| |
Een droom
Kleine tooneel-fantasie
door Charivarius
Personen:
|
De Jonge Vrouw (21 jaar). |
De Oude Vrouw (75 jaar). |
(Kamer. Tafel midden. Links een groote leunstoel met voetenbankje. Rechts kleine leunstoel. Links portière, midden spiegeltje, nogal gedrapeerd en gemaskeerd, rechts kamerschut).
(Zit links, leest brief)
Ik heb heusch slaap gekregen van 't lezen. Mooi compliment voor 'n brief van hem! Nou, ik krijg altijd slaap van interessante lectuur: die brengt me aan 't peinzen en droomen - vervelende lectuur irriteert me, en houdt me wakker. (Gaapt) Foei! Mag niet gapen. Niet netjes voor 'n jong meisje - jong vrouwtje, bedoel ik. Leuk, jong getrouwd te zijn! 'n Lang, lang leven voor je.... Nog even 't slot van de brief overlezen. (Leest) ‘Druk werk hoor! Zoo'n zakenreis is geen plezierreisje! Doodmoe 's avonds. Maar ik vin 't heerlijk, zoo hard te werken, vrouwtje, voor jou, voor jou! En ik voel me weer als 'n jonge god zoo sterk. 'n Hartkwaal! (Zij kijkt even op, en fronst) geloof er toch niets van; die doktoren zijn zoo zwartgallig
| |
| |
altijd! En tusschen elke dorre zakenzin, die ik schrijf denk ik even aan jou, liefste. En jij denkt den geheelen dag aan mij. Heerlijke gedachte! Altijd één. Zoo is het, en zoo blijft het. Zelfs de dood zou ons niet kunnen scheiden. (Herhaalt dit langzaam, even fronsend) Dag engel, overmorgen, ben ik weer terug. Dag kleintje....’
Overmorgen! Nare jongen - nare man, bedoel ik. Waarom niet morgen!.... O, wat ben ik weer kinderachtig! Nou, mag best. Ben ook pas een-en-twintig. Hoe zou 'k zijn als 'k.... vijf-en-zeventig was? Zou 't wel 's willen zien. Hè, 't zit zoo heerlijk in deze stoel.... Even toegeven.... (Oogen dicht. Hoofd schuin achterover. Eenige maten zachte muziek, waaronder 't licht verzwakt tot pikdonker. Rose gazen gordijn geruischloos voorgeschoven. De Jonge Vrouw af. De Oude Vrouw - zeer sterke gelijkenis met de Jonge Vrouw - op haar plaats. Wit, gescheiden haar. Kanten mutsje. Paars zijden japon. Tegelijk met zachte gongslag gedempt licht op. Zij legt haar boek op haar schoot, neemt bril af, veegt glazen, zet weer op, leest even, kijkt op, schudt hoofd, legt boek op tafel, bril daarop) .
'k Wor wat moe van dat lezen. Kan merken, dat ik oud wor. Vijf-en-zeventig jaar! Toen ik jong was, dacht ik niet aan vermoeidheid. (Strijkt met de hand langs voorhoofd) . Ouwe vrouw, die ik ben!.... Hè, 'k wou, dat 'k me nog 's kon zien als jong vrouwtje.... O foei, wat 'n slaap.... (Knikkebolt. Sluimert. Mond zakt wat open. Zachte gongslag. Jonge Vrouw plots, met heel snelle beweging van achter 't kamerschut, heel rechts, op. Koket hoedje op. Staat een oogenblik rechts voor. Profiel. Schaterlach. Oude Vrouw schrikt wakker) .
Zooals u er uitzag; mond half open, hoofd scheef - 't was gewoon geen gezicht, ha-ha-ha!.... O, neem me niet kwalijk. Dat was niet aardig van me, zoo'n oude dame zoo uit te lachen.
Niet kwalijk, niet kwalijk? Ja, maar dat komt niet te pas van je, tegen iemand van mijn leeftijd! Je hebt geen manieren, geen gevoel, geen hart.... o, neem me niet kwalijk! (Jonge Vrouw laat 't hoofd hangen) Zoo heb ik 't niet bedoeld, hoor; ik was daar wat vlug en hard in mijn oordeel, hè - een kwaal van mijn jeugd, kind; en 't was misschien wel 'n beetje 'n gek gezicht. (Hoofd naar Jonge Vrouw) . Maar wat kom je eigenlijk doen?
Visite maken, natuurlijk. Dat ziet u toch?
Zoo, kind. Visite maken. Dat spijt me. Dat spijt me.
Prettige mededeeling. Dank u wel. Waarom, als 'k vragen mag?
Ik had gehoopt, dat je me 'n bezoek kwam brengen.
Dat is precies hetzelfde.
(Rustig).
Nee. Precies het tegenovergestelde.
Zal 't je uitleggen. Op visite zeg je de dingen alleen omdat je nu eenmaal gekomen bent; op bezoek kom je, omdat je wat te zeggen hebt.
Leuk gezegd wel. Nu, dit is 'n bezoek. Maar dan zet ik m'n hoed af. Dat is gezelliger.
(Zet hoed af, houdt die in de hand, staat voor, tegen tafel)
Malle dingen eigenlijk, die hoeden.
Ja, en volmaakt overbodig voor 'n jong meisje....
Nou ja, vrouwtje. De ijdelheid spreekt er zoo duidelijk uit, hè? 't Is alleen maar voor 't mooi. En dan, hoeden zijn de dingen van....
En van de vermoorde vogeltjes.
En van de valsche bloemen.
En van de vijf-en-veertig
| |
| |
jarige dames, die d'r grijzende haren willen verbergen.
En van de Fliegende Blätter-grappen van dames, die flauw vallen om een nieuwen hoed. Dat vin 'k 't ergste. Maar - ik wil tóch wel graag 'n leuk, keek hoedje op hebben. (Loopt snel rechts achter naar spiegel, zet hoed op, draait zich plots om, blijft achter tafel staan) Hoe vindt u dat deze me staat?
(Half omgewend).
Allerliefst. O, jij klein inconsequentje!
Inconsequentie - (Beide handen uitgespreid, hoofd koket scheef) is my chief charm. Ik wil niet consequent, niet logisch zijn! (Minachtend) . Bah! 'n passer is logisch, en 'n grootboek! Maar de zon en de bloemen zijn niet consequent, niet logisch. (Loopt naar rechts voor) . Dat schijnt maar (juichend) en geurt maar, op de onmogelijkste tijden en de onmogelijkste plaatsen. Zelfs in 'n achterbuurt soms, en op 'n kerkhof. Heerlijk juist. Zoo denk ik er over. (Laat zich met 'n wat zelfgenoegzaam knikje in de stoel vallen) .
Zoo dacht ik er ook over toen ik zoo jong was als jij en.... zoo denk ik er nog over.
Denkt u over alles nog net zoo als toen u mij was.... toen u zoo oud was als ik, bedoel ik?
In hoofdzaak ja. De grond van mijn karakter is niet veranderd. (Recht voor zich uit) . Ik geloof niet, dat karakters veel veranderen. Op de lagere school twisten de kinderen over 'n griffel of 'n knikker. Later over 'n partijkwestie of ‘oorlogsrecht’ Maar de argumenten zijn dezelfde als die van vroeger over de griffel. Ieder praat naar zijn eigen oorspronkelijke inborst, laag of grootmoedig, zacht of wreed. (Naar Jonge Vrouw gewend) Maar je versprak je daarnet: ‘toen u mij was,’ zei je bij vergissing. Dat trof me.
Ja, mij ook toen ik 't zei. (Handen gevouwen vooruit op tafel. Profiel. Iets langzamer) Er komt zoo'n vreemd gevoel over me, als ik u aankijk. U lijkt 'n beetje op me.
Dat weet je niet. Je weet niet hoe je d'r uitziet.
Zoo. (Zit recht) 'k Heb zeker nooit in de spiegel gekeken.
Zeker wel. Veel te dikwijls zelfs.
(Naar Oude Vrouw gewend)
O, u vindt me 'n ijdel nest natuurlijk. Nou, 't is niet waar, 't is niet waar! En weet u hoe ik u dan vin? 'k Vin u, 'k vin u onuit.... O! daar was 'k weer zoo driftig. Neemt u 't me niet kwalijk? 't Spijt me erg. (Hand uit)
Niets kwalijk, kindje. Ik was daar ook niet aardig met mijn opmerking. Neem jij me dat maar niet kwalijk. (Hand uit) Nee, 'n ijdeltuitje ben je niet. Maar 'n enkel keertje kijk je toch wel 's in de spiegel, en dan zie je jezelf - niet.
Daar begrijp ik niets van.
Nee. (Proestend, hoofd afgewend; dan hoofd weer naar Oude Vrouw) Net of u dat niet weet! Heb ik nou 'n gezicht om van niemand te houden? Ik hou van iedereen! Van de heele wereld! (Kijkt recht vooruit) Ja, natuurlijk niet van de nare, de zelfzuchtige, de wreede menschen. Maar ook die haat ik niet. Ik zou ze alleen maar zoo graag anders hebben. Maar haten doe ik eigenlijk niemand. En er is zelfs een, die ik zoo innig, innig, lief....
Ja, ik weet wel. Ik vroeg 't zoo maar voor 'n grapje. Nu. Ga nu eens voor de spiegel staan met die iemand waar je zoo zielsveel van houdt....
Ssst! Geen namen noemen (Wijsvinger even op, dan weer recht vooruit kijkend) . We spreken nu als in 'n droom, wat wazig, wat nevelachtig. Misschien zijn we eigenlijk hier geen van beiden - droomen 't maar.
(Peinzend).
Misschien hebt
| |
| |
u gelijk. Ik had wel erge slaap daar net. Ik heb 'n gevoel of we maar zoowat hardop, alleen, praten, elk voor zichzelf - en toch zoo heerlijk in harmonie, van dadelijkbegrijpen.
Nu juist. En in 'n droom noem je geen namen. Daar zijn alleen maar beelden, gedachten.
(Als boven).
Ja. Als de kleuren in zee door de luchtweerkaatsing. Niet hel, of scherp-omzoomd, maar toch wel duidelijk, en heel mooi soms....
Ja. En als je nu samen voor de spiegel staat, en je kijkt naar zijn gezicht....
(Ondeugend)
Zijn? Hoe weet u dat 't 'n ‘hij’ is?
Dat weet ik. (Met climax) Dat zie ik in je oogen, dat hoor ik in je stem, dat voel ik.... (zacht) in mezelf!
Nu, en dan? Nu staan we voor de spiegel?
Ja. Als je dan naar zijn beeld in de spiegel kijkt, dan zie je dat 't niet lijkt, dat 't gezicht niet goed weergegeven is: de ziel is er uit. Die straalt alleen uit het werkelijke levende lichaam!
Ja, da's waar. Dat heb ik ook wel 's gemerkt.
Je weet dus niet hoe jij er uit ziet, en je weet ook niet hoe ik er uit zie. Want ik ben maar 'n droombeeld. Toen ik nog ongetrouwd was....
Dus: nee, weduwe. U spreekt u zelf tegen. Het Burgerlijk Wetboek zegt: het huwelijk eindigt door den dood van een der echtgenooten, heb ik van mijn man gehoord; en die is Mr. Dr.
Het Burgerlijk Wetboek weet er niets van. Daar staat geen enkel verstandig woord over het huwelijk in. Het huwelijk is liefde. (Rustig) En die eindigt niet met de dood.
Goed, dan ‘Weduwe’ - of, nee, dat zeg ik niet. Dat vin 'k zoo'n ellendig woord, zóó prozaïsch. 't Doet je zoo denken aan (trekt een gezicht) ‘weduwenpensioen’.
Ja. Of aan de ‘Nette dame of weduwe’ van de advertenties ‘eerlijk gemeend’....
‘Geheimhouding verzocht en verzekerd’, of - aan de Lustige Wittwe.. fijne operette anders, hè? (Kijkt Oude Vrouw vroolijk aan, dan plotseling) Ik vin tóch dat u 'n beetje op me lijkt. Ik vin u 'n beetje 'n spiegel. En beter dan 'n glazen. Ik ga 's wat in u kijken. (Ellebogen op tafel; kin op gevouwen handen) . Hebt u nog altijd....
Nog altijd dat sterke gevoel van liefde voor het mooie, en afkeer van het slechte - van medelijden met het leed van anderen. En daar ben ik niet grootsch op - daar gevoel ik mij sterk en gelukkig door.
(In gedachten)
Ja, 't is wel heerlijk dat te hebben.
(Met blik en toon van iemand die in 't verleden kijkt)
Ik herinner me nog, hoe ik als kind uren lang in mijn bed lag te huilen om mijn arme broertje, die kreupel was geworden, bij dat....
(Als in zich zelf)
Tram-ongeluk.
(Niets verbaasd over die aanvulling)
Ja, bij dat tram-ongeluk. En als 'k van school kwam, vloog ik naar hem toe, om 'm rond te rijden in zijn wagentje. En dan ik 'm opvroolijken en aan 't lachen maken. Hij gierde als ik de leeraressen nadee.
O, ja! Vooral de geschiedenisleerares met die vreeselijke sis-Ssen weet u wel?
O! 't Heugt me als de dag van gisteren!
Ik kende m'n lessen altijd maar zoowat - heel goed, vond ik zelf, maar 't zal wel niet heel veel geweest zijn, wat ik er van wist! en dan zei de juffrouw.... maar vertelt u 't maar - u weet 't net zoo goed als ik.
| |
| |
O, ja: (op hoogen krijschtoon) Kind, 't iss weer miss. Je kent weer niess van de less....’
‘....en sseven achtsste van de less iss....’
‘.... iss niess van de less - en verder voor de resst geen nieuwss!’ - O, ja, ik hoor 't nog. En zoo babbelde ik met de arme jongen, en vertelde 'm van alles, en 'n pret, die 't kind had!
Hij is niet lang daarna gestorven.
En dat was maar gelukkig voor 'm. Want 'n leven van leed had voor 'm gelegen.
Op zijn graf staat 'n klein eenvoudig steentje, met alleen maar zijn naam.
Ja. En 't gevoel dat ik voor dat kind had, is me altijd gebleven. Ik heb later wel 'n beetje meer leeren redeneeren - o ja, maar het gevoel, het groote gevoel is hetzelfde gebleven.
O, wat vin ik dat 'n heerlijke gedachte. Het mooie blijft. Zoo zal 't in mij ook zijn. Ik gevoel zoo, dat het edele en reine dat in mij is.... zoo mag ik toch wel even met u praten? Dat is toch niet ijdel?
Dat is niet ijdel. Want.... e.... (zich even bedenkend) weet je wel naar wie je heet?
Ja, dat weet ik. Maar (ondeugend opkijkend) we zouden geen namen noemen.
Neen, niet noemen, maar denken, maar gevoelen. We hebben beiden den naam van één....
Ze is nu dood. (Treurig) Ik was te jong toen ze stierf, om vader het gemis te vergoeden.... ik herinner me flauw.... iets heel liefs - heel liefs.
Maar wij hebben van haar gehoord; wij kennen haar; een ziel, zoo edel, en zoo goed, dat zoo te heeten haast een heilige verplichting oplegt; want haar bloed stroomt in onze aderen....
(Zacht)
En haar geest hebben wij geërfd....
Ja. En nu heb ik 't mij altijd zóó voorgesteld: als ik goed ben, dan denk ik: dat heb ik van die andere, meegekregen als 't ware; maar doe, of zeg, of denk ik wat verkeerds, dan denk ik....
Dan denk ik: dat ben ik geweest.
Ja. (Eenvoudig) Zoo moet je 't altijd maar beschouwen. Dat behoedt je voor.... zelfoverschatting!
O, mag ik dat niet zeggen?
Jawel. Ga uw gang, hoor! Ik vin 't juist wel prettig om zoo wat met u te vechten. U bedoelt....
Ik bedoel, dat 't ons zacht maakt in ons oordeel over anderen, die.... geestelijk onterfd zijn, om zoo te zeggen, die zoo zonder steun ronddwalen in de woelige wreede wereld.
Dus.... ik mag mezelf wel 'n beetje goed vinden?
Zeker mag je dat. Hou jij maar 'n sterk bewustzijn van het goede en mooie dat er in je is. Dat zal je vertrouwen geven en kracht, voor alles wat er misschien nog in je later leven over je zal komen.
(Overtuigd)
Ik gevoel, dat dit altijd zoo zal blijven.
Ja. Zoo is het mij gegaan. Moedig, en blij zelfs ben ik het leven doorgegaan, trots alle verdriet en teleurstelling, die ook mij lang niet vreemd zijn gebleven. Want dat sterke, sterke geloof in mezelf heb ik altijd bewaard, als een onvervreemdbaar erfdeel.
(Peinzend)
Trots alle verdriet en teleurstelling.... (zacht hartelijk) hébt u verdriet gehad?
(Vriendelijk)
Natuurlijk heb ik dat. Kijk mij aan, kind. Ik ben een oude vrouw, niet waar? Nu, alle oude menschen hebben verdriet gehad. Denk hier alleen maar eens aan: ze zien immers zoo-
| |
| |
velen, die ze liefhadden voor zich wegvallen. Dat is het lot van wie oud worden.
(In gedachten, naïef)
Dus het is eigenlijk niet eens zoo heel prettig om lang te leven. En (half pruilig, half spottig) ze hebben ons op onze bruiloft niet anders toegewenscht en toegezongen, dan ‘Lang zulle ze....’
Nee kind, zoo heel prettig is het niet. En ik heb zelfs oogenblikken gehad waarin ik dacht, dat de zon wel voor goed voor mij was ondergegaan.
(Angstig, half fluisterend)
Wanneer?
(Dof)
Wanneer? (Langzaam) Toen ik stond aan het sterfbed van....
(Ziet Oude Vrouw aan, en begrijpt. Plotseling wild, hoofd in de handen, over tafel gebogen)
Nee! Nee! Zeg het niet! (Snikkend) God! daar kan ik, daar wil ik niet aan denken. (Smeekend) Ga niet verder nu, niet verder!
Mijn arm vriendinnetje, ik heb je geen verdriet willen doen. Maar ik moest je er toch over spreken, niet waar? (Ontroerd, maar krachtig) Ja, ik moest je er over spreken. Want daarvoor, daarvoor alleen, zijn wij hier bijeen gebracht. Om samen te spreken over wat er eens gebeuren zal. Je zal het moeten dragen. En je zult het kunnen dragen. Want zóó groot is je liefde, dat je hem in zijn laatste oogenblikken zult troosten door je levensmoed. Hij zal zien, dat je willig onderworpen het groote offer brengt, en hij zal weten, dat je door zult gaan te leven, ongeknakt en ongebogen. (Plechtig zacht) En het zal hem zijn, alsof een hemelsch licht je omstraalt, als je daar bij hem staat, met jou hand in de zijne, moedig en sterk - tot het einde.
(Hoofd langzaam op)
Ik zal het alles dragen
En je zult je troost vinden, en je kracht om verder te leven in de liefde, die blijft. Want (innig) neen, de dood hééft ons niet gescheiden. Hij is nog altijd bij mij. Ik leef met hem, ik spreek met hem - en altijd geeft hij antwoord. Want onze liefde leeft. (Hartstochtelijk) Kijk, ik ben oud, maar onze liefde is jong, zóó jong! Zoo jong als toen wij nog samen waren en wandelden hand in hand door het blijde, zonnige leven.
(Getroost)
U praat zoo heerlijk met me. Zoo verrukkelijk, zoo innig. Uw gedachten geven me zoo'n hoop, en zoo'n moed. (Geeft hand over tafel) Mag ik heel dicht bij u komen zitten? Ik voel me nu zoo één met u.... (Gaat voor om, links naast haar zitten, hoofd op haar schoot. Oude Vrouw legt haar de hand op 't hoofd. Licht onmerkbaar zwakker) . En nu nog één vraag. Ik weet het antwoord. Ik weet het. Maar ik wil het toch zoo graag nog eens hooren. Bent u, na al wat u doorleefd hebt, dus tóch gelukkig?
Heel gelukkig. Want een groot warm gevoel doortrilt mijn heele leven....
(Zacht)
Een groot, warm gevoel doortrilt mijn heele leven....
Het gevoel van die heerlijke, onveranderlijke liefde....
(Zacht, als in droom)
Onze heerlijke liefde....
(Licht uit. Eenige maten zachte muziek. Gazen gordijn weg. Zachte gongslag, licht op, wit. Oude Vrouw is verdwenen. Jonge Vrouw zit op haar plaats, als in 't begin, met brief. Ontwaakt. Gaapt).
O, jee! Ik mag niet gapen. Niet netjes voor 'n jong meisje - jong vrouwtje! Ik heb heusch geslapen. (Hand aan voorhoofd) Wel wat akelig gedroomd, geloof ik.... (Op) Nee, ik heb heerlijk, heerlijk gedroomd!
|
|