Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 29(1919)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 208] [p. 208] De zieke, door P. Otten. Zij zit vóór 't venster met de vele ruiten Stil in haar al te ruime stoel en wacht En kijkt met koortsige oogen uit naar buiten, Naar wat voorbijgaat langs de grijze gracht. Er draalt wat sneeuw op de gestrekte takken; Het ijs is nat en gelig van den dooi; Maar zwierend over 't diep der zwarte wakken Zoeken de felle meeuwen hunnen prooi. Zij vleeren, blank, als groote witte vlindren, In dolle bogen door het effen licht. Dan doen ze weer hun snelle vaart vermindren En wieken langzaam langs haar bleek gezicht. En aan de gracht, tusschen de hooge huizen - Zoo grauw en oud geworden en gedwee - Brengen zij iets van 't eindelooze ruischen, De groote deining van de breede zee; Iets van de vrijheid der verlaten stranden; Van 't worstlen met der sterke winden drang; Van wolken over de eenzaamheid der landen; Iets van der sterren op- en nedergang. De poovre zieke, wonderlijk bewogen, Luistert als naar een verre, vreemde wijs, Wen door de ontstelde stilte komt getogen De schrille hartstocht van hun heeschen krijsch. En hoort daarin, het smal gelaat geheven, De glanzende oogen bovenmate groot, Beide: de wilde schreeuw van 't wijde leven, En 't dichtbij lokken van den diepen dood. - Vorige Volgende