duif streelen of gehuld in een dunne, wazige shawl, met een kleine mollige hand een traan wegpinken om een verdwaald ideaal. Het meiske, dat knielend haar gebed zegt, slaat zwijmelende blikken naar omhoog, als verwachtte ze niets meer van de aarde; maar intusschen heeft de schilder haar lichaamsvormen op zijn gemak in zich opgenomen. Soms is hun kleeding ongemerkt wat in wanorde of hun corsage toevallig van een wufte laagte. Zoo lijkt de jeugdige keukenprinses, die met onvergelijkelijken ijver koper schuurt, wat àl te veel op een mondaine vrouw in een soort bal-toilet, die het spelletje voor de aardigheid maar eens meedoet.
Het is telkens in Greuze's oeuvre, dat iets meer schijnt dan is. Zijne modellen mogen lief en braaf lijken, hij zelf wist wel, wat hij deed. Het mes sneed van twee kanten en de toeschouwer kan er naarmate zijn aanleg, van nemen wat hem het naaste lag. Zijn ingetogenheid is nooit een vast, innerlijk bezit geworden, het was een houding welke hij half-onbewust moet aangenomen hebben, om in het gevlei van de massa te komen - voor zijn ijdel karakter één van de eerste noodzakelijkheden om te kunnen werken. Greuze voelde, hoe zijn publiek op elk van die half-aangeduide gestes zou reageeren. Hij is voluptueus levensgenieter, die zijn neigingen verbloemt en met een heilig gezicht den kuischen Jozef speelt. Het applaus kwam dan van zelf.
Eens verklaarde hij, dat het grisaille een deugdzamer wijze van schilderen is dan het kleurige schilderij omdat daarvan de kleur eigenlijk het zinnelijk element uitmaakt. In wezen is de teekening reiner dan het kleurengamma. Zou men niet meenen, dat het een dweepende asceet geweest is die zóó de kunst beschouwen en scheiden kon?
De luchtige oprechtheid van Frago moet daartegenover wel een poel van zonden worden.
Maar het vleesch kan zwak wezen.
Een van de weinige werken van Greuze in Holland is de schets van een schilderij ‘De gelukkige Moeder’ in het museum Boymans te Rotterdam. Vergelijken wij dit werk met iets uit het oeuvre van Boucher of Fragonard, dat is het eigenaardig hoe er weinig innerlijk verschil valt aan te wijzen. Men blijft als het ware in éénzelfde sfeer. Zonder het te willen had Greuze te veel de geur van liefdesavonturen om hem heen ingeademd, dan dat hij zijn kunst ervan vrij kon houden. Heeft er voor zijne omgeving een groot onderscheid bestaan: men zag in dit schilderij een symbool, een hymne van den kunstenaar aan het Moederschap, de tijd heeft al die uiterlijke verschillen vereffend en Greuze staat dichter bij die twee andere grooten, dan hij ooit vermoed zal hebben; wij bewonderen en waardeeren hem om heel andere eigenschappen dan hij-zelf naar voren schoof!
In een Louis XVI vertrek, licht en blond van toon zit een jonge vrouw in een breede leunstoel, door kussens gesteund. Zij draagt een négligé dat rozig-violet getint is en nonchalant valt een witte shawl langs haar mollig lichaam heen. De linkervoet met een koket muiltje is hoog geheven op een houten bankje. Naast haar, links bij het raam, ligt een keursje van frisch-blauwe kleur op een lagen stoel, terwijl rechts in de hooge kamer een klein ledikant staat met groene gordijntjes. Een blond kind met krullend haar en een dik rozig lichaampje is half ontkleed wankelend op het bankje gekropen en buigt zich over haar schoot met een gretig gebaar, bedelend om te mogen drinken. De jonge moeder heeft haar spitse vingers over haar borst heengevouwen en half onwillig, half glimlachend wil zij weigeren. Haar blozend gelaat heeft dien even matten en droomerigen blik van nauwbewust genoegen, die voor Greuze kenmerkend is.
Hoe intiem en harmonisch is dit huiselijk tafereeltje geschilderd met een toets, die in zijn luchtigheid toch vast blijft. Het