gemeen-begaafden te strijden hebben en die, zwaar en gevaarlijk reeds voor een jongen man, de fijne schroomvalligheid van een meisje des te pijnlijker moet aandoen. Zoo kwam het, naar madame Lepage mij vertelde, dat ze niet vóór haar zeven-en-twintigste jaar begon te werken. Ze was reeds vroeg ontwikkeld; maar de ontvangst die haar eerste proeve van beeldhouwkunst ten deel viel, - haar jongere broers gebruikten ze als doel bij hun schietoefeningen, - benam haar voor langen tijd den moed om zich nog weer aan de kunst te wagen. Tot ze op haarzeven-en-twintigste jaar haar besluiteloosheid overwon en zich voorgoed gaf aan den arbeid harer liefde. Haar aangeboren talent ontwikkelde zich snel, toen ze, na haar huwelijk met kapitein Lepage, hem naar Tunis volgde, waar ze de kalme, gemeten bewegingen der gesluierde Oostersche vrouwen gadesloeg. In deze schoonheid vond ze haar ideaal en 't doet haar nog altijd leed ze niet naar de natuur te kunnen weergeven, want de Oostersche vrouwen poseeren niet.
Ze heeft me verteld van haar groote vreugde, toen ze, voor 't eerst, in het Louvre de Egyptische beeldhouwkunst zag. Ook Chartres gaf haar die rijke verrassing. Voor 't overige doet ze weinig aan museum- of monumentenstudie: de drang tot scheppen beheerscht haar volkomen. Hoewel niet sterk, werkt ze zoolang als de zon aan den hemel staat met bewonderenswaardige wilskracht, geduld en volharding.
Made Lepage heeft veel gereisd in Afrika, Italië, Duitschland, den Kaukasus, Rusland,
tête d'enfant.
Engeland, Amerika, - en ik geloof dat deze groote verscheidenheid van uitzichten haar nuttig is geweest: ze heeft allerlei menschelijkheid leeren kennen, overeenkomst en verschil van levensaard en gewoonten.
Ik ben er zeker van dat we van deze kunstenares nog veel schoons te wachten hebben, en 't is met groote vreugde dat ik hier enkele harer werken in reproductie laat zien, voor den eersten keer in een nederlandsch tijdschrift. Ze hanteert haar gereedschap nog niet met volleerde virtuositeit; ze heeft b.v. nog lang niet de perfectie bereikt van Georges Minne in zijn tweede manier: ze zoekt nog; ik denk dat ze zal blijven zoeken, - maar haar volhardend pogen zal nooit vruchteloos zijn.
‘C'est le travail qui me donne tout’; - zei ze tot mij, en waarlijk, deze overtuigde, wilskrachtige arbeid moet wel alles zijn voor een kunstenares als Céline Lepage, zoo gansch en al in vervuld van een kunst, die ze in nobele ingetogenenheid dient.
Maar - mijne groote bewondering moge zich dit kleine voorbehoud veroorloven, - valt er bij een zoo strengen toeleg tot het architecturale niet een verlies aan menschelijkheid voor deze kunst te duchten?
Ik toefde lang, in haar atelier, voor een kinderkopje; voor een massieven dierengroep; voor een jongen hond, linksch en leutig op zijn nog wankele beenen....
't Was niet meer de architectonische vormenspraak, die ik bewonderde; 't was de atmosfeer, den gloed van leven, die voor de kunst van den beeldhouwer een noodwendig element ter schoonheid blijven zal.