en daarbij na eene fijne diagnose van de plaats waar het ziekteproces in de hersenen zou zetelen, als therapie een of ander onschuldig middeltje aangaf.
Het grootst echter scheen ons, jongeren, Winkler altijd als hij van tijd tot tijd het verzamelen der enkele bouwstoffen staakte, en naar het voorbeeld van den ouden Burdach het gewonnene tot een gebouw samenvoegde, in zijne rectorale en inangureele oraties.
Te skeptisch om aan het materialistisch geloof te blijven hangen gaf hem de parallelhypothese - tusschen bewustzijn en zenuwstelsel kunnen wij geen nadere betrekking aanwijzen dan dat zij evenwijdig loopende veranderingen vertoonen - gelegenheid om de zelfbespiegeling buiten de deur te houden. Zooals Claude Bernard zegt: ‘Dans tout germe vivant, il y a une idée directrice, qui se développe et se manifeste par l'organisation,’ maar deze stoort niet den voortdurenden samenhang der universeele physisch-chemische werkingen: ‘Tout se passe dans le corps vivant, comme s'il n'y avait pas de force vitale.’ Voor niets is Winkler zoo bang als daarvoor, dat de student vóór zijn tijd aan het filosofeeren zal slaan. Waarnemen moet hij leeren, niet bespiegelen.
Toch kan de bespiegeling, ook bij den strengsten empirischen wetenschappelijken arbeid, niet worden gemist. ‘Observation, spéculation, expérience et de nouveau observation, tel est le cycle du processus scientifique, plus ou moins parfait, plus ou moins bien fermé, selon les hommes et les époques.’ (del Greco).
De psychologie heeft het eigenaardige, dat zij, door de eeuwen heen, van twee grondslagen uit heeft trachten te werken. De spiritualistische school van Ideler en Heinroth, later in Janet, Kraepelin, Vaschide, Toulouse psychologische school geworden, vond de reeks onderzoekers tegenover zich, waartoe o.a. Jacobi, Meynert, Wernicke behooren, en die zooal niet in naam, dan toch in wezen hoofdzakelijk lichamelijke uitingen der geestelijke functies bestudeeren. Al deze onderzoekers bewegen zich in voortzettingen van de oude bogen. Op gelukkige wijze hield zich Winkler buiten deze antithese, en duldt dan ook naast zich de experimenteele psychologie van Wund en Ebbinghaus, en de introspectief-psychologische richting, die in Specht, Jaspers en hunne leerlingen haren natuurlijken dood sterft.
Doch voor de school van Freud, die in de laatste vijf en twintig jaren eene plaats naast de anatomen en physiologen van zenuwstelsel en zintuigen is komen eischen, voelt Winkler weinig.
De ontwikkeling der psychologie echter, toont eene taaie worsteling om den duivel uit de wetenschap te verbannen. Freud, een geheel nieuwen wetenschappelijken boog beginnend, nam den draad op waar Paracelsus en van Helmont dien, belemmerd door hunne metaphysische begrippen, moesten laten vallen. Hij kon daardoor voor de wetenschap een gebied ontginnen dat op de kaarten der anatomen en physiologen slechts blank kon worden gelaten, en de instinctmatige vrees van den mensch voor die gebieden van het gevoelsleven overwinnen.
Voor ons kan de anatomische aera slechts eene initiale phase geweest zijn, zooals noodzakelijk moest voorafgaan aan de ontwikkeling van elken tak der ziekteleer.
De wetenschap van den geest kan zich niet aan de anatomie laten voor anker leggen.
Nu Winkler, nog in de volle kracht van zijn leven, thans in het bezit van de prachtige hulpmiddelen der nieuwe Utrechtsche psychiatrisch-neurologische kliniek, bij zijn jubileum de hulde ontvangt van geheel wetenschappelijk Nederland, is daarbij voorzeker ook die van hen, die voor de nieuwe tijden nieuwe wegen zoeken, die niet de zijne zijn, doch die in hem dankbaar eeren den grooten leider van het wetenschappelijk tijdvak, dat zich thans gaat afsluiten, onzen Nederlandschen Charcot.