Het onbereikbare
door Marie de Rovanno.
Het licht klaterend over het circus....
In de ronde baan niets dan dit ééne.... de jockey en zijn paard.... Na zijn buiging even een stil-staan - dan 't zich òpzwingen, één elastisch zwaaien, en man en paard zijn geworden één. Het bijna-zwarte paard, de jockey in witten spannenden broek, in nauwe, spannende bovenkleeding ook. Zijn tors teekent z'n kracht, z'n slankte af onder de spanning der stof.
Na het elastisch òp-zwingen, na het worden tot één met het paard van bijnazwart, begint de omgang, de omgang....
Het tempo, dat laag en langzaam inzet, versnelt, zwelt aan, als gestuwd door innerlijke muziek, muziek in man, in paard.
Daar buiten zwelt de muziek in 't orkest, die begeleiding is slechts, die schijnt een poging tot naderen van de muziek ín beiden.
Het tempo zwelt, zwelt.... onder het evolueeren, onder het àl stouter wagen van standen en bewegen.
Het tempo zwelt, zwelt....
De jockey in zijn spannende kleeding is één met het paard.... is vergroeid.... heeft geen gedachten, geen gevoelens dan de muziekgevoelens van hen beiden, de muziek-gevoelens van hem en het paard te zamen. Samen drijven ze op hun rythme, hun aanzwellend rythme.... een diepe noodzakelijkheid.... 't zou niet anders kúnnen dan zoo - dit diepe evolueeren, dit vanzelf-sprekend evolueeren, met volkomen begrijpen wederzijdsch, volkomen sympathisch voelen tusschen man en paard..........................................
In 't publiek, vooraan, een vrouw; een vreemde vrouw, zoo maar een vrouw uit het publiek, die gekomen is om zich te amuseeren een avond.
Ze heeft vrijwel blasée toegekeken naar wat het programma beloofde. Vrijwel blasée heeft ze dit nummer laten komen. Weinig verwachtend.
Nauwelijks heeft ze gelet op het binnenkomen van den jockey, op zijn paard. Oude toeren, zoo vaak al gezien! Niet eens de spanning van nieuwheid brengend.
Even heeft haar getroffen zijn elastischen òp-zwaai. Toen zijn witte gespannen beenen tegen het bijna-zwarte paard. Dan zijn nauw-omkleede lijf. En in zijn bewegen ziet ze door het spannend kleed zijn tors teekenen kracht en lenigheid en slankheid. Zijn gezicht is jong, ernstig.
Zijn oogen zijn weg, luisterend naar de muziek in zich, in zijn paard, beluisterend het rythme, het aanzwellend rythme.
Ze ziet de eenheid van die beiden.
Ze voelt mee het rythme, het aanzwellend, stijgend rythme.
Ze leeft mee de evoluties. Voelt de noodzakelijkheid, de diepe noodwendigheid van het zóó en niet anders.
Ze voelt de machtige schoonheid van het sympathisch leven van man en paard. Ze voelt mee het rythme, het rythme....
O, de keerende omgang, de omgang met het licht schater-schel over beiden!.... en beiden verzonken, wèg, in elkaar, in de eigen gezamenlijke muziek, diep in hen....
....'t Schiet in haar door als felle, fèlle jalouzie.... Jalouzie om dit één-zijn, om zóó'n één-zijn, om de mogelijkheid daarvan.
Eenheid, samen-voelen.... met een paard slechts, een dier!.... smaalt ze zich.... maar éénheid is het toch, volkómen samenvoelen, volkomen samen-gaan op hetzelfde rythme.... het aanzwellende rythme, dat tot grooter verrukkingen voert steeds, tot steeds stouter standen en wendingen.... De vastheid, de zekerheid.... het onomstootelijke zeker-zijn van elkaar, het niet aarzelen van één oogenblik - de man.... het paard.... onder het schetter-schelle licht....
Het rythme zwelt aan.... zwelt aan.... de samen-groei schijnt vaster steeds te wassen, schijnt steviger te worden bij 't