Hulpmiddelen der beeldende kunst,
door Jan Poortenaar. (Slot).
Het gebruik dat van nieuwe technieken in de kunst valt te maken, leidt tot zeer tegenstrijdige opvattingen. Er is een strooming, die alle toepassing van mechanische procédé's uit den booze acht, en een andere, die ze zonder gemoedsbezwaren gebruikt.
De te jong gestorven Hart Nibbrig was iemand, die de eerste opvatting huldigde. Hij achtte een reproductie van een teekening, langs fotografischen weg verkregen - rondweg geen kunst meer. Slechts het eigenhandig geteekende vond waardeering in zijn oog: hij hield den arbeid van een kunstenaar verre boven natuurkundige of chemische procédé's verheven. Nu is echter de grens wel moeilijk te trekken, want van een teekening in puur zwart en wit (pen en inkt) is een cliché langs fotografischen weg te verkrijgen, waarvan de afdruk niet van het origineel is te onderscheiden. Ook is zoo'n teekening in hout te snijden en dan krijgt men hetzelfde resultaat. Op dergelijke manier kan een origineele houtsnede vermenigvuldigd worden: wanneer na een zeker aantal drukken het oorspronkelijke blok dreigt te barsten, maakt men er een z.g. galvano van, en de drukken die hiervan gemaakt worden, zijn in geenen deele te onderscheiden van die van het gesneden hout. Waarom zou men nu hier niet van de nieuwere vinding der galvano-plastiek gebruik mogen maken, zoodat het verdere drukken eener prent mogelijk wordt, waar daaraan vroeger geen denken zou zijn geweest? Hier is inderdaad een vooruitgang der nieuwe techniek op de oude, hoe zelden dat zich ook in kunstzaken zal voordoen.
Zeer zeker af te keuren is in alle geval het maken van een teekening die er ongeveer als een houtsnede uitziet, ze dan door gebruik van een zincografisch cliché te laten vermenigvuldigen en ze dan ter illustratie als houtsnede in een boek te zetten! Een bekend Engelsch artist achtte deze truc niet beneden zich. De overige prenten in zijn boek waren eigenlijk ook on-echte houtsneden. Hij maakte zwart-en-wit teekeningen op viermaal de grootte die de illustraties zouden moeten krijgen. Deze werden fotografisch verkleind, dus verscherpt, overgebracht op houtblokken en daarna door professioneele graveurs gesneden. Zoodoende wordt dus eigenlijk een verkleinde copie naar 't origineel gemaakt en buiten dat wordt het karakter der houtsnede geheel veronachtzaamd. Immers zal een teekening met de pen op 't papier gezet een geheel ander aspect vertoonen dan een in het hout uitgesnedene. In plaats van zoo'n teekening in hout te snijden kan men dan beter de mechanische weg ter reproductie volgen en er een zincografisch cliché van maken. Het verschil tusschen een ware houtsnede en een in hout overgebrachte teekening valt meestal spoedig in het oog: de teekening ontstaat door zwart te zetten op wit, de houtsnede door weg te snijden wat wit moet zijn op den afdruk en aan de oppervlakte te laten staan wat zwarte lijnen zal moeten geven. Al teekenende met pen of penseel maakt men dus spoedig kruislijnen, die echter uiterst omslachtig werk vereischen bij het graveeren in hout. Want dan zullen de kleine witte vakjes tusschen de zwarte lijnen stuk voor stuk, zuiver en regelmatig geplaatst, moeten worden weggestoken, zoodat de kruislijnen blijven staan in de oppervlakte van het hout. De zelf graveerende artist zal zich wel wachten die kruislijnen, die trouwens geheel met