder-Gedichtjes zijn uw geliefkoosde boekjes; en met reden! - En toch hebbs ik u dikwils naar nog zulk een bundeltje zien en hooren verlangen, om bij de reeds gekende vaersjens, ook al speelend, nog anderen te leeren, die aan uw jeugdig leven en bedrijf even zeer passen. - Wel nu! | |
[pagina 252]
| |
hier wordt, zo ik vertrouwe, die begeerte voldaen.’ En het voorbericht sluit met de woorden: ‘Zeg aen uwe speelgenoten, dat een kindervriend gewild hebbe, dat deeze gedichtjens met vijftig printjens versierd, tot eenen prijs gegeven worden die dezelve voor allen verkrijgbaar maakt.’ Het zijn met dit al bijna uitsluitend de ‘prentjens’ welke dit boekje zijn waarde verleenen en het nevens de ‘van Alphen met de steekjes’ plaatsen.
slaapkamer uit ‘vaderlandsch a.b. boek’, door j.h. swildens. amsterdam 1781.
De gedichtjes staan technisch en literair op een veel lager plan dan die van vader Hieronymus, en missen vooral het gemakkelijke en vloeiende, 't welk de beste eigenschap is dier liedekens, wier groot succes misschien meer te danken was aan hun vorm dan aan hun inhoud. Als epigoon van van Alphen kan men overigens Pieter 't Hoen slechts onder groot voorbehoud aanmerken, want reeds in 1776, en dus twee jaar vóór de ‘Proeve’ van van Alphen, zagen, eveneens met den titel ‘Proeve van kleine gedigten voor kinderen’ een aantal dezer versjes het licht, ongeïllustreerd. Veeleer is de teekenaar der prentjes een navolger van J. Buijs te noemen. Er is overigens niets verzuimd, zoomin in iconografisch als in typografisch opzicht, om de beide bundels op elkander te doen lijken. Wie zonder den titel te zien, het boekje van 't Hoen vluchtig doorbladert, zou 't voor een van Alphen kunnen houden. Ook hier gaat van den bundel, als geheel, groote bekoring uit: het is een buitengewoon fijn en gedistingueerd werkje. Nog meer echter is dit het geval met het reeds genoemde ‘Vaderlandsch A.B. boek voor de Nederlandsche jeugd. Amsterdam bij W. Holtrop 1781.’ Waar ter wereld wordt op de lagere scholen nòg zulk een fraai, smakelijk leerboek gebruikt als dit spel- en leesbundeltje uit de 18e eeuw? Ook hier treedt weder het literaire gedeelte zeer terug tegenover de graphische verzorging, die van buitengewone zorgvuldigheid en gekuischten smaak getuigt. Het strekt den auteur, den zonderlingen en avontuurlijken patriot J.H. Swildens, wiens naam op het titelblad slechts sub rosa genoemd wordt en wiens bedoelingen met de uitgave van dit boekje een politieken bijsmaak hadden, tot onvergankelijke eer, dat hij, gelijk op de laatste pagina wordt vermeld, zelf het initiatief en de leiding nam voor de verluchting van zijn geschriftje. Hij genoot daarbij de hulp van meerdere kunstenaars. De prentjes werden ontworpen en geteekend door P. Wagenaar Jr. terwijl de kopergravures voor deze illustraties werden vervaardigd door L. Brasser, N. van der Meer Jr., C. Bogerts, C. Brouwer en B. de Bakker. Kleine vignetjes en houtsneden werden aangebracht door H. Numan, terwijl J. Condet, kaart- en lettersnijder, de zorg voor de verdere boekversiering en de typographie op zich nam, onder welke de smaakvolle gegraveerde titel en de fraaie A.B. en cijfer-pagina's te rekenen zijn. Welk een kosten, zorgen en hoofdbreken zijn er aan dit simpele schoolboekje besteed en hoe sober en fraai zonder opzien | |
[pagina 253]
| |
zijn de resultaten, die hier bereikt werden. Zonder wijdloopige theoriën, zonder eenigen ophef, alsof het van zelf sprak, werd hier met grooten ernst gestreefd naar het maken van zuivere en edele kunst. Sommige der kleine gravures, die het hoofd van elke pagina in uitmuntende verhouding sieren, behooren tot het beste van wat de Nederlandsche prentkunst heeft voortgebracht. En hier ziet men bizonder marquant wat het kinderprentenboek, uit het oogpunt der beschavingsgeschiedenis, zoo belangrijk maakt. De kinderschrijvers, al waren ze ten opzichte van het kindervermaak soms ook buitengewoon kortzichtig, hebben toch vrijwel algemeen begrepen, dat de belangstelling van het kind vooral ligt in de naaste omgeving, in het huiselijke en alles wat zich daar omheen beweegt, en op dit gebied lag dus ook de opgave der illustratoren, die hier een rijke en veelvormige stof ter bewerking vonden. Het druk gestoffeerde binnenhuis, het leven van alledag in deze omgeving, werden hier in alle bizonderheden vastgelegd in de koperen platen. Voor de studie van het interieur in het einde der 18e en het begin der 19e eeuw bevatten de kinderboeken onschatbaar materiaal. In het vaderlandsch A.B. boek vindt men slechts een enkel prentje, dat gewijd is aan het kinderspel. Kwistiger daarmee was Jan Luiken in ‘Des menschen begin, midden en einde,’ dat gewoonlijk beschouwd wordt, als het oudste artestieke kinderprentenboek in Nederland. In fraaie, geestige etsjes worden hier vele kinderspelen behandeld. In meerdere 18e eeuwsche kinderboeken wordt bizondere aandacht gewijd aan de beschrijving en afbeelding van bedrijven en beroepen, wat uit de bedoeling dezer werkjes, n.l. om in de eerste plaats tot leering te strekken, voortspruit. In 't A.B. boek zijn niet minder dan twaalf der mooie plaatjes aan dit ‘leerzaam vermaak’ gewijd. En zoo belangrijk werd de kennis dier beroepen als leerstof geoordeeld, dat er zelfs heele boekjes aan gewijd werden. Het fraaie en meest eigenaardige kinderboekje op dit gebied, dat mij in handen kwam is ‘Museum der voornaamste uitvindingen en nuttige ontdekkingen in de wetenschappen en handwerken. Te Amsteldam bij E. Maaskamp. Dam en Kalverstraat No 1’. Onder mijn bereik waren slechts twee deelen van dit boekje en waarschijnlijk is het in drie deelen compleet. Het bevat een groot aantal met uitvoerigheid bewerkte aquatinta-prentjes in sepia-kleur, die ons de verschillende bedrijven in actie voorstellen in zeer bonte verscheidenheid.
illustratie uit ‘het vaderlandsch a.b. boek’ van j.h. swildens. amsterdam, 1781.
Afbeeldingen van beroepen en bedrijven komen overigens ook verspreid in vele kinderboeken voor. De rijpere jeugd werd door kinderschrijvers en kinderteekenaars op een beroepskeuze voorbereid. In de beroepsprentenboeken vindt men echter ook zonderlinge curiositeiten. Deze treft men o.m. aan in ‘Twaalf verschillende bedrijven, een nuttig en aangenaam prentenboek voor de jeugd z.j. (± 1830). Het laatste bedrijf, dat in dit boekje wordt afgebeeld doet de deur dicht. ‘De | |
[pagina 254]
| |
kleine bedelaar’ zit hier bleek en verkleumd in een sneeuwbui tegen een muur en lamenteert, Heb meelij, hebt deernis, mijn heeren mevrouw!
uit ‘een nieuwlijks uitgevonden a.b.c. boek’ ten dienste der eerste jeugd, uitgegeven door k.d.w. amsterdam, 1759.
Ik ben er overigens niet geheel zeker van, of de prentjes, die het versieren wel van Hollandsch maaksel zijn: ze doen zeer Germaansch aan. Het geschiedde trouwens meer, dat Duitsche en Fransche prentjes werden overgenomen. Ze werden dan echter toch in zekeren zin verhollandscht, want Hollandsche graveurs en lithographen bewerkten ze opnieuw naar de uitheemsche voorbeelden. Ik weet niet, of het ook aldus gegaan is met een ander grappig boekje, of dat hier een Duitsch voorbeeld slechts zeer aanstekelijk gewerkt heeft. ‘Nommerkransje, Een geschenk voor kinderen, die gaarne willen leeren tellen door J.F.L. Müller, te Amsterdam bij Joh. Guijkens,’ is geïllustreerd met 22 uit de hand gekleurde koperdrukjes. De vlotte en soms geestige versjes zijn in gravure onder de prentjes gebracht. Twee en een is drie heet het derde prentje en men ziet hier twee kinderen staan, die kijken naar drie doode hazen, die op den grond liggen. Hendrik Ik twijfel er zeer aan, of er nog paedagogen gevonden zullen worden, die aan dit bloeddorstige slagerspraatje der beide kindertjes hun adhesie kunnen schenken en de kindertjes, die er zich aan schuldig maken, zien er even Duitsch uit als hun prentje. Maar in dit zelfde werkje komt op plaat No 10 een echte Amsterdamsche aanspreker voor, en op plaat No 17 ziet men een illuminatiester met vetglaasjes, en topgeveltjes, wier Hollandsche afkomst niet te betwijfelen valt. Werd hier dus een Duitsch genre nagevolgd of werden Duitsche prentjes in overeenstemming met de Nederlandsche zeden gestoffeerd? De metamorphose van ‘steekjes’ tot ‘hoedjes’ welke in 1821 de geïllustreerde van Alphen onderging, doet voor 't minst | |
[pagina 255]
| |
zulk een gedaanteverwisseling mogelijk schijnen. Ik mag overigens den blaam niet op mij laden, van het ‘Nommerkransje’ kwaad te spreken, want het behoort tot de grappigste en de kinderlijkste oude prentenboekjes die mij in handen kwamen.
illustratie uit ‘gedichtjes voor kinderen’, door francijntje de boer. amsterdam, z.j. (begin 19de eeuw).
Het ‘Nommerkransje’ is een van de weinige oude prentenboeken, waarvan de versjes beter en kinderlijker zijn dan de prentjes, doorgaans is de verhouding omgekeerd, en heeft de teekenaar beter den kindertoon weten te treffen dan de schrijver. Dit is ook het geval met het meerendeel der boekjes van den buitengewoon vruchtbaren kinderschrijver Joh. Hazeu Czn (1754-1835), dien ik hiervóór reeds even noemde. Hij was boekverkooper en boekdrukker te Amsterdam, maar wijdde zich in later tijd uitsluitend aan literair werk. Onder de oude kinderschrijvers is er geen productiever geweest dan hij en blijkbaar sloeg hij den toon aan, die ouders en opvoeders sympathiek was, en zijn talrijke kinderboekjes, voor het meerendeel fraai geïllustreerd, werden druk gekocht. Dat hij ooit echt kinderlijk heeft verteld en gedicht is mij niet gebleken. Van Alphen, zijn oudere tijdgenoot, was hem dáárin ver vooruit; maar, gelijk ik hiervoor reeds opmerkte, was hij een verstandig man, die niet bij zijn tijd ten achter bleef in verstokt conservatisme, maar de verschijnselen van het nieuwe regime met ruime belangstelling te gemoet kwam. Ik haalde daarvan reeds een enkel voorbeeld aan uit zijn ‘Leerzame voorstellen in proza en poëzy’ (1826), en men kan er daar en elders meerdere vinden. Mag men de wijze van uitgave hunner boekjes den ouden kinderschrijvers als een verdienste aanrekenen? In dit bizondere geval kunnen wij, dunkt me, deze vraag bevestigend beantwoorden, wel het is hoogst waarschijnlijk, dat onze boekdrukker-boekhandelaar, ook zelfs toen hij ambteloos te Haarlem leefde, zich met de graphische verzorging zijner uitgaven persoonlijk bemoeid zal hebben, en de smakelijke, naïeve wijze van illustreeren heeft ook deze wel wat al te preekerige kinderlektuur op meer dan gewone wijze gelardeerd en genietbaar gemaakt. Hier eveneens worden ons in de prentjes cultuurhistorische documenten voorgelegd, die belangrijk zijn voor de kennis van costuum en huisinrichting, en in het algemeen voor de zeden en gewoonten uit het einde der 18e en het begin der 19e eeuw. De wijze van illustreeren der boekjes heeft de evolutie der tijden gevolgd, en in het veeltallig opus van Hazeu komt men geleidelijk van steekjes tot hoedjes, en ziet men de koper en aquatinta-gravure plaats maken voor de lithographie. De teekenaar, die vele zijner boekjes verluchtte, is J. van Meurs. Een zijner oudste bundels ‘Kinderpligt en zinnebeelden’ is à la van Alphen geïllustreerd met prentjes van B. de Bakker, terwijl later H.P. Oosterhuis zijn zangen met het teekenstift begeleidde. Naief, grappig en veelzijdig zijn vooral de prentjes van De Bakker, die een minder voorname toets hebben dan de prentjes voor van Alphen en 't Hoen, maar ons menig aantrekkelijk genrebeeld brengen uit de gemoedelijke intimiteit van | |
[pagina 256]
| |
het 18e eeuwsche burger-gezin. Uit een artistiek oogpunt zijn sommige dezer plaatjes verre van onaanvechtbaar, maar wanneer men ze beschouwt, alle één voor één, verbaast men zich, hoe stijlvol al deze binnenhuizen, ook de meer eenvoudige, waren ingericht Bracht dit stijlvolle, deftige, afgepaste in 't dagelijksch leven, tevens eenige stijfheid en geneneerdheid mee in de omgangsgewoonten? Nooit heb ik sterker het gewicht gevoeld van de hervormingstaak, die de paedagoog van Alphen ondernam dan bij het volgende dwaze versje van Hazeu, dat den eerbied, welke de kinderen hun ouders schuldig waren tot een paskwil verwringt Het knaapje, met zijn hoedje in de rechterhand en met zijn linker een kushand makend, brengt aan zijn vader en moeder, die aan de ontbijttafel zitten den volgenden Morgengroet: 'k Tree vroolijk u nader, Tegenover dit theatrale gedoe klinkt van Alphens aanspraak tot de ‘Lieve wichtjes’ als de simpelste ongekunsteldheid. Intusschen mogen we gelooven, dat ook Hazeu zelf in later tijd wel heeft ingezien, dat hij gefaald had, want in sommige zijner latere boekjes spreekt hij op heel wat kinderlijker wijze met de kinderen.
(Slot volgt.)
illustratie uit ‘de hernieuwde kindervreugd’, 5e druk. amsterdam, z.j. (begin 19de eeuw).
|
|