de natuur. Inderdaad is het hulpmiddel in het algemeen bedenkelijk. Doch van de practische zijde beschouwd is er slechts dan bezwaar te maken, wanneer het resultaat een ‘gecopiëerde foto’ is; niet, wanneer een waar kunstwerk tot stand is gekomen. Zoo zijn vele van Albrecht Dürer's minutieuze teekeningen niet anders te beschouwen dan als feitenmateriaal: documenteel waardevol om later in een gravure te worden benut. Voor die détails zou dan wellicht evengoed een fotografie naar eenige grassprietjes gebruikt kunnen zijn om tot dezelfde mooie gravure te komen. De zaak is maar, of een kunstwerk is ontstaan, of een nageteekende foto; en dat moet in elk geval weer afzonderlijk worden beoordeeld.
In verband hiermede zij herinnerd aan wat de oude beeldhouwers deden: hoeveel zij met afgietsels naar het leven werkten, terwijl toch niemand hun werk daarom minder zal achten. Terwijl van de Grieken wordt beweerd, dat zij slechts door scherpe aanschouwing de natuurvormen kennen leerden - wat trouwens wel moeilijk te bewijzen zal zijn - anders is dat met de renaissancisten. Zoo is uit Vasari's mededeelingen bekend, dat bijvoorbeeld Andrea del Verrochio zich afgietsels maakte van handen, voeten, knieën, beenen, armen en rompen, om daarvan copiëerend bij zijn werk te profiteeren.
Nu is het natuurlijk mogelijk met behulp van afgietsels een beeld, met behulp van foto's naar de natuur een schilderij te maken, dat toch een zuiver kunstwerk is, waarin dus de gebruikte foto's of afgietsels als zoodanig niet meer zijn terug te vinden. Aan den anderen kant is het evenzeer denkbaar, dat een vaardig handwerksman met dorre natuurkennis een beeld maakt zónder deze hulpmiddelen, maar dat door zijn gedachtelooze navolging van de uiterlijkheid den indruk maakt van te zijn samengesteld mèt dergelijke hulp. In dit laatste geval is het natuurlijk van nul en geener waarde dat werkelijk direct naar de natuur is gewerkt of dat inderdaad uit de ‘fantasie’ alleen het werk ontstond: het resultaat immers is fotografisch. Toch vindt dan meestal de maker zelf, dat dit nog een punt van gewicht uitmaakt; zoo bijvoorbeeld
verkeerd gebruik van een foto: het schilderwerk is een grove kopie geworden.
een etser, die met pijnlijke accuratesse oude grachtjes afbeeldt en van zijn werk mij eens zeide, dat hij nooit foto's gebruikte en zelfs niet eens fotografisch nauwkeurig wilde zijn. Qui s'excuse, s'accuse in zoo'n geval.
Van de eerst genoemde mogelijkheid, n.l. dat van fotografieën gebruik wordt gemaakt die echter in het kunstwerk geheel geäbsorbeerd worden, zoodat een zuiver kunstwerk ontstaat, zijn niet zoo gemakkelijk voorbeelden te geven. Men kan zich