Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 28(1918)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 259] [p. 259] Liedje, door P. Otten. Ik weet, het is mij eens verhaald, Waarvan dit vreemde leven is, En 't einde, dat voor allen daalt, Schoone gelijkenis. Eenmaal - hoe lang geleden? - was Uw diepe stem nabij voor mij.... Maar ik begreep dit later pas, En toen was 't lang voorbij. Nu weet ik enkel vaag en vreemd, Dat 'k even heb beluisterd, wat Neerstreek uit ijlsten sterrenbeemd - En 't dad'lijk weer vergat. En wijl ik zoekend mij bezin, Leeft in mijn vreez'ge hart de waan Van als berooide vreemd'ling in Een vreemde stad te staan. Wanneer, wanneer toch heeft mijn ziel Heur kans van zekerheid gemist? - O dat de zware voorhang viel, Voordat ik wist! - Waart gij het, die mijn hart bewoog, Toen 'k aan den maanbeglansden plas Over de bleeke pluimen boog Van 't roerloos wollegras? [pagina 260] [p. 260] Leefdet gij in der liefde ban Een verren zomeravondstond Achter de lange kussen van Een diepbeminden mond? Waart gij het, die den jongen knaap In 't ruische-deinen van den nacht IJl tusschen wakker zijn en slaap Uw brooze boodschap bracht? Of zong aan 't breede zeestrand wel Uw vluchtige geheim Door 't vlinderende windespel Met het verwaaiend schuim?.... Nog zoek ik wat ik zóó lang zocht, Uw droef verloren heerlijkheid.... Wanneer gij eind'lijk keeren mocht, Vondt gij mij open en bereid. Dan zou ik drinken uwe stem, Zoo bang ontbeerd, zoo zoet verlangd, Zooals de jonge gele brem Het gulden zonlicht vangt. O dat 'k uw heuchnis hoùden kon In deze onheimelijke woon - Dan scheen de glans van uwe zon Mijn gansche leven schoon. Vorige Volgende