Maar alvorens de ‘droge naald’ van den grooten beeldhouwer verder te bespreken, geloof ik dat het niet onwenschelijk is, in 't kort iets meê te deelen omtrent het procédé, waarmede Rodin zich op het metaal uitdrukte.
Vrij uitvoerig werden in dit maandschrift (1902, Over Etsen en Graveeren) verschillende behandelingen der koper-gravure besproken en onlangs heeft collega Poortenaar eveneens iets in dezen geest gedaan op onderhoudende en leerzame wijze.
Zeer terecht schreef Camille Lemonnier, die een grondig onderlegd en tevens zeer intuïtief criticus is geweest, mij eens over ‘pointe-sèche’ of ‘dry-point’, eenige buitengewoon gevoelige en juist-definieerende regels, die ik reeds in 1901 aanhaalde in een artikel over onze zoo knappe etser Barbara van Houten, nl.: ‘cet art subtil où la main semble plus près de la pensée que dans les autres, où la sensation, à travers un bref et presque fluide procédé, garde quelque chose de sa fugacité et pourtant de sa grâce durable. Il n'y faut qu'un sens éveillé, une vive émotion, une souple et rapide tactilité, et c'est la vie même dans la vibracilité, dans l'ondoyé et le châtoyé de la lumière, un mirage charmant, l'aérienne vision d'une chose entre la conjecture et le réel’.
Veel directer dus dan het etsen met sterk water (daar door deze behandeling de lijnen vrijwel gelijk van kracht zijn, zoo al niet in de geheele ets dan toch in groote partijen) is dus het ‘teekenen’ met eene zeer scherpe stalen naald op eene glimmend gepolijste plaat, daar de naald gehoorzaamt aan de teêrste impulsie en bij den minsten druk de plaat min of meer openrijt, zoodat er een snijdige lijn ontstaat, die òf mikroskopisch fijn òf dieper is en dan voorzien van een staand kantje, ‘braam’ geheeten, waaraan veel inkt blijft hangen, zoodat een fluweelige, krachtige, zwarte lijn ontstaat, dikwijls van groote bekoring.
Rembrandt gebruikte deze fluweelige lijn om zijne etsen bij te werken en bijzonder gewaardeerd worden de ‘staten’ zijner etsen, waarop deze zwarte lijnen sterk uitkomen n.l. zijn zoogenaamde ‘braamdrukken’, die dan ook, daar deze braam snel verdween, uiterst zeldzaam zijn geworden.
De braam n.l. bestaat uit een broos, op de plaat gebracht kantje, dat al zeer spoedig, - door het afvegen van de inkt van de oppervlakte der gravure - afslijt.
Sedert geruimen tijd is er echter een middel gevonden om aan de zoo beperkte oplagen van braam- of droge naald-drukken een einde te maken. Men ontdekte in het midden van de negentiende eeuw een procédé - het verstalen -, waardoor de koperen plaat met een ontastbaar fijn huidje staal bedekt wordt, zóó, dat het koper, zelf beschut, niet meer slijt; alleen het staallaagje, niettegenstaande het zeer hard is, slijt langzaam weg, maar, zoodra de plaat van blank, rozig-rood wordt, moet de staallaag door zoutzuur weggenomen worden en de plaat opnieuw verstaald, zoodat deze, bij voorzichtige behandeling volmaakt gaaf blijft.
Rops, met wien ik vele jaren geleden over de soliditeit van het verstalen correspondeerde, schreef mij toen met de ietwat paradoxale geestigheid die hem eigen was, dat het fijnste krasje op een plaat aangebracht tot millioenen exemplaren afgedrukt kon worden, mits de drukker behoorlijk toezag op het slijten!
Een korte uitwijding zij mij hier vergund. Het is niet algemeen bekend, hoe en wanneer het verstalen ontdekt werd en de omstandigheden zijn wel de moeite waard om er hier even iets van te zeggen. Braquemond heeft indertijd deze geschiedenis aan Buhot verteld, en H. Beraldi schreef haar op.
Een lithograaf en een dokter, Garnier en Salmon, legden zich omstreeks 1857 toe op het uitvinden van procédés om reproductie-gravure te maken; zoo ontdekten zij ook