| |
| |
[pagina t.o. 81]
[p. t.o. 81] | |
[Nummer 2]
‘in gedachten’; naar de schilderij van coba ritsema, eigendom van den heer d. brand te dordrecht.
| |
| |
| |
Coba Ritsema,
door Maria Viola.
Midden in het oude hart der stad, in een statig Amsterdamsch koopmanshuis, thans verminkt en verbrokkeld tot ateliers en kantoren, werkt, hóóg en rustig, de schilderes Coba Ritsema.
Als ge, de marmeren gang door, de blankeiken trappen drie-hoog zijt opgeklommen, blijft ge even staan uitblazen in het heldere vertrekje dat als een voorhof is tot het eigenlijke atelier. Wèl echt een hof, want het eerste wat ge er ziet is een massa bloemen: bloemen in bakken, in potten, in vazen en kannen, die, in alle nuancen van vlammende kleur, een klein opgaand gazon vormen voor 't hoog-open, van bloeiende ranken overgroeide venster. Dit kunsteloos-fantastische kamertuintje levert de schilderes stof voor haar stillevens, die vaak uit niet veel meer dan eenige prachtige lappen bestaan, met wat bloemen als rijk-levende plek.
coba ritsema.
Haar eigenlijke werkkamer met de drie hooge ramen, waarvoor gordijnen en draperiëen den lichtval regelen, ligt aan den voorkant van het huis. Het geroezemoes van de bloemmarkt langshenen de gracht, het geroep van schippers en bloemenventers stijgt niet tot haar stilte, waarin ieder kwartier het speelwerk van den ouden Munttoren de vroomheid van Bergen-op-Zoom of de koenheid van Hollander en Zeeuw bezingt. De zilveren torenmuziek, de wijde hemel vol zeilende wolken, waartegen de eeuwen-oude huizen het loofwerk hunner getooide topgevels beuren, - dat alles hoort bij Coba Ritsema: bij de Hollandschheid van haar montere verschijning, blank en blond tusschen haar arbeid en haar bloemen.
Echt Hollandsch is ook haar talent: breed-ziend en zuiver schilderlijk; een kunstaanleg die, vol en eenvoudig, zich uitleeft in de weelden van de kleur.
Coba Ritsema denkt in kleur, voelt in kleur, componeert in kleur: wijd en onbelemmerd in ruimte en in diepte schikt ze haar stillevens, waarvan ieder voorwerp allereerst kleur-motief wordt: een schoonheid van kleur gevat in groote vormen.
Reeds als heel jong meisje op de Amsterdamsche Academie deed ze haar leeraars verbaasd staan over de forschheid van haar vormbegrip en haar fijnschakeerend kleurgevoel. Ze kwam er van de Kunstnijverheidsschool in haar geboortestad Haarlem, waar ze drie jaar naar pleister had geteekend.
Een harer eerste pleisterteekeningen aan de Academie werd dan ook algemeen bewonderd en als voorbeeld bewaard. De liefde tot teekenen zat in de familie; ‘haar vader,’ - zoo vertelt Rössing in een van zijn laatste, aan Coba Ritsema gewijde, litteraire schetsen, - ‘haar vader had zich in zijn jonge jaren te Dusseldorf op het teekenen toegelegd, ten einde met vrucht aan het hoofd van een lithografische inrichting te kunnen staan. Daar studeerende,
| |
| |
heeft hij zijn kunstzin terdege ontwikkeld en veel met de schilders der in die dagen beroemde Dusseldorfsche schildersschool omgegaan. Zulk een vader met zin voor kunst en natuur is niet zonder invloed op het zich-bewustworden van zijn dochter geweest, dat haar weg die der teeken- en schilderkunst was.’ Na haar gewone schooljaren zond de vader zijn begaafd kind dan ook naar de Kunstnijverheidsschool, die leiding gegeven heeft aan haar ontluikende gaven. Daar, in het museum der school, te midden van zoovele voorbeelden van vreemde oude kunst, van allerlei afgietsels en copieën, ging haar geest voor de schoonheid van het verleden open en vond ze, buiten studie en litteratuur om, door het teekenen naar de antieken, door het zien van platen, voor haar ontwakende verbeelding iets van den verren luister, die het leven van den renaissancemensch omringde. Werkend en droomend, won haar waarneming aan diepte, haar kleurgevoel aan gloed, en groeide ze tot dat nu eens aarzelende en dralende, dan weer in hartstochtelijken drang bewogen wezen, dat we voelen in haar werk en vóór ons zien in de psychologische portretten, die haar vriendin Lizzy Ansingh van haar maakte.
stilleven met blauwe boeken. stedelijk museum.
Coba Ritsema, schroomig en gesloten, vertelt niet graag van zichzelf; zoodra ge, al pratend, maar éven raakt aan de innerlijke roerselen van haar kunst, trekt ze zich, als bezeerd, terug, - wèl hoffelijk en minzaam, maar ge merkt het toch en geeft het gesprek een andere wending. Met een woord over haar omgeving lokt ge haar dan weer mee: over haar broer, wiens voorbeeld haar steunde, over diens leermeester Gabriel, over professor Allebé, over Bauer, die met mejuffrouw Stumpff trouwde en zoo in den kring kwam der schilderende vriendinnen.
| |
| |
stilleven met blauwe veer.
| |
| |
stilleven met niobekop. collectie 's jacob.
Dan blijkt eerst wat een warme kracht tot waardeeren en bewonderen, wat een scherpe gave van intellectueele waarneming de schilderes bezit: hartelijk en eerbiedig gedenkt ze Gabriel, den nauwgezetten kunstenaar en rechtschapen mensch, en Allebé, van wiens leiding ze den bezielenden invloed onderging. ‘Kijk,’ zegt ze, en ze haalt uit haar met wat planken en een zijden gordijn geïmproviseerde bibliotheek een dik boek over Ingres te voorschijn: ‘dit liet mijnheer Allebé ons zien, en dàt.... mooi nietwaar? Aan zulke voorbeelden leerde hij ons den adel en de klaarheid van de vormen.’
Coba Ritsema houdt van Ingres, en 't is de klassiek-gevormde geest die, in den teekenaar, haar bekoort; zooals in Corot haar diens door de klassieken beroerde verbeelding boeit en in Degas de klare waarheidszin, die hem aan Ingres bindt. De schilderes vertelt u dit alles niet, maar ge merkt het aan het accent van bewondering in haar stem, aan den glans van haar oogen, als ze ze gaan laat langs de wanden vol reproducties, foto's naar Grieksche plastiek, naar Madonna's van Rafael en prinsessen van Velasquez, naar Ingres, Corot, Manet, - maar ook naar tijdgenooten als den vroeggestorven Vlaming Rik Wouters, wiens klare vormenspraak en sprankelende kleur haar boeit.
Voor haar eigen kunst is de duidelijkstwaarneembare invloed die van Breitner; de omgang met Lizzy Ansingh en de Schwartze's werkte natuurlijk mee om aangeboren kwaliteiten te ontwikkelen en het latere verkeer met de kunst en de persoonlijkheid van
| |
| |
Bauer heeft evenzeer een verruimende uitwerking op haar schoonheidszin gehad. Maar Breitner en dóór dezen weer de Franschen hebben haar den grooten stoot gegeven, die iedere jonge kunstenaar behoeft om, naar eigen aard, zuiverder uit te groeien. Ook in haar onderwerpen is ze soms aan Breitner verwant: in 't gedempte kleurenspel van haar interieurs met de figuur als een bloemige kostbaarheid te midden der kostbare omgeving.
stilleven met pleisterbeeldje.
Tot haar bekendste interieurs behoort De Spiegel (bl. 89), dat op de laatste Vierjaarlijksche was te zien: het donkere meiske in de grijs-zijden jurk vol strooken en met de roos in 't haar: eene voorstelling die aan de elegante kunst van den Belg Alfred Stevens denken doet. Bij Coba Ritsema treedt nochtans meer het schilderlijke op den voorgrond, Stevens is meer fijnling, meer charmeur. Maar bezie zulk een salonstukje en bewonder het forsche meesterschap, waarmee de prachtige stoffen zijn behandeld: de parelgrijze zij met haar wentelende banen van weg- en weervloeienden glans; de diepe bloemfluweelen wier stiller flonkering den rijken overgang vormt tot het schoone duister van den achtergrond, waartegen het geestige kopje zich in den handspiegel beziet.
Dit motief van een jonge vrouw in haar boudoir heeft Coba Ritsema meermalen herhaald: gratieus en elegant, wordt haar voorstelling nooit zoetelijk of anecdotisch: door haar kunst van zien-en-weergeven heft ze het ‘vertelseltje’ in de sfeer van
| |
| |
het innig-menschelijke, dat de bloeiende kern is der Fransche kunst.
Coba Ritsema is dan ook een uitmuntende schilderes van portretten; vasthoudend aan de tastbare uiterlijkheid raakt haar sterk realiteitsbesef vanzelve het diepere wezen van den geportretteerde. Ook waar het portret, - altijd groot en eenvoudig van bouw, - als weergave van menschelijkheid onvolledig, als schilderij onvoltooid bleef, doet het ons de indringende kracht gevoelen waarmee de schilderes haar model aanschouwde.
meisjeskopje. collectie f.n. barfoed.
Als deze geestelijke kracht haar onder 't schilderen begeeft, wordt haar werk wankel; opeens kan 't haar zijn of de warme werkdrift uit haar wegvloeide, of ze ‘'t niet meer weet.’ Voor zulke momenten, die op den weg van elken impressionistischen schilder liggen, mist ze de gestadige zekerheid van den geest, die steunt en sterk houdt. Haar inspiratie schijnt dan te slapen. Tot langzaam-aan in de innerlijke stilte van haar wezen iets begint te roeren: het glanzen van een kleur, het verglijden van vormen, dat sterker wordt en gestalte aanneemt en dringt tot nieuwe uiting.
Breed en gloedvol stort zich haar verhelderde wezen dan weer uit in de groote stillevens, die tot het schoonste van haar oeuvre behooren: diep en zwaar van tragische kleurenpraal.
Een van haar mooiste hangt op het Stedelijk Museum te Amsterdam, het Stilleven met blauwe boeken. Geheel uit kleurschakeeringen van grijs-bruin en groen-blauw opgebouwd, toont het de sterke begaafdheid der schilderes: grootheid in de samenstelling der vormen, vol en rijk geschakeerde kleur.
In eenzelfde kleurengamma, forsch en hartstochtelijk-bewogen, is het Stilleven met blauwe veer geschilderd. De compositie hiervan lijkt minderevenwichtig en, naar den rechterkant, niet zoo ruim en gemakkelijk opgelost als dat met de boeken. Maar statig en vol kracht is, tegen den donkeren achtergrond, de breede val der prachtige stoffen met den grooten, grijzen, rijk gevederden hoed erop, als neergeworpen, in het voortgaan, door een achteloozen cavalier.
Naast deze sterk bewogen uitingen staat werk van stiller kracht. Melancholie, een vaag en traag wegdroomen op indrukken van vreemde kunst, van antieken en oude Italianen, doordringt soms haar schildering van een teederder schoonheid. Ze maakt dan de stillevens waarvan hier enkele zijn afgebeeld en waarbij ze gaarne een pleisterkop, een beeldje schildert. Op haar atelier stond onlangs zulk een stilleven met den kop van Ariadne; de fijne gewogen- | |
| |
heid van den lichtval verleent dan aan het doode witte pleister een schijn van mild en weemoedig leven. Hetzelfde zien we in het Stilleven met Niobekop en in dat met Het witte beeldje: een zacht-gaande adem lijkt de doode materie te doen leven, niet in de klaarte der dagelijksche realiteit, maar in die wolkende schemering, waarmee de schoone dingen van het verleden ons omgeven schijnen. Droom en illusie, maar die uitgedrukt met de zuivere middelen der schilderkunst, heeft ze misschien het overtuigendst neergedragen in het stilleven, 't welk ze onlangs op Sint-Lucas liet zien, dat met het Witte beeldje. Een Venus, rustende tegen een rotsblok, staat op een met donkere stoffen bedekte tafel en voor een schilderij, dat, ten halve zichtbaar, den achtergrond bijna vult met de vaag-gegeven voorstelling van een landschap. Dit landschap is een diep en flonkerend donker, een wolkende bewogenheid, waaruit de vormen van boomen en rotsen gerezen komen in den vloeienden schemer eener onzichtbare maan. De hemel lijkt nachtblauw met groote, in paars en zilverlicht badende wolken. Door het duister van rots en ruigte raden we een glinsterend slingerpad naar een ruïne, geheimzinnig in het nachtelijke licht. Diep en goudbruin als van een ouden, romaniseerenden meester, gloeit het landschap, en Romaansch daarvoor is het edele beeldje. Een paar boeken liggen erbij, een lint en misschien nog iets: realiteiten, die den geest van het werk niet schenden, volkomen
opgenomen als ze zijn in de romantische sfeer van het omringende.
portret van nelly bodenheim.
Op het Stilleven met Niobekop komt hetzelfde beeldje voor; de stand is ongeveer eender; met kralensnoeren omhangen maakt het hier den indruk van een schalksche bachante. Niet de glazen kralen doen dat, maar de aanschouwing van de schilderes: de geest waarin ze, in samenklank met de omgeving, het voorwerp een andere nuance van karakter en schoonheid verleende.
Eenzelfde fijnheid van opvatting, beantwoordend aan het karakter der voorwerpen, vinden we in het Stilleven met klokje: een antieke pendule, een bekertje van Venetiaansch glas, een vaasje van email, een gevlochten mandje, wat kant en nog wat kleine zaakjes van bevallige kostbaarheid. De kleuren: blauw, bruin-rood en goud verleenen aan het geheel een bijzondere distinctie, waarin nochtans voldoende grootheid werd bewaard. Aan het ontstaan van dit stukje is een aardige bijzonderheid verbonden: Coba Ritsema schil-
| |
| |
stilleven met klokje. collectie mej. n. spakler.
| |
| |
derde het in opdracht van een kunstliefhebber, die aan ieder van zijn kinderen eene herinnering meegeven wilde aan de mooie dingen uit het ouderlijk huis. Ieder mocht zich een schilder kiezen, die ze schikken zou tot een stilleven. De keuze van een der dochters viel op Coba Ritsema: een gelukkige keuze. Wel stond de schilderes met de opdracht aanvankelijk een beetje verlegen: hoe zou ze van al die bibelots een mooi geheel maken? Maar ze wist raad: handig werkte ze er enkele weg in het gouden mandje onder een sluier van doorzichtige kant. De lastgever was tenslotte volkomen bevredigd en de eigenares van het stukje bezit in dit ongemeene souvenir een van Coba Ritsema's elegantste stillevens. Zoo vermag ze, met haar krachtig en spontaan talent, van het stilleven, - die nietigste schaal waarin een kunstenaar zijn ontroering stort - iets groots te maken; iets wat haar, Coba Ritsema, onderscheidt als de begaafde impressionistische schilderes, die na Breitner en na den bloei van het Impressionisme een toekomst voor zich heeft.
de spiegel.
|
|