| |
| |
| |
Eva's geluk,
door Jet Luber.
Zij was er zóó aan gewend, dat Evert in haar leven bestond, dat ze verloofd was geraakt met hem, voor dat het goed tot haar doordrong. Er veranderde door die verloving zoo weinig in hun verhouding, dat ze het verschil nauwelijks bewust werd. Ze hadden met elkaar op school gegaan van hun twaalfde jaar af. Zij droeg toen nog hooge witte schorten en hij matrozenpakjes. Hij hielp haar met vraagstukken en thema's, die ze alléén niet goed kon maken en samen wandelden ze dikwijls naar huis, het gemeenschappelijke stuk van hun schoolweg tenminste. Ze spraken dan over lessen en schoolvoorvalletjes en over hun huiselijke omstandigheden. Zoo bleef het doorgaan, terwijl ze langzamerhand volwassen werden; 'n verhouding van broer en zuster, zonder het gekibbel van leden van eenzelfde familie en met de meerdere belangstelling van menschen, die in verschillende omgeving leven. Zij was de jongste uit 'n talrijk gezin, 'n degelijk ouderwetsch burgergezin en hij - eenig kind met 'n verwende ziekelijke moeder, die altijd ontzien moest worden, en 'n tobberigen vader, die z'n vrouw nog steeds verafgoodde - luisterde verbaasd naar haar verhalen van opgewekt liefdevol gezinsleven. Toen hij voor z'n werk uit de stad ging, bleven ze elkaar schrijven. Hij schreef over z'n bezigheden en z'n kosthuis en zij over alle kleine gebeurtenissen uit hun familieleven en over haar kantoor. Dat kantoorwerk vond ze vervelend en moeilijk en als ze aan hem schreef - aan den vriend, die als 'n broer zoo vertrouwd in haar leven stond - herdacht ze den prettigen tijd op school, toen de verveling minder gevoeld werd, doordat ze gedeeld werd door hém en zij in het moeilijke - de raadselachtige vraagstukken - 'n steun vond in hém.
Toen hij weer in de stad terug was, wilde hij haar zoo nu en dan bezoeken. Ze moest eerst verlof aan haar ouders vragen en deze keurden het goed, dat hij des Zondagsmiddags of -'s avonds op visite kwam. Dan zat hij tusschen de familie en deed mee aan het gebabbel en de gezelschapspelletjes. Ze vond dat heel prettig: het was alsof hij er bij hoorde en het moest wel vroolijker voor hem zijn dan in z'n stille tehuis bij de lastige moeder en den tobberigen vader. Ze vond het aardig, als hij schertste met haar zusters en als zij dat prettig vonden. Soms even, haast onbewust, voelde ze 'n soort voldoening, dat door hààr de zusters plezier hadden: ze had toch altijd 'n beetje méér recht op hem dan de anderen.
Zoo beschouwde de familie ze langzamerhand als verloofd nog vóór ze er zelf aan dacht.
Eens kwam hij haar onverwachts tegen op straat en liep met haar op. Toen zei hij: ‘ik wou, dat we méér samen konden wandelen, zonder derden.’
‘Ja,’ zei ze onzeker. Het leek haar wel prettig eigenlijk, maar ze had er nog nooit aan gedacht.
‘Maar dat zouden je ouders niet goed vinden,’ ging hij door. ‘of we moesten in het openbaar verloofd zijn.’
Ze schrikte van dat woord. Nooit was in haar gedachten de combinatie geweest van ‘Evert’ en ‘verloofd.’
‘Zou je niet denken, dat je ouders hun toestemming zullen geven?’ vervolgde hij kalm. ‘M'n studie is bijna klaar en zoodra ik 'n vaste plaats heb, zouden we kunnen trouwen.’
‘Ja,’ zei ze weer even onzeker. Het leek haar zoo vreemd, dat er 'n verandering zou komen in hun verhouding.
Maar de verandering bleek niet groot; het werd alleen nog prettiger. Hij kwam nu méér dan enkel Zondags en zat, zooals gewoonlijk, in den familiekring en praatte mee of deed mee aan de gezelschapspel- | |
| |
letjes. Ze mocht hem nu uitlaten en, als het niet te lang duurde, even blijven praten in de gang. Dan kuste hij haar; dat was ook niet zoo vreemd of nieuw geweest; 'n enkele keer hád hij haar wel al gekust bij de gezelschapspelletjes; het was haast net zoo. Soms zei hij 'n liefkoozend innig woord; dan voelde ze, dat ze veel van hem hield en was daar gelukkig over.
En tegenover de buitenwereld was het prettig verloofd te zijn! Het gaf je zoo'n zeker gevoel in de maatschappij, 'n klein meerderheidsgevoel tegenover de eenzamen, die, ongeliefd en onverzorgd, zelf hun weg door het leven moesten banen. Thuis was ze altijd al 'n beetje verwend als de jongste, voor zoo ver in dat huishouden van strenge levensbegrippen sprake kon zijn van verwennen. Haar zusters, kalme zich-wegcijferende meisjes, zonder charmes, vonden het heel natuurlijk dat Eva verloofd was; ze was de knapste en de jongste en ze verwenden en ontzagen haar, omdat ze meer in het leven beteekende dan zij. En ze hielden belangeloos van Evert, omdat hij de eenige man in hun leven was, buiten haar vader.
Rustig ging de eerste tijd van hun verloving voorbij. Ze was er zóó aan gewend, dat ze zich den toestand van niet-met-Evert-verloofd-zijn niet kon voorstellen. Als ze hem had uitgelaten, zou ze zich daarna niet meer hebben kunnen herinneren wáár en hoe hij haar gekust had, evenmin als ze de zoenen van haar moeder en zusters navoelde. Onveranderd antwoordde ze op de vraag van vriendinnen, die haar iets geven wilden voor Sinterklaas of verjaardag: ‘iets voor m'n huishouden.’ Haar leven zou leeg geweest zijn, als ze niet had moeten opsparen voor haar huishouden!
Eens werd haar rustige zelfvoldaanheid geschokt door 'n onverwachte gebeurtenis. Een nichtje dat zelden bij hen aan huis kwam, 'n levenslustig kind uit 'n ietwat lichtzinnig gezin, kwam haar onverwachts bezoeken. En Eva alleen thuisvindend met een harer zusters, begon ze dadelijk opgewonden te vertellen. Ze was verloofd, zoo maar ineens verloofd! - Ze had gedacht, dat ze hem háátte, want ze maakten altijd ruzie samen en ze dacht, dat hij niets om haar gaf, want hij flirtte vreeselijk met andere meisjes, maar toen ineens had ie gezegd, dat ie zoo verschrikkelijk dol op d'r was en toen had ze gemerkt, hoe dol ze al lang op hem was en nu waren ze zalig verloofd en hij wilde gauw trouwen en zij wilde óók graag, want hij was zoo mooi en anders flirtte ie maar met ánderen.-
Eva's zuster had het drukke nichtje wat bevreemd aangekeken en toen, goedig, geluk gewenscht. Eva trachtte ongedwongen en hartelijk te doen, maar er was iets, dat haar hinderde en ze voelde zich opgelucht, toen de bezoekster weer heenging.
‘Als dat maar goed gaat!’ zei Marie wijs en gewichtig.
‘Natuurlijk gaat het niet goed!’ riep Eva kregelig. ‘Verbeeld je, te willen trouwen uit angst, dat je verloofde te veel met anderen flirt! Evert bemoeit zich nooit met andere meisjes! En als ze nu al altijd ruzie hebben.... Evert en ik hebben nog nooit wat gehad samen!’ En ze zocht allerlei om haar eigen verloving te prijzen. Maar dat vreemde gevoel van beklemming bleef.
's Avonds wakker liggend in bed, met Marie rustig ademend naast haar, zag ze aldoor in gedachten het opgewonden gezicht van haar nichtje, de oogen, die straalden, en ze hoorde de stem, die trilde van geluk.... Toen kwamen droomen uit haar eerste jongemeisjestijd in haar op.... hoe ze zich weleens ingedacht had in toekomstig liefde-geluk.... Hij, de onbekende Hij, moest mooi en sterk zijn als 'n godheid - heftig als 'n heerscher en eerbiedig als 'n slaaf - z'n omhelzing zou alles doen vergeten en hij zou alles in haar begrijpen, ook wat ze zelf niet begreep....
De droomen waren vaag geweest en zeldzaam, maar nu kwamen ze sterk in haar op, alsof ze heel haar leven aan niets anders
| |
| |
gedacht had en toch was al dien tijd Evert in haar leven geweest en die had met die droomen niets te maken.... Verward en onrustig sliep ze eindelijk in. Maar den volgenden morgen wakkerliggend in het karig-gemeubelde kamertje in het grijze nuchtere daglicht, met Marie, die onder het aankleeden over huiselijke kleinigheden sprak, dacht Eva weer met hetzelfde rustige vertrouwde gevoel aan Evert.... Die droomen waren mooi geweest, omdat het droomen waren, maar in de werkelijkheid had je er niets aan.... Met Evert durfde ze het leven aan, die voelde ze niet als 'n vreemde maar bij haar behoorend; het leven zou vredig en gelukkig voorbij gaan - en wat zou het nichtje niet 'n ellende krijgen: 'n man, die haar ontrouw was, die tegen haar opspeelde!-
Eens, dat ze buiten bij kennissen logeerde, kwam Evert haar opzoeken en samen gingen ze 'n geheelen dag wandelen, zonder dat ze het bij Eva thuis wisten; de kennissen zouden hen niet verraden. Het was frisch voorjaarsweer en de wind woei bedwelmende geuren van uitbottend leven om hen heen.
Eva's bleeke gezichtje zag roserood en haar lichte fletse oogen glansden, het haar sprong slordig uit haar zedig kapsel. Ze holden en stoeiden als kinderen; Evert deed verliefd als nog nooit en Eva weerde coquet af en verlangde toch heimelijk naar meer en nog-heftiger. Maar toen Evert wèg in verrukking, de grens van het geoorloofde begeeren wilde overschrijden, stiet ze hem verschrikt van zich af, plotseling bekoeld en teleurgesteld en hij schaamde zich en praatte kleintjes over onbenullige dingen. Het verdere van den dag deden zij tegen elkaar alsof ze in den familiekring thuis waren. Maar vagelijk was in haar 'n wrok tegen Evert. Hij had zóó moeten zijn, dat ze niet plotseling verkoeld zich van hem afwendde. Toen schaamde ze zich over zich zelf en wilde alleen denken aan het prettige van dien dag: het levenslustige onschuldige stoeien, hun prettige kameraadschap.
Het was de eenige dag, dat ze vóór hun huwelijk met elkaar alleen waren, uitgezonderd de korte momentjes samen-praten in de gang aan de voordeur als ze hem uitliet.
De voorbereiding van het huwelijk was 'n aangename tijd. Het was druk en roezig en aldoor was zij het middelpunt, waarom de gezinsbelangen draaiden. Twee dagen vóór de huwelijks-voltrekking was er 'n feestelijk avondje: de genoodigde jongelui amuseerden zich en Eva amuseerde zich als zij, misschien nog iets meer omdat ze de hoofdpersoon van het feest was. Er was 'n jongeman, 'n vriend van 'n neef, die haar 'n beetje het hof maakte en zij lachte tegen hem en liet zich becomplimenteeren. Evert, die naar geen andere meisjes keek, was er knorrig om, maar ze troostte hem; ze kon immers nog hun heele verdere leven tegen hèm lachen - en ze voelde de macht, die ze over hem had, als 'n ongekend genot.
Toen ze zijn vrouw geworden was, scheen het geheele bestaan veranderd en ze begreep niet hoe vóór dien tijd haar leven volledig had geleken. Den eersten tijd ging ze droomerig in hun huisje rond en deed vol toewijding, toch als met afwezige gedachten, de werkzaamheden van hun stil huishoudentje. Als ze zat te naaien gingen haar gedachten onveranderlijk over het wonder, dat tusschen hen gebeurd was.... Nu waren zij samen voor altijd en deelden elkaars leven; hij werkte voor haar en zij zorgde voor hem en 's nachts lag ze in zijn armen en vergat de heele wereld. - Evert was gauw gewend en hij lachte haar uit als ze droomerig hun innigheid doordacht en vorschte onbegrijpend: ‘Waar suf je zoo over?’ Ze spraken samen nooit over hun liefde. Evert scheen er geen behoefte aan te hebben en Eva, die wel wilde, kòn niet om een haar onbegrijpelijke reden. Hun gesprekken gingen over de dorpsgebeurtenissen, over het huishouden, over Everts kantoor, hij las haar voor uit de krant en voelde zich heel behagelijk en tevreden.
| |
| |
Uit zijn tehuis, waar alles om z'n moeder draaide, die hem bovendien streng, als 'n kind behandelde, was hij nu hier gekomen, in z'n eigen woning, voelde zich de heer des huizes, liet zich door Eva vertroetelen van wie hij meer hield dan ooit, om het genot, dat ze hem gaf en de zorg, die ze hem wijdde.
Het wende zoo gauw allemaal. Ook hun hartstocht wende. Evert had 'n kalme natuur; meestal viel hij na 'n vluchtige nachtkus - bijna de kus van de gezelschapspelletjes - dadelijk in slaap; dan lag Eva dikwijls nog lang wakker naast hem in 'n onrustig verlangen. Soms boog ze zich tot hem over en fluisterde schuchter: ‘Evert’, dan ontwaakte hij half en streelde even haar tengere schouders, en sliep weer in. En Eva teerde op z'n machinale liefkoozing en trachtte zich gelukkig te voelen, omdat Evert nooit boos tegen haar was en nooit heftiger dan ze zelf wilde....
De tijden gingen voorbij en iedere dag was gelijk aan de andere. Ze woonden op 'n klein dorp in 'n polderland, waar Evert aangesteld was als ontvanger. De bevolking was stug en dom en ze hadden er weinig kennissen. Hun huis lag aan den hoofdweg langs den vaart. Er stonden statige boomen langs den éénen kant en aan het water rankte hoog het riet op. Tusschen de straatsteenen groeide welig het gras, zoo weinig vertier was er, behalve de stoomtram eenige keeren per dag, meestal bijna leeg of met wat boeren. Heel het land rondom was doorploegd met zulke vaarten, die elkaar loodrecht kruisten sommigen met riet en boomen, anderen bloot door het kale weiland heen. Op die wegen woei het altijd en zelden was het riet langs de vaart onbewegelijk. Meestal zag Eva het gestage buigen van de lenige stengels naar het Westen of Oosten en de wind ruischte z'n lied den ganschen dag over de buigende helmen en door de zwiepende takken der boomen. Dan stond ze lang aan het venster en keek maar al naar het wuivende riet en luisterde naar het windgesuis. Soms leek het net, of er plotseling verandering zou komen: alsof het riet zou ophouden te bewegen en alsof ineens 'n vreemd groot geluid het waaien der boomen zou overstemmen.
Maar het gebeurde nooit en ze moest de verandering zelf maken.
Dan knutselde ze met behulp van 'n kookboek 'n nieuw warm schoteltje in elkaar en was al blij, als Evert uit zichzelf ‘lekker’ zei, of ze ging naar het dichtstbijgelegen provincie-stadje en drentelde de winkels langs.
Ze vond het heerlijk, als er logees kwamen, wie het ook waren. Dan toonde ze opgewekt haar aardig huisje en liet ze in alle kasten kijken en geloofde ze, wanneer ze afgunstig haar heerlijke buitenleven prezen. Ze haalde in hun bijzijn stoeierig Evert aan en vertelde vol trots, dat hij zoo goeiïg was. En als ze ongetrouwde nichtjes of vriendinnen hun slaapkamer toonde, liet ze aandachtig de sprei bewonderen van de lits-jumeaux en vertelde wijzend: ‘dáár slaapt Evert en dáár ik’ en ze voelde zich veel wijzer in levenservaring, veel rijker in levensvolheid dan die meisjes. Graag praatte ze, als terloops, over 'n intimiteit uit hun slaapkamer en genoot, als de meisjes verlegen of nieuwsgierig luisterden.
‘Vannacht werd Evert wakker van mijn koude voeten en toen dacht ie, dat het ochtend was en zei goeie morgen’, of
‘Vannacht droomde ik toch zoo benauwd dat er zware zakken zand op me gegooid werden, maar toen bleek het, dat het Evert was, die uit z'n eigen bed naar me toekroop, zoo'n schooier hé?’
In zulke tijden van logees begreep ze niet, hoe ze anders lang achter elkaar aan het raam stond en met strakke oogen naar het wuivende riet keek, alsof ze iets wachtte, dat komen moest, en toch nooit kwam....
Op 'n middag, dat Eva in onrustige hunkering naar iets nieuws het niet had uitgehouden thuis en naar het stadje was gegaan, ontmoette ze daar 'n vroeger
| |
| |
schoolkennisje. Het was 'n mooi meisje, groot en forsch, met donker krullend haar, en oogen, die warm glansden als bruin fluweel. Ze was elegant gekleed in aristocratischen eenvoud en negeerde, bewust en onverschillig, de blikken, die op haar gevestigd werden. Eva voelde zich daar armoedig en burgerlijk tegenover. Ze merkte, hoe 'n sliert van haar vaalblonde haar pijnlijk treiterig telkens op zij van haar gezicht viel en geboeid keek ze naar de coquette krulletjes die om Frida's ooren dansten. Ze hadden op school in dezelfde klasse gezeten, maar in verschillende afdeeling, en zich nooit veel met elkaar bemoeid. Frida van Hees was wel 'n hartelijke opgewekte schoolkameraad, maar ze behoorde tot zulke geheel andere kringen in de stad en haar leven was zoo verschillend van Eva's leven, dat deze zich altijd wat schuchter en vreemd tegenover haar gevoelde. Ze leerde gemakkelijk, al spelenderwijs, en was de lieveling van alle leeraren. Altijd waren er eenige jongens verliefd op haar en Eva's zusters hadden haar altijd 'n lichtzinnige flirt gevonden.
‘Dus je bent getrouwd,’ zei Frida en haar blikken gleden, wat verwonderd, over Eva's nietig figuurtje, als van 'n onvolwassen meisje.
‘Ja, en jij niet?’ antwoordde Eva ongeloovig, als was het niet mogelijk, dat de jonge rijpe vrouw naast haar in haar bloeiende schoonheid nog niet haar volle leven leefde.
‘En hoe kom je hier?’ ging Eva door. ‘Zeker hier gelogeerd?’
‘Nee, ik woon buiten midden op de hei, in 'n gehuchtje.’
‘Woon je daar? In dit jaargetij? Met je ouders?’
‘Nee, in m'n eentje en pension.’
‘En wat voer je dan uit den heelen dag?’
‘O ik heb het erg druk!’ lachte Frida en haar oogen glansden. ‘Veel buiten rondzwerven en veel lezen en musiceeren en zoo.’
‘En je gaat natuurlijk veel naar huis.’
‘Nee nooit,’ antwoordde Frida kort.
‘Leven je ouders niet meer?’ waagde Eva.
‘Jawel.’
Eva voelde zich beschaamd, dat ze zoo nieuwsgierig vorschte, terwijl Frida zoo kort antwoordde en ze bewonderde, niet begrijpend, Frida's eerlijkheid. Frida had altijd iets onbegrijpelijks over zich gehad. Maar nu woonde ze betrekkelijk in de buurt en ze zou in haar 'n vriendin hebben in haar eenzaamheid, al die uren, dat Evert op kantoor was.
‘Kom je eens gauw aan?’ vroeg ze dringend. ‘Je kent Evert toch ook.’
‘Och ja, Evert Wamel,’ glimlachte Frida in herdenken. ‘Wat is ie je trouw gebleven, Eva!’
Eva lachte in voldoening en merkte niet de kleineerende minachting in Frida's stem. ‘Zijn jouw vrienden van vroeger je niet trouw gebleven?’ plaagde ze.
‘Ik denk het niet,’ zei Frida onverschillig, ‘'n onbeantwoorde liefde moet ook wel uitsterven langzamerhand.’
Ze stond stil voor 'n bloemenwinkel.
‘Ga je even mee naar binnen? Ik moet bloemen hebben.’
‘Om te versturen?’
‘Nee, voor m'n kamer.’
In den winkel koos Frida 'n overvloed van bloemen uit, 'n weelde van zeldzame dure bloemen. Eva was verstomd en even voelde ze jaloerschheid op Frida's rijkdom maar toen suste ze zichzelf: wat had je aan bloemen, als je er alleen zelf van genoot? Frida was toch akelig eenzaam en alleen op de wereld. Vreemd, maar ze zag er niets naar uit, alsof die eenzaamheid haar hinderde Zou ze ook uren aan het raam staan en wachten op iets? Hoe kon 'n ongetrouwde vrouw leven zonder te wachten op iets, als zelfs 'n getrouwde vrouw niet geheel voldaan was? Ze zou Frida veel bij zich vragen en haar wat gezelligheid bezorgen.
Frida keerde zich lachend naar haar om, haar armen vol geurende bloemen.
| |
| |
‘Wat zal het er heerlijk zijn vanavond,’ riep ze, juichend bijna. Eva begreep haar niet, maar durfde niet vragen. Frida zei het meer tot zichzelf dan tot haar. Ze verlangde nu bijna om weg te komen en haar ontmoeting aan Evert te vertellen en te genieten van z'n onverschilligheid als ze zou vragen of hij Frida van Hees niet mooi vond. Hij had vroeger nooit op Frida gelet; alleen op háár!.... En in haar trots van 'n man te hebben en 'n eigen huishouden tegenover het meisje, dat alleen en-pension woonde, begon ze rad te praten over hun leven buiten, over Evert, die zoo goeiïg was, en het boerendienstmeisje, dat ze altijd nog moest lééren. Frida luisterde verstrooid, telkens haar blozend gezicht gedoken in de geurende bloemen; maar bij het weggaan zei ze hartelijk: ‘Ik kom eens gauw hoor. De groeten aan je man.’
‘De groeten aan je man,’ zong het aldoor in Eva's hoofd bij het naar huis gaan. Haar vroolijkheid stak Evert aan en stoeierig holde hij haar achterna door de huiskamer en hij beloofde, dat ze ook bloemen zou hebben uit den winkel in de stad.
Maar toen hij 'n paar dagen later in stad geweest was, vergat hij bloemen mee te brengen. Eva zag dadelijk, dat z'n handen leeg waren en 'n kille teleurstelling streek over haar gezicht. ‘En de bloemen?’ vroeg ze.
‘Bloemen?’ herhaalde hij, zonder te begrijpen.
‘Je zou bloemen meebrengen voor me. Je hebt me laatst beloofd, dat ik bloemen mocht hebben, net als Frida van Hees.’
Nu herinnerde hij het zich. ‘O, dat heb ik vergeten, hoor. En maar goed ook. Kostbare bloemen in de winter! We zijn niet zoo rijk als Frida. En wat duren die vodden dan nog kort!’
Eva barstte in snikken uit. Evert troostte lachend. ‘Wat stel je je an!’ plaagde hij, maar toen ze door bleef huilen, sloeg hij den arm om haar heen en suste haar. Eva glimlachte weer en nestelde zich in Everts arm. Het was in lang niet gebeurd, dat hij zoo innig deed. En het was toch beter, zóó, 'n man te hebben zonder bloemen, dan bloemen te hebben zonder man, zooals Frida.
* * *
Frida kwam bij Eva op bezoek en bewonderde hartelijk alles wat Eva liet zien. Maar in de slaapkamer, onder Eva's geliefkoosde verhalen, werd ze niet verlegen en nieuwsgierig maar bleef erg onverschillig en zelfs glimlachte ze zoo nu en dan wijs en toegevend, zooals oudere getrouwde dames wel deden bij hun bezoek. Tegen Evert, die strak en verlegen deed, was ze vriendelijk-koel; meestal betrok ze hem niet in het gesprek, alsof het niet de moeite waard was om door hem aardig gevonden te worden. Als het gesprek even stokte keek Eva tersluiks naar haar bezoekster, die tuurde naar buiten, naar het eeuwig-wuivende riet en scheen in gedachten verzonken; maar in haar oogen lag geen hunkerend verlangen, geen onrust van onbevredigdheid, eerder iets van 'n stil sterk geluk. Dan schrikte ze ineens uit haar droomen op en glimlachte vaag. Ze zei dan 'n hartelijk woord tegen Eva en haar altstem was week en warm.... Er was iets in Frida, peinsde Eva, dat ze niet begreep.
Maar toen ze dat later tegen Evert zei, haalde die z'n schouders op. Wat wàs dat nou voor onzin-praat, echt vrouwengeklets, zoo'n gezwam in de ruimte. Was er aan hem soms ook iets, dat ze niet begreep?
‘Aan jou is niks te begrijpen,’ zei Eva kregel en dien nacht was ze blij dat haar man na 'n vluchtige zoen dadelijk in slaap viel.
Op 'n vroegen voorjaarsdag ging Eva per fiets Frida van Hees bezoeken. Aan den anderen kant van het stadje was het landschap dadelijk geheel anders. Zandige wegen met uitbottende eikeboompjes en
| |
| |
berken en daartusschen plekte de hei, kaal nog en donker, maar de frissche belovende voorjaarswind droeg zwoele geuren aan en suisde over de stroeve struiken.
De gezellige weelde in Frida's kamers deed Eva verbaasd, wat afgunstig, 'n oogenblik verstommen. Frida zat aan haar schrijfbureautje, waarover vellen papier verspreid lagen vol kleine letters en ingewikkelde teekeningen.
‘Wat doe je?’ vroeg Eva eindelijk.
‘Drukproeven corrigeeren,’ antwoordde Frida haar vulpen inschroevend.
‘Schrijf je?’ vroeg Eva nieuwsgierig.
‘Welneen. 't Is 'n wetenschappelijk werk, van 'n vriend van me.’
Onwillekeurig keek Eva naar 'n groot manneportret op het bureau, 'n ernstig knap gezicht, niet zoo jong meer. Frida ruimde de vellen papier bij elkaar.
Ze gingen samen wandelen en praatten vroolijk over hun schooltijd. Eva voelde zich zoo licht en gelukkig, als ze sinds lang niet geweest was, de onbezorgde schoolmeisjestijd scheen teruggekeerd.
‘Wat is dat allemaal al lang geleden,’ bedacht ze zuchtend. ‘Wat lang geleden dat we jonge meisjes waren. Tenminste voor mij,’ voegde ze lachend aan toe. ‘Jij bent nog 'n jong meisje.’
‘Och,’ weerde Frida af. En toen: ‘ik geloof anders, dat ik nog ouder ben dan jij.’
‘Ja maar ik bedoel, dat je niet getrouwd bent.’
‘Och,’ zei Frida weer en begon toen 'n schoolherinnering op te halen, waarnaar Eva niet luisterde. Ze voelde het als 'n voorsprong op haar vriendin, dat ze al twee jaar getrouwd was en Frida, die ouder was en zooveel mooier, niet.
‘Wat vreemd, dat je niet getrouwd bent Frida,’ zei ze toen hardop. ‘Vroeger waren de lui toch altijd verliefd op je?’
‘Dat zijn ze nog wel,’ lachte Frida ‘maar wat heb je daaraan?’
‘Je bedoelt, dat jij niet om hun geeft? Maar vroeger was jij toch ook wel dikwijls verliefd.’
Weer lachte Frida haar vroolijke heldere lach. ‘En wat heb je daar aan?’ spotte ze. ‘Het is niet voor iedereen zoo gemakkelijk als voor jou en Evert om de rechte te krijgen!’
‘Wat bedoel je?’ vroeg Eva hulpeloos, onder Frida's vroolijk spotten.
‘Ik bedoel, dat het zulk zalig weer is vandaag!’ riep Frida jolig. ‘Zullen we eens hard naar die heuvel hollen? Of doen Mevrouwen dat niet?’
Maar Eva liet zich loom in het mos vallen. ‘Wat zou ik hier gelukkig zijn,’ peinsde ze. ‘Dat polderland bij ons met altijd die lugubere wind en die eeuwige vaart met z'n riet! Zou jij het daar uithouden!?’
‘Ik zou het overal wel uithouden,’ zei Frida ernstig
‘Alleen?’ Eva vroeg het ongeloovig.
‘Ja, tenminste....’ Frida bloosde en speelde met 'n takje op den grond, het hoofd omlaag.
Er was iets met Frida.... peinsde Eva... Alsof ze iets verborg. Zou ze in het geheim verloofd zijn? Ze dacht aan het mannenportret op het bureau. Maar ze durfde niet verder onderzoeken. Iets in Frida's houding hield alle tegemoetkoming tegen.
Ze spraken elkaar nu dikwijls. Het was meestal Eva, die haar vriendin op ging zoeken. Soms trof ze haar niet thuis en dan ging ze maar alleen wandelen op de hei en herleefde dien éénen voorjaarsdag met Evert. Er was nooit meer die frissche vroolijkheid tusschen hen van toen en ook nooit meer die angst voor hem, toen hij ineens zoo heftig werd en haar wild naar zich toetrok. Ze was het nu al zoo gewend.... alles was zoo gewend tusschen hen.... vervelend van bekendheid. En in haar was iets van jaloerschheid op Frida, die nog zooveel onbekends te wachten had.... Waarom had ze ook geen kind?.... Waarom kwam er ook geen kind?.... Dat zou het nieuwe
| |
| |
zijn, dat haar heele leven in warmen gloed zou zetten! Dat zou haar tijd vullen en haar gedachten en haar vage hunkering. Evert was tevreden zóó: ‘wat hebben we aan zoo'n schreeuwleelijk!’ had hij weleens gezegd. Hij wist niet, dat z'n vrouw uren lang aan het venster stond en over de stille vaart keek, als wachtte ze op iets....
Ze sprak soms over haar verlangen met Frida en kalmeerde dan wel onder haar sympathieke woorden. ‘Het zal nog wel komen,’ zei Frida, net zoo lang tot Eva geloofde.
Nu wist Eva, waarop ze wachtte, als ze aan het venster stond en urenlang naar het wuivende riet tuurde.
Op 'n keer was Frida 's middags per fiets bij Eva gekomen onder 'n dreigende lucht en voortgestuwd door 'n sterke wind. Toen ze terug wilde gaan tegen donker, was 'n geweldige storm op komen zetten, de wind gierde om het huis en de regen kletterde tegen de ruiten. Evert was naar de soos en Eva animeerde Frida tot blijven. Het was geen doen om met dit weer heen te gaan, pleitte zij, zelfs al ging ze met de stoomtram, dat was zoo'n gebrekkige verbinding. En Eva zou het zoo gezellig vinden. Ze werd zoo melancholiek door dien loeienden wind en de boomen zwiepten en kraakten zoo angstig. Frida stemde eindelijk toe te blijven. Maar toen den volgenden dag de storm aanhield, bleef ze koppig beweren, dat ze weg moest. Toch wachtte ze nog 'n beter oogenblik af. Ze was onrustig en ongedurig en gaf slechts korte antwoorden op wat Eva zei.
‘Verveel je je?’ vroeg de gastvrouw.
‘Nee,’ zei Frida, ‘maar 'k heb geen rust. Ik moet vanavond naar huis, ik moet!’
‘Maar waarom dan toch?’ riep Eva ongeduldig.
Frida had zenuwachtig de kamer doorgeloopen en hield nu stil aan het raam, op het plekje, waar Eva dikwijls stond als ze alleen was. In het huis was geen geluid, buiten gierde de storm, niemand vertoonde zich op den weg. De beide vrouwen schenen alleen op de wereld met elkaar. Plotseling wendde Frida zich tot haar vriendin: ‘Eva als je verschrikkelijk naar iemand verlangde zou je het dan uithouden op 'n plaats waar hij niet was?’
Eva schrikte van Frida's hartstocht. Ze had nooit verschrikkelijk naar iemand verlangd en ze begreep niet, wie Frida bedoelde.
‘Dacht je, dat ik om hèm de storm niet durfde trotseeren? Dacht je, dat ik zou bezwijken onderweg? Dacht je, dat ik 'm voor niets zou laten komen? Want hij zal zeker komen, al was het weer nog erger, dan nu! We hebben elkaar in geen week gezien.’
‘Wie bedoel je?’ vroeg Eva gespannen.
Toen vertelde Frida het geheim, dat Eva soms vaag in haar vermoed had. Ze hield van 'n man, 'n getrouwden man, wiens vrouw krankzinnig was. Ze hielden zóóveel van elkaar, dat al het andere in de wereld ervoor in het niet verzonk. Ze had gebroken met haar ouders en veel kennissen zagen haar met de nek aan, en toch waren ze gelukkig, heelemaal gelukkig. Ze was zijn vrouw geworden en ze zou bij hem in huis zijn komen wonen, als dat gekund had. Maar daar woonde zijn moeder, die het huishouden bestuurde en het was ook beter zóó, voor z'n dochtertjes. Hij had er twee, één van tien, en één van zeven. Nu was ze buiten gaan wonen dicht bij de plaats waar hij z'n werk had, hij was ingenieur aan 'n fabriek hier in het provinciestadje. Zooveel hij kon kwam hij bij haar en die weinige uren - want weinig waren het - voelden ze zich zoo gelukkig. Ze zwierven buiten samen rond, daar hield hij zoo van; ze maakten samen muziek, ze hielp hem zooveel ze kon bij z'n werk, drukproeven corrigeeren en zoo.... En de enkele nachten, dat hij bij haar bleef.... maar het gebeurde zoo weinig.... van avond zou hij komen en misschien kon hij blijven.... Begreep Eva nu niet, dat ze naar huis wilde
| |
| |
dat ze geen rust had? Ze werd gek van verlangen....
Frida's hartstochtelijke woorden brachten 'n vreemde onrust in de stille kamer. Haar warm blozend gezicht en de donkere gloeiende oogen schenen 'n middelpunt van vuur in het bleeke daglicht. En de storm buiten leek 'n nietig iets bij de kracht van haar liefde.
In Eva kwam plotseling 'n herinnering boven aan 'n middag lang geleden: toen het levenslustige nichtje was komen vertellen dat ze verloofd was. Toen had Eva die jubelende stem en de stralende oogen niet kunnen verdragen en het had iets van voldoening gegeven te kunnen bedenken, dat het nichtje zeker ongelukkig zou worden: 'n man, die flirtte, die ruzie maakte! En ze had zichzelf blijheid gesuggereerd met het veilige kalme gevoel van Everts degelijke liefde.... Nu vatten haar gedachten gretig de omstandigheden aan, waarin Frida moest leven; buiten-wettelijk getrouwd, alleenwonend, gesmaad door familie en kennissen. Met trots dacht ze araan, dat zij tegenover de buitenwereld veilig over Evert praten kon, als over haar wettigen man. Langen tijd zat ze zwijgend na Frida's verhaal.
‘Vindt je het erg?’ riep Frida. Haar stem lachte.
‘Nee, maar 't lijkt me zoo ellendig voor je.’
‘Ellendig? God kind, 'k voel me zalig!’
Weer zweeg Eva en durfde niet naar haar vriendin kijken, bang voor de stralende oogen.
‘En eigenlijk ben ik 'n vreeselijke suffert,’ lachte Frida, ‘om niet door de storm heen te durven. Ik moest maar gaan, Eva.’
‘Goed,’ zei Eva mat, ‘zooals je wilt.’
Bij het vertrek, toen Frida haar vriendin hartelijk dankte voor haar gastvrijheid, zei ze: ‘de groeten aan je man. Zal ik jouw groeten overbrengen aan mijn man?’
‘Goed,’ zei Eva blozend. Maar alleen achtergebleven, dacht ze toch in kregelig verzet over Frida's laatste woorden.... Frida sprak maar over ‘jouw man’ en ‘mijn man’ alsof dat hetzelfde was, en er was toch verschil. Zij, Eva, was getrouwd, voor de wet getrouwd, Evert woonde bij haar.... De menschen eerden hen....
Haar denken dwaalde naar Frida, die nu op haar fiets den geweldigen storm trotseerde vol moed en kracht, haar lichaam vol verlangen, in haar oogen de blijheid, om het liefdefeest van dien avond. En mat en onverschillig ging Eva, in gewoontedoen, theezetten voor Everts thuiskomst. Telkens dien avond wilde ze tegen haar man beginnen over het nieuws, dat ze gehoord had, maar dan maakte hij net 'n onbelangrijke opmerking en stelde ze het weer uit.... Het zou heerlijk zijn, als hij na haar verhaal zei, dat hun geluk toch mooier en voller was.... maar als hij dat eens niet zei.... Het was beter er maar niet over te praten....
Eenige dagen later kwam Evert, voor zijn doen opgewonden, thuis met 'n heel relaas over wat hij gehoord had op de soos; er werd zoo gekletst over 'n ingenieur aan de fabriek van Huisman en Co., van Delden heette ie, z'n vrouw was al jaren krankzinnig na de geboorte van z'n tweede kind en nu werd er beweerd, dat ie leefde met.... verbeeld je, Eva,.... met Frida van Hees.
Eva schrikte blozend, maar moedig zei ze: ‘dat is ook zoo. Dat heeft Frida zelf me laatst verteld.’
Evert werd nog opgewondener. Maar waarom had Eva daar niet met hem over gesproken? En dat van die trotsche Frida, hij had het nooit van d'r gedacht! Maar dan konden ze niet meer met d'r omgaan! De menschen zouden over hun ook kletsen!
Maar Eva, bleek en kalm, zei dat Frida haar vriendin was en dat ze haar niet in den steek liet. Ze konden immers niet trouwen, nu z'n krankzinnige vrouw nog leefde.
Evert stemde aarzelend toe. Dat was ook wel zoo. Slecht was Frida niet; vrouwen waren nu eenmaal zwak! Maar van die man was het ploertig!
| |
| |
‘Als hij nu toch van haar houdt!’ pleitte Eva.
Maar Evert haalde verachtelijk zijn schouders op. Ploertig was het! Hij, Evert, zou nooit van 'n vrouw zijn gaan houden met wie hij niet trouwen kon.
Eva zweeg en wachtte, tot hij iets zou zeggen over hun geluk, dat mooier was.... Hij streek even over haar wang en zei zelfvoldaan: ‘dan is het maar beter zooals wij het hebben hé vrouw?’
Eva glimlachte gelukkig en tevreden bedacht ze, dat Frida haar toch wel benijden zou.
De vriendinnen bleven elkaar trouw opzoeken. Eva, nieuwsgierig, trachtte meer te weten te komen over Frida's verhouding met den man, die haar niet trouwen kon, maar als ze daarover begon, kwam er zoo'n stralend licht in Frida's oogen bij de karige woorden, die ze zei, dat in Eva de vreemde onrust weer wakker werd, die ze vaag als afgunst herkende. En om dat gevoel te verdrijven, waagde Eva berekenend 'n toespeling op de moeilijkheden, die zoo'n ‘ongeregelde’ verhouding moest geven. Een enkele keer zei Frida zelf weleens wat in dien geest; dat 't zoo jammer was, dat ze haar ouders nooit zag; dat de Mevrouw van het pension soms zoo minachtend kon doen en haar alleen hield, omdat ze goed betaalde en het nog geen seizoen tijd was.
Eva luisterde gretig naar 'n treurigen klank in haar stem en negeerde hardnekkig den glans in Frida's oogen, die er lichtte, ook dàn. En wat later vertelde ze dan vol trots, dat Evert zoo gezien was op hun dorp en dat ze te dineeren waren gevraagd bij de rijke van Heemskercks, van adel nog....
Eens dat Frida haar vriendin kwam bezoeken, lag er zoo'n wonderlijke blijde teerheid over heel haar wezen, dat Eva nieuwsgierig vorschte, vaag beangst: ‘is er wat?’
‘Ja,’ zei Frida met 'n zachten glimlach, ‘ik verwacht 'n kindje.’
Eva schrikte. Ze voelde hoe het bloed uit haar gezicht wegvloeide, het schrijnde in haar hoofd: ‘'n kindje, 'n kindje.’ Ze keek naar de vrouw naast haar, die zoo openlijk haar fierheid toonde op haar liefde, haar aanstaand moederschap en in 'n plotselinge haat riep ze heftig: ‘hoe durf je! O, hoe durven jullie!’
Frida boog haar hoofd, maar toch klonk beslist en vertrouwend haar zachte stem: ‘we zullen het gelukkig maken.... het zal toch gelukkig zijn....’
‘Hoe durf je!’ hoonde Eva weer. ‘Een onwettig kind! Het is 'n schande!’ En ze raasde voort tot ze eindelijk moe zich liet neerzakken in 'n stoeltje en in tranen uitbarstte.
Frida begreep haar verdriet maar wist niet, hoe te troosten en aldoor snikte Eva: ‘waarom jij, jij - jij die niet eens getrouwd bent; en ik, ik, o, het is zoo gemeen....’
Frida verliet stil het huis en eenigen tijd later vond Evert z'n vrouw uit het raam staren met betraand gezicht.
‘Wat is er?’ vroeg hij verbaasd.
‘Frida verwacht een baby,’ zei Eva kort.
‘Zoo,’ antwoordde Evert bot. ‘En moet je daar nu om huilen? Zij liever dan ik!’
‘Maar ik, Evert! Ik! Ik!’ snikte Eva in felle wanhoop. Toen scheen hij iets te begrijpen van wat in haar omging. ‘Bij jou komt het ook nog weleens.’ troostte hij. ‘Die vrouwen toch. Ze zijn niet tevreden voor ze 'n schreeuwleelijk hebben.’
Kort daarna kwam Eva opgetogen aan Frida vertellen, dat ze ook 'n kindje wachtte. Nu brak 'n heerlijke tijd voor haar aan. En inplaats van het vreemde gevoel, dat afgunst was, voelde ze nu 'n groot medelijden met Frida, die zooveel ongelukkiger was dan zij. Maar door dat medelijden gemengd was 'n soort triomf. Ze gevoelde zich al dien tijd flink en levenslustig en Frida sukkelde nogal. Iedereen was even
| |
| |
lief en hartelijk voor haar, hun familie, haar vriendinnen, de menschen uit het dorp. Ze kreeg veel cadeautjes, al snoezige kinderkleertjes. Frida kreeg niets en niemand verheugde zich met haar. Ze had haar moeder de aanstaande gebeurtenis geschreven in de hoop op toenadering, maar haar ouders hadden geantwoord dat ze niet begrepen, hoe Frida de verantwoordelijkheid aandurfde aan 'n kind het leven te geven dat uit zondige liefde was geboren. En de Mevrouw van het pension had gezegd, dat ze tot haar spijt Frida niet langer houden kon in deze omstandigheden. De naam van het pension stond op 't spel; de zomergasten wilden alleen blijven als, enfin, ze kon Frida niet houden, tot haar spijt.
Frida deed moeite 'n andere woning te vinden in het dorp, maar overal stuitte ze op het antwoord, dat het niet kon om den goeden naam van het huis; tot ze eindelijk werd opgenomen in 'n armoedig heihutje bij 'n oude vrouw, die niet gaf om de praatjes der menschen, maar wel om het geldelijke voordeel.
Eva hielp mee haar boeltje te verhuizen en inrichten en ze glimlachte medelijdend om Frida's enthousiasme voor haar nieuwe woning. ‘Hij moet hier geboren worden in dit dorp,’ zei Frida, ‘want hier hebben z'n ouders het geluk gevonden. En hier juist op de hei moet hij wonen, want hier hebben ze gedwaald.’
‘Hugo is nu al trotsch op z'n zoon,’ vertelde Frida, terwijl ze samen kinderkleertjes zaten te naaien. ‘Het moet 'n jongen zijn, zie je! Anders breekt hij met me!’
Eva schrikte; ja, dat was immers mogelijk, in zoo'n ‘losse’ verhouding. Frida lachte overmoedig: ‘dacht je, dat ie 't deed! Hij is veel te dol op z'n vrouw en z'n kind, al is het 'n meisje.’
‘Wat wil Evert, zeg? Een jongen, of meisje?’
‘'t Is hem hetzelfde,’ bekende Eva kleintjes.
‘O, natuurlijk is het hem 't zelfde!’ riep Frida hartelijk. ‘Als het de eerste is! Maar Hugo heeft al twee meisjes, zie je!’
‘Ja, dat is waar,’ peinsde Eva. Toch waagde ze nog eens dien avond thuis: ‘Evert, wat moet het zijn? Een jongen of meisje?’
‘Och,’ weerde hij af. ‘Dat is allemaal één pot nat. Schreeuwen doet het toch.’
Maar Eva wilde niet lang terneergedrukt zijn, och, het kwam er immers niet op aan, wat Evert wilde. Het was háár kindje! Hij leefde maar ongestoord verder en dacht niet aan het kindje, hij voelde het niet zooals zij, hij zorgde er niet voor, hij zou er geen pijn voor lijden en geen moeite voor over hebben. Ze was nu volkomen tevreden met het rustige voortleven naast hem. Machi-, naal zette ze thee voor hem en paste op, dat de meid z'n eten niet liet aanbranden Haar heele bestaan was gevuld met het groote geluk, dat haar wachtte, het kindje.... háár kindje....
Soms als hij zich even beklaagde, dat zij hem heelemaal vergat om het kind, dat nog niet eens bestond, was ze vriendelijk tegen hem in 'n soort verplichte dankbaarheid. Hij maakte immers, dat haar kindje 'n vader had, dat het gelukkiger zou zijn dan het kindje van Frida!
Op 'n lentedag werd in het heihutje 'n flinke jongen geboren. En 'n dag later beviel Eva te vroeg, van 'n kindje, dat slechts enkele minuten leefde.
Nadat ze doodop van de pijnen, met 'n zaligen glimlach het zwakke kreetje van haar kind gehoord had, was ze op het punt soezerig in te slapen, toen ze 'n vreemde onrust gewaar werd bij den dokter en de verpleegster. En langzamerhand had ze begrepen, dat het kindje niet was blijven leven.
Na 'n korte hevige wanhoop was ze vervallen in 'n volslagen apathie, die weken, maanden duurde.
Als Evert bij haar bed kwam, stiet ze hem wrevelig van zich af. Als hij klaagde
| |
| |
dat ook hij verdriet had om den dood van hun kind, keek ze hem met koude minachting aan. Wat gaf hij om een kind! ‘Schreeuwleelijk’ noemde hij het! Hij had haar niet eens 'n kind kunnen geven, dat levensvatbaar was!
Langzamerhand was ze oogenschijnlijk weer gewoon geworden maar lusteloos deed ze haar dagelijksche bezigheden en van 'n toenadering met Evert wilde ze niets weten. Als hij weer bij haar op de kamer wilde komen weerde ze hem af, dat ze nog niet sterk genoeg was en dat ze bovendien niet wilde, en als 'n man 'n vrouw wou, die niet wilde, was hij 'n ploert! En Evert in z'n eer van rechtschapen man getast, bestreed z'n verlangen op de eenzame logeerkamer.
Al die maanden had ze niets van Frida gehoord. Toen ging ze eens, door 'n duister instinct gedreven, naar het dorpje op de hei, naar de eenvoudige woning, waar Frida leefde met haar zoontje.
Al vóór het huisje hoorde ze het opgewonden kraaiende lachen van 'n kind en haastig, in 'n vreemd verlangen, liep ze naar binnen. Daar bleef ze als verstomd staren naar wat ze zag. Een naakt mollig kindje, plassend en spartelend in z'n badje. Frida er over heengebogen, jong en frisch en stralend; en naast haar, lachend naar haar en het kind, de vader met z'n grijzende haar en z'n jonge oogen.
Haar bleeke verschijning dempte plotseling alle vroolijkheid. Frida kwam op haar toe met tranen in haar oogen.
‘Eva,’ zei ze zacht. Het gezicht van den man werd strak en ernstig. Alleen het kindje schaterde in ongestoorde blijheid.
‘Hij is lief,’ bewonderde Eva met 'n stroeven glimlach en gewoon praatte ze door: ‘we hadden in zoo lang niets van elkaar gehoord, daarom ben ik maar eens gekomen. Toevallig dat ik U óók tref, Mijnheer van Delden.’
En de anderen deden mee aan de comedie van opgewektheid; gerust gesteld, dat ze zoo flink en kalm was. Maar plotseling boog ze zich over het spelende kind in het badje en kuste hartstochtelijk het naakte borstje. Z'n handjes woelden in 'r haren en trokken pijnlijk. Toen barstte ze in tranen uit.
Dien avond zei ze tegen Evert, dat ze vroeg naar bed ging, omdat ze hoofdpijn had.
Op haar slaapkamer lag ze met wijdopen oogen in het duister te staren.
En aldoor zag ze het bloote kinderlijfje voor zich, aldoor klonken in haar ooren z'n juichende kreetjes en voelde ze ín 'r haren het geruk van z'n handjes. Ze ademde weer de atmosfeer van blijheid en geluk, die in het heihutje hing, toen ze binnenkwam; en gruwelijk leeg en kil leek haar het eigen huis, haar eigen leven.... Een kind.... dreunde het in haar hoofd - een kind, een kind.... Ze was machteloos die woorden te doen verstommen.
‘O ik kàn niet leven zonder kind.’
Ze hoorde Evert naar boven loopen en verdwijnen op de logeerkamer. Om haar heen viel weer de stilte; de duistere kille stilte van 'n huis zonder liefde, met nachten van eenzaamheid. In haar hoofd klonk kindergeschater.
Toen sloeg ze plotseling de dekens van zich af en op bloote voeten liep ze het portaal over naar de kamer, waar haar man sliep.
In de kamer was het donker. Maar in het ledikant hoorde ze 'n geritsel, alsof iemand overeind ging zitten.
‘Evert,’ smeekte ze.
Toen liet ze zich naar hem toetrekken.
|
|