Die begaafdheid is ongetwijfeld opzichzelf al wonderbaarlijk genoeg; de wijze, waarop Pártos de zeer omvangrijke viool-literatuur èn violistisch- èn mnemo-technisch beheerscht, is al meer dan voldoende, den jeugdigen Hongaar als een zeldzaam-begaafde verschijning te qualificeeren. Maar men zou hem te kort doen, door hem uitsluitend te beschouwen als een wonderlijke speling der natuur op het gebied der virtuositeit; Pártos heeft onbetwistbaar ook zeer bizondere innerlijke hoedanigheden van een aparte individualiteit, hetgeen vooral de belangstelling doet concentreeren op de vraag, hoe deze bizondere psyche zich in de toekomst zal ontwikkelen. Wat in zijn voordracht terstond de aandacht trekt, is de volmaakte afwezigheid van eenige dressuur. Men mist in zijn virtuositeit al het brillante en poseerende, alle aanwending van zekere trucs, waardoor het publiek zich zoo spoedig laat epateeren; er is in zijn spel iets ernstigs, iets naar-binnen-gekeerds, dat onmogelijk van buiten af aangeleerd kàn zijn. In den klank van zijn zoet-zangerige cantilene brandt een, den knaap zelf nog onbewuste, passie, een versluierde, maar toch spontane emotie, welke onmogelijk is te verklaren als enkel resultaat van door studie ontwikkelde buitengewone techniek. En in zijn nog onzeker, tastend aanvoelen van den geest van het kunstwerk, in zijn innerlijk weifelen ten opzichte van stijl voelt men toch een ziel, welke zich, dank zij een bizondere begaafdheid, innig verwant weet aan het Schoone, maar een noodzakelijk proces moet doorworstelen, om te komen tot het inzicht, dat den rijpen, waren kunstenaar kenmerkt.
Dat proces kost een vaak harden strijd, in het bizonder voor de genieën en hoogbegaafden. Niet zelden is het de worsteling met de techniek, de ‘Widerstand der Materie’, welke den kunstenaar den weg wijst naar verinnerlijking, naar de diepte van het inzicht. Wij zien dit aan een Beethoven, wiens schetsen een treffend beeld geven van den gigantischen strijd, dien hij had door te maken, vóór de idee hem als klinkende werkelijkheid klaar bewust geworden was. Tragischer is het lot van hem, die den tegenstand der materie niet kent, omdat een buitengewone begaafdheid hem de vaardigheid als het ware spelenderwijs deed eigen worden. Hier denken wij aan het wonderkind Mozart, die als knaap boven velen bevoorrecht scheen om zijn schitterende gaven, die de trots was van zijn ouders, het troetelkind van keizers en koningen, die de ongeveinsde bewondering wekte van een Padre Martini, wien een toekomst van roem en rijkdom scheen toe te lachen, en die.... op 35-jarigen leeftijd, vergeten en miskend, van armoede en kommer stierf, en niet één vriend had, die zijn stoffelijk overschot naar de laatste rustplaats begeleidde. Een hard, bitter leven moest hem rijpen tot genie.
Inderdaad, men hoeft een wonderkind om zijn bovennatuurlijke begaafdheid niet in elk opzicht te benijden en gelukkig te prijzen. Ook niet een Stephan Pártos, die door zijn talent zijn kostelijke levenslente, die zoo kort duurt en nooit weerkeert, moet doorbrengen in jakkerende treinen, in volle zalen, wien sensatiezucht misgunt, zijn jeugd te verdroomen, verhindert, zijn jonge kunstenaarsfantasie te laten bezinken.
Wie Stephan Pártos' spel goed heeft beluisterd, wie door al die wonderbaarlijk vroeg ontwikkelde techniek heen in den onbewustsmachtenden, hartstochtelijken zang van zijn Guadagnini de ontroering heeft ervaren, die alleen uit een begenadigde menschenziel vermag op te stijgen - hij wenscht vurig, dat Pártos' wondere begaafdheid den jongen kunstenaar niet tot een vloek zal worden.