Hij. Een oogenblik geleden dacht ik bijna hetzelfde. Nu geloof ik, dat wij alleen onze vroegere verhouding anders zijn gaan zien.
Zij. Neen. Het is meer. Althans bij jou. Zelfs je uiterlijk toont een groot verschil met vroeger. (Als hij half-onwillekeurig met de hand langs zijn baard strijkt). Niet alleen door je baard, al heeft die er deel aan.
Hij. Waarin ligt dat?
Zij. (zonder ontwijken) Ik kan het op dit moment nog niet precies zeggen. Het komt wel in den loop van ons gesprek. Bovendien weet je het zelf toch ook!
Hij. Zeker. Maar ik wou het graag toetsen aan wat jij er van zeggen zou. (Ze knikt begrijpend). Ik heb vaak naar een gesprek als dit verlangd. En in gedachte menig onderhoud met je gevoerd.
Zij. Met welke uitkomst?
Hij. Met verschillende. Tenminste niet met één bepaalde. Of het zou deze moeten geweest zijn, dat ik tenslotte géén reden meer zag om de absolute verwijdering te doen voortduren. (Als zij blijft zwijgen). Maar waarom vroeg je ernaar?
Zij. Om dezelfde reden als jij zooeven. Ik wou ook toetsen. (Hij beziet haar met lichten twijfel). Zoo is het. Je mag er geen uitdaging in zien. Dat is voorbij.
Hij. Ben je moe?
Zij. Niet zooals je meent. Ik heb alleen de waardeloosheid ingezien van dingen, waaraan ik vroeger hechtte.
Hij. Toch niet zonder een dieper waardeering te hebben gevonden voor enkele dingen, die je vroeger waardeloos achtte of als vanzelfsprekend aanvaardde.
Zij. Natuurlijk. Evenals jij. (Hij ziet haar even-verrast aan. Een stilte. Dan:)
Hij. Het is toch merkwaardig, dat wij nu hier zitten en algemeenheden zeggen over elkaars levenshouding.
Zij (zonder scherpte of ontrafelings-raffinement). Terwijl wij vroeger het strengst-persoonlijke daarin trachtten op te sporen. Ja. Toch gevoel ik dit verband als volkomen logisch.
Hij. Ik ook. En zelfs als noodzakelijk. (Zijn gedachten dwalen weg en hij wendt het hoofd van haar af, starend over de zee. Er komt een gedachte in hem op, die hij wegdringt. Doch zij keert. Opnieuw onderdrukt hij haar. En wederom tevergeefs. Eindelijk spreekt hij het zich-herhalende zinnetje uit niet zonder lichte verwondering over zichzelf, wat iets schuchters geeft aan zijn toon) Ik heb een kind.
Zij (gedempt een weinig). Dat wist ik. Het is mij verteld.
Hij (verlicht door haar eenvoudig aanvaarden). Ik begrijp zelf niet, waarom ik je dat opeens zei.
Zij (met nauw-merkbaren glimlach). Ik wel. Je voelt de behoefte je uit te spreken. Er is nu geen onbegrepen zoeken meer in je. Dus kom je er toe de geestelijke steunpunten te noemen, waarop je leven van tegenwoordig rust.
Hij (getroffen). Je hebt gelijk. (Zwijgen).
Zij. Het is een jongen, nietwaar?
Hij. Ja. Bijna twee jaar is hij nu. Ik wandel overdag met hem, zooveel ik kan.
Zij. Je voert zeker al gesprekken ook met je zoon?
Hij. Voorzoover het gaat.
Zij. Het moet vooral voor jou wel belangwekkend zijn, de ontwikkelingsgang van die kinderziel te bestudeeren. Het is een tweede zelf, waaraan je de ontplooiïng haast objectief kunt meemaken.
Hij (argeloos). Ja. En toch is mijn aandacht daarop nooit zoo gespannen, als je nu denkt. Ik voel mij eenvoudig aan den jongen gebonden door het diepst van mijn wezen. Maar ik wil hem niets als evangelie opleggen. Zelfs dát niet. Want als hij 't niet later zelf begrijpt en ook zoo voelt, was het waardeloos voor hem....
Zij. En daarmee voor jou?
Hij. Neen. Voor mij blijft het, ondanks alles. Bovendien vormt die jongen den schakel tusschen.... Anne en mij. Hij is als het ware het zoenoffer. Zij had altijd intuïtief gevoeld, wat er tusschen òns ge-