Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 28(1918)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 405] [p. 405] Zangen van Guinevra voor Lancelot, door Ada Gerlo. I. Hoe zouden wij elkaar vergeten, Nu ons een eendre erinn'ring brandt, Hoe wij, in zwijgen saamgezeten, Door eendren drift zijn overmand, Die me in uw armen heeft gesméten.... De lucht was dol van donkre geuren, De takken bogen laag en zwaar; Wij zaten huivrend naast elkaar, En 'k bad nog: ‘laat het niet gebeuren’.... Toen was uw kus al in mijn haar. Hoe kende⁀uw lippen mijnen mond, Hoe wist uw hand geheime gangen, Dat zij mijn bange schouders vond, En dan mijn borsten hield omvangen, Totdat uw wil mijn wensch verslond.... Toen spraakt gij zacht een teeder woord, En fel moest ik mij vàn u wenden. Verbijstring, woede van ellende, Brak uit in snikken, heesch gesmoord, Want siddrend had mijn ziel gehoord, Dat ik daar lag, en u niet kènde. Hoe zouden wíj elkaar vergeten.... Ons bindt de schaamtë en de smaad, De vloek van een ontwricht geweten, De doem van onzer ziel verraad, Die door geen tijd wordt uitgesleten. [pagina 406] [p. 406] II. Je bent niet mijn heerscher, mijn koning, Je bent maar mijn dienaar, een knecht. Je sluipt als een dief in mijn woning, Verstolen, - je hebt er geen recht. En zelfs in den roes van ons zwijgen, Dan zie ik den angst in je blik; Want ieder geluid is een dreigen, En iedre beweging een schrik. De koning heeft zachte gebaren, En biedt mij zijn liefde als een roos; Hij streelt mij voorzichtig de haren, En glimlacht tevree, als ik bloos. Hij eert mij met rijke gewaden, En er ligt een glans in zijn stem; Wij schrijden langs bloeiende paden, En allen verheerlijken hem. Maar toch - in dien stralenden luister, Als alles zoo klaar lijkt en wijd, Dan schrééuwt mijn verlang naar jouw duister, En naar onze heimelijkheid; Naar den gierigen greep van je handen, En den kloppenden angst van dien stond, Als ik zwelg in mijn trouwlooze schande, Vertwijfelend, mond tegen mond. Al vreugdë en vreê ligt vertreden In wilden vernietigingsdrang. Wij minnen ons naar beneden, Tot onzen ondergang. Sept. 1917. Vorige Volgende