| |
| |
[pagina t.o. 153]
[p. t.o. 153] | |
[Nummer 3]
‘ave maria’, naar de schilderij van giovanni segantini (reproductie van een isographie van meurs).
| |
| |
| |
Giovanni Segantini,
door Otto van Tussenbroek.
Omringd door hooge dolomiet rotsen met aan de zuid-zijde een langzaam glooiende vlakte, voerend naar het blanke Garda-meer en beheerscht door een oud kasteel, dat daar staat als een tooverslot uit over-oude tijden, nabij het zuid-Tirolsche rotsgebergte, ligt het dorpje Arco in de Trentino. En vlak bij de brug over den bruisenden Sarca-stroom, welke door het dorpje vloeit, stond eenmaal het geboorte-huis van Giovanni, Battista, Emanuele, Maria Segantini. Hier woonde de dorpstimmerman met zijn twintig jaar jongere vrouw, die hem op een kouden winterdag, den 15en Januari 1858, een zoon schonk. Zij waren onbemiddeld en Segantini (eigenlijk Segatini geheeten) had een uiterst kommer-volle jeugd, want als vijf jaren later zijn moeder sterft, trekt zijn vader naar Milaan en daarna op goed geluk naar Amerika en laat den kleinen Giovanni bij een half-zuster aan zijn lot over. Zoo begint het trieste leven van dit kind, dat éénmaal tot een der grooten onder de schilders zou behooren en de doodelijke verveling en verlatenheid in Milaan, in een ellendig huis in de via San Simone hebben niet nagelaten hun stempel te drukken op het gemoed van dezen zwakken en overgevoeligen jongen, in wiens werken later een zekere melancholische ondertoon niet te miskennen valt.
giovanni segantini, zelfportret.
Als het hem dan op een warm-zomerschen zonnedag te benauwd wordt daar tusschen de hooge muren van de Milaansche stads-steeg, dan vlucht hij naar buiten en met een half pond brood onder den arm, met een ledige beurs maar vol gemoed, laat onze jonge avonturier de stad achter zich om na lang zwerven langs de Arco moe en doornat in een hevige donderbui door eenige voorbijgaande ‘contadini’ te worden gevonden, slapend onder een zwaren eik. En als hij dan verzekert nooit te willen terug gaan en ook altijd weer te zullen vluchten als zij hem zouden terugbrengen naar Milaan, dan besluiten zij hem bij zich te houden, en maken hem zwijnenhoeder op hun boerderij daarginds in Lombardije. Maar ook hier houdt Giovanni het niet lang uit, het leven is hem te eentonig en te armoedig en hij vlucht naar Triënte, waar hij wordt opgenomen in een vondelingenhuis. Het is thans 1870 en hier blijft hij drie jaren, na nog eenmaal te zijn ontsnapt en leert daar het schoenmakersvak. In eigen tijd teekent hij en al spoedig trekt hij naar Milaan terug om er zijn brood te verdienen en 's avonds de lessen te volgen van de Brera-avond- | |
| |
school, waar hij twee jaren later van Signora Bernacchi zijn eerste verfdoos krijgt. Steeds sterker zet zich de bewustheid van zijn roeping in hem vast, als hij in 1878 een prijs wint op de ‘Brera-academia’. Toch kon op den duur dit streng schoolsche werken hem geen voldoening geven; hij had van jongs af aan een te zeer uitgesproken eigenzinnig karakter daartoe en al spoedig openbaarde zich bij den jongen kunstenaar een eigen teekentrant, een eigen toets, welke mede het treffend kenmerk waren van zijn lateren levensarbeid.
Als dan een kruidenier, met wien hij zeer bevriend was hem verf schenkt om een uithangbord mede te beschilderen, dan ontstaat op een ledigen zak, welken hij zelf met olie en lijm prepareert, zijn eerste schilderij: ‘het koor der St. Antonius-kerk te Milaan.’
En nu doet zich bij dit eerste werk iets heel bijzonders voor: hierbij past Segantini onbewust een diviseer-methode toe, welke vóór hem nog door niemand was beoefend en zóó stak in dezen jongen zonder huis of haard een nieuwlichter, die op een en twintigjarigen leeftijd reeds tal van volgelingen zou vinden. In Signor Vittore Grubicy vindt hij een trouw beschermer en warm vriend en als deze hem in staat stelt een atelier te huren, dan voelt eerst recht de jonge schilder de kracht in zich rijpen om in tal van werken zich vrij en onbevangen uit te spreken. ‘La Falconiera’; ‘Un Prode’ (een uiterst sterke teekening van een gevallen held, naakt op den rug liggend en geheel in 't verkort van af de voeten gezien) ‘la Ninetta del Verzee’ (een vischvrouw) en eenige uitnemende doch schoolsche stillevens en later ook ‘l' Allora’ (monniken bezig een heiligen beeld te schilderen) zijn uit deze periode. Doch het genre-schilderen kon hem op den duur niet blijven boeien en bevredigen, hij trekt naar buiten, naar de Brianza, een vruchtbare vlakte in de nabijheid van het Comomeer en hier vangt in 1882 het eigenlijke kunstenaarsleven aan van Segantini met een reeks werken welke sommigen sterk aan Millet deden denken. En inderdaad is er veel gelijkenis, veel overeenkomst zelfs met dezen grooten Franschman te speuren en toch.... Segantini had nimmer eenig werk van Millet onder oogen gehad; hij was nimmer in Rome geweest of in Florence en kende geen enkele der Barbizonsche grootmeesters, met welke hij veel gemeen had. Het was echter meer een overeenstemming van sujetten en uitteraard ook een gelijk gestemd sentiment, hetgeen Segantini later als signor Grubicy hem een portefeuille met Millet-reproducties zendt, zelf zou bemerken en sterk moet hebben gevoeld. Trouwens wie de teekeningen der beide meesters met elkaar vergelijkt, wie gelegenheid heeft deze naast
elkaar te plaatsen, zal onmiddellijk getroffen worden door een groot verschil in teekenwijze, door een groot verschil van ‘hand’ evenzeer als dit bij de schilderijen het geval is, welke zich onderscheiden door een sterk verschil van kleur en toets.
Hij was en bleef geheel zichzelf; wat hij maakte kwam recht uit het hart en als deze jonge schilder, gehuwd in 1880 met Signora Bugatto met moed en nieuwe lust aan het werk gaat, daar in de nabijheid der heerlijke ‘prealpi,’ de voorgebergten van het rijke noordelijke deel van Italië met zijn vruchtbaren bodem en uitgestrekte velden en zich neerzet in een sprookjesachtig buitenhuis te Pusiano, dan keert hij zich tot het volk van landarbeiders en vindt hierin immer weer bezieling voor hetgeen zijn overvol hart hem te zeggen geeft. Want hier is het de zwijnenhoeder, die al de geheimen kent der kudden; het is hier de ‘primi-albori,’ de ochtend-schemering, die hem inspireert en dan onstaan de ‘attorno ai bozolli’ (vrouwen bezig met het uitzoeken van zijde-worm cocons) en een boeren ‘idylle’ waarbij een boerenjongen met fluitspel zijn meisje tracht te bekoren; ‘la culla vuota’,
| |
| |
de engel des levens.
| |
| |
‘de ledige wieg’ en tal van andere groote en kleinere pastoralen.
In vele zijner schilderijen treedt het samenleven van mensch en dier naar voren, zooals ook in zijn zoo bekend werk ‘uno di piu’ (‘één meer’) waar in den regen onder zware onweêrswolken een schapenhoedster gaat, omringd door de kudde. Een der schapen heeft gejongd en het meisje draagt het pasgeboren lam in de armen, terwijl zij het kleine dier beschermt met een groote parapluie, waardoor een zwart licht schijnt. En daarnaast gaat het moeder-dier en ziet tot de hoedster op in vast vertrouwen. Bovenal symboliseert Segantini het Moederschap en hier in Pusiano ontstaat ook het wereldberoemde ‘Ave Maria’ door hem zelf als ‘Ave Maria a Trasbordo’ betiteld; één van zijn schoonste en meest bezonken, meest geslaagde schilderijen. Het religieuse karakter, dat in al zijn werken is terug te vinden, spreekt sterk in dit werk. De man, die op vijf en twintig jarigen leeftijd zulk een werk wist te scheppen; zoo uitnemend van compositie en conceptie, zóó sterk en toch zóó simpel, moet niet alleen een kranige kerel geweest zijn, maar een man met een waarachtig diep en fijn besnaard gemoed, vroeg rijp en dichterlijk en geniaal in de zuiverste beteekenis van het woord. Want hij was onontwikkeld, hij kon geen brief schrijven zonder fouten, hij had weinig of niet gelezen, en daarbij had hij zoo goed
mirjam, de melaatsche.
als niets gezien van de schilderijen van andere meesters.
Toch moest hij menige moeilijkheid overwinnen, voordat hij tot bekendheid kwam. Zijn ‘Ave Maria’ werd ingezonden op een tentoonstelling te Milaan en.... geweigerd. Segantini zond het toen naar Amsterdam, waar het in 1883 de gouden medaille verwierf. Signor Grubicy, zeer ingenomen met dit succes, toont hem eenige werken van den Hollander Mauve en Segantini is hierdoor zóó zeer getroffen, dat hij om zijn kleur te vereenvoudigen langen
| |
| |
de laatste dagtaak.
tijd niets anders doet dan buiten-studies schilderen. Hij trekt dan naar Castagnola, doch is hier onbevredigd en gaat door naar Carella, waar hij tot 1884 blijft wonen. Al zou tijdelijk een streven in zijn werken merkbaar zijn om, evenals Mauve dit deed, met zoo min mogelijk middelen zoo veel mogelijk uit te drukken, toch ging vooral zijn voorkeur uit naar een sterker worden van kleur en daarbij was het niet zoozeer het volle licht van den zon-beschenen dag, als wel het vroege ochtendlicht van den nieuwen morgen of het late avondlicht der dalende zon. Uit deze periode dateert ‘a messa prima’ (de vroeg-mis) en later nog eens hetzelfde sujet, doch thans bij avond. Maar vooral ‘la Tosatura della Pecore’ (het schapen scheren) en ook ‘Alla Stanga’ (koeien geschilderd in tegenlicht, staande bij een hek) brachten hem roem. Dit laatste werk werd eveneens in Amsterdam tentoongesteld in 1887 en later door de Italiaansche regeering te Boulogne gekocht voor 20.000 lire. Na dit succes ontstond een ander groot doek ‘l'Aratura’ (het ploegen) dat in Londen en Parijs werd geëxposeerd en thans in de Münchener Pinakothek te zien is. Een later schilderij bezorgt hem in 1889 te Parijs de groote gouden medaille (Twee koeien voor een wagen gespannen, bij een drinkbak.) Toch was hij nog niet op het hoogste punt van zijn kunnen, nog zou hij hooger stijgen en werken scheppen, welke hem tot grooter roem zouden brengen en waarin een groote, zuivere liefde voor de Natuur uiting zou vinden. Deze liefde blijkt ook uit hetgeen hij op den nieuwjaarsdag van 1889 in zijn dagboek neerschreef:
‘Het is heden de eerste dag van het jaar. Ik denk dat dit jaar een groote verandering in mijn artistieke leven zal brengen; laat ons hopen dat deze ten goede zal zijn. Toen ik mijn venster opende stroomde de zon binnen, mij omringend met haar warmgouden licht en alles omhelsde mij. Ik heb mijn oogen gesloten, dronken door die levenskus, en ik voelde dat het leren waarlijk
| |
| |
het spinnewiel.
schoon was en de hoop en de bloesem van mijn twintig jaren vulde mijn hart. De hemel is diep blauw; de vallei baadt in het zonne-licht; de stoppelvelden glinsteren in het zonnelicht als gouden vezelen. Er is een feestelijk gevoel in de lucht. En dan te denken dat wij twaalf honderd meter boven den zeespiegel zijn! De levensvreugde ligt in het weten hóe lief te hebben; op den bodem van elk goed werk is liefde....’.
* * *
Had Segantini in zijn eersten tijd doeken geschilderd waarbij de figuur hoofdzaak was en het landschap meer bijkomstig, doeken waarop de landarbeiders in de velden waren weergegeven; kudden koeien en schapen; idylles en pastoralen van het Brianza land; thans breekt de periode aan, waarin de Alpen hoofdzaak zouden zijn. Want zelfs al is het landschap door figuren gestoffeerd, het zijn altijd weer de bergtoppen, welke Segantini tot schilderen inspireerden, het zijn de Alpen die heel de compositie van zijn werken beheerschen en waarom alles is begonnen. ‘Anderen’ zoo sprak hij, ‘hebben de Alpen geschilderd als achtergrond, maar ik schilder ze om hun zelfs wille’ en ook hierin was hij nieuwlichter. Wel hadden anderen voor hem het Alpenlandschap als motief voor hunne schilderijen gebruikt, zooals Defregger en Calame, maar het is bij een zeker soort genre-stukken gebleven, welke het tegen Segantini's sterken arbeid niet konden houden.
Zoo was hij dan met zijn jonge vrouw te voet van huis vertrokken en de Brianza en de ‘pre-alpi’ achter zich latend trok hij door de Val Seriana en de Val di Livigno naar het dorp Livigno, dat op een der hoogst-bewoonde punten van het gebergte is gelegen. Maar de bevolking toonde zich zeer vijandig en hij trok verder over de Bernina naar Silvaplana en van hier naar
| |
| |
Savognino. En daar bleef hij vijf jaren werken, in deze nieuwe wereld, waarin het ál licht was en helder en klaar, waarin alles scherp omlijnd stond in tegenstelling met de landen om de Brianza met de atmospherische effecten, daar voelde hij zich tot zijn ware kracht groeien en hij kon zijn hart ophalen aan ‘la ricerca della luce nel colore’ aan het zoeken naar licht en kleur, waaraan hij zijn gansche verdere leven heeft gewijd. In Savognino herhaalde hij vele van zijn vroegere werken, omdat hij meer licht wenschte, meer beweging, meer trilling, meer ‘leven’ en zoo ontstond ook een tweede ‘Ave Maria’ waarbij het diviseersysteem werd toegepast. En dan schilderde hij er een groot aantal studies, die elk op zich zelf compleet waren, maar welke ten slotte zouden dienen als materiaal voor zijn lateren arbeid en als het ware daarvan de voorloopers waren. Een der eerste grootere werken was ‘ploegen in het Engadin’, doch spoedig zou een gansche serie van belangrijke werken volgen, waarin de lente werd verheerlijkt. De lente in de met millioenen bloemen bezaaide weiden, tusschen de wereld van gras en pijnboomen en de wereld van rotsen en sneeuwgebergten waar niets groeit; de lente op de plateaux, op de moraine's en op het glacier. Daarin waren vooral de bloemen een geliefkoosd onderdeel en Segantini's dichterlijke natuur bracht hem er toe menigmaal zijn voorgronden met bloemen te bedekken en hij verlustigde er zich in tegen de luchten van intens-blauw, de blauw-groene ijsvlakten en glinsterend witte sneeuwvelden, voorgronden van sterk groen te zetten, bezaaid met een overvloed en veelkleurige bloemen als gentianen en rhododendrons, alpen-rozen en jasmijnen; in deze tegenstelling, van dit weelderige bloemenleven der lente met het koude en verlatene der bergketens, zocht hij ‘qualcosa di festante’, zooals hij zeide, iets feestelijks weer te geven, waartoe hem de lente inspireerde. En zoo
leefde hij maanden lang op de hooge, lichtende alpenlanden, in de blauwe dagen van het blijde voorjaar, luisterend naar stemmen, die van heel ver kwamen uit het dal, beneden, en die nu en dan de stilte even onderbraken. En daar werkte hij. Hij werkte van den vroegen ochtend tot den laten avond. En in zijn dagboek schreef hij: ‘Mijn ziel loopt hier over van geluk; mijne oogen, verrukt van het hemelsblauw, het sappige groen der weiden en de prachtige bergketenen, bezien al die heerlijkheid met den op buit belusten blik van een veroveraar.’
Doch in dezen gelukkigen tijd van opgang, van stijging, van groei, voelde Segantini zich als in een nieuwe, een andere wereld gezet. Hij voelde tevens, dat in deze wonderheldere, klare en transparante atmospheer, het licht en de lichttrilling en de lijnen en het lijnenspel gansch anders waren dan in de Brianza. En ook het verlangen van meer licht uit te drukken, zooals ik straks reeds zeide, bracht hem er toe een schilderwijze toe te passen, welke lijnrecht tegen de traditie inging. Zoodra hij op het canvas de lijnen van zijn compositie had neergezet, ging hij voort met de pure kleuren er op aan te brengen en het doek te bedekken met dunne maar volle streken, een ruimte daartusschen latend, welke hij met complimentaire kleuren invulde. En hij vond dat hoe puurder de kleuren waren, welke hij gebruikte, des te meer schittering en trilling er in het schilderij kwam en als een natuurlijk gevolg daarvan ook meer atmospheer en realiteit. Hij vond ook, dat als hij de kleuren op het palet met elkander vermengde, de lichtkracht en de schittering ervan verloren ging en meestentijds hield hij zich aan een puur opzetten van kleur tegen kleur.
Deze techniek van ‘open’ aanleggen, vindt men ook in zijn pastels terug en zelfs weet hij dit soort pointille door te voeren in zijn zwart en wit werk, waarvan een zekere streeperige en korrelige teekentrant het treffend kenmerk is. Ook in Savognino evenals in den Brianza-tijd,
| |
| |
maaneffect (museum mesdag).
| |
| |
was de omgang tusschen mensch en dier het motief van zijn werken en zooals Ritter in zijn Segantini studie heeft gezegd: ‘heeft hij zooals niemand voor hem heeft gedaan, behalve Millet, de diepe harmonie uitgedrukt welke bestaat tusschen mensch en dier, die beiden geplaatst zijn op dezelfde aarde; die dezelfde lucht inademen; die door dezelfde zon beschenen worden en gedrenkt worden door denzelfden regen en in wier oogen dezelfde beelden van de steeds veranderende horizon zijn weerkaatst.’ Segantini was een groot dierenschilder en hij had de dieren lief, de dieren die hun kracht, hun jongen, hun vleesch en huid geven aan den mensch en zoo schilderde hij deze te zamen, werkend en in uren van rust en deelend lief en leed. Daarvan zijn de schilderijen: ‘de twee moeders’ en ‘de moeders’, tot schoon voorbeeld: een moeder haar kind dragend wordt in het veld gevolgd door een schaap met lam en ook een moeder, rustend bij het licht van een lantaarn met haar kind op den schoot in den stal bij de koe, die pas gejongd heeft. Hoezeer zijn hier dezelfde zorgen en instincten uitgedrukt van deze vier door het zelfde levenslot verbonden wezens. Dezelfde vreugden en dezelfde moeheid deelend zijn ze te zamen omhuld
een kus bij de bron.
door het warme schijnsel van de stallamp. Segantini had geluk met dit laatste doek want in 1896 verwierf het de groote gouden staatsmedaille op de kunsttentoonstelling te Weenen. Het ontbrak hem thans niet aan waardeering, al had hij oorspronkelijk veel tegenkanting ondervonden door zijn vreemden schildertrant. Het succes te Parijs, Londen, Amsterdam, later ook te Weenen gaf hem zelfvertrouwen en immer machtiger leefde in hem de drang tot het doen van grootsche dingen. Hij herhaalde het ‘schapenscheren’ en ook het ‘ploegen’ werd in 1890 geheel overgeschilderd met meer kleur, meer licht en sterkte en contrasten en een gansche cyclus van werken wordt geboren uit dien fellen drang en levendige lust tot arbeiden. Het zijn altijd weer de herders, die hem inspireeren en het schoone vee met de alpen als achtergrond, en als dan de winter komt schildert Segantini groote stalinterieurs met levensgroote figuren meest bij kunstlicht. Ook zelfportretten, die sterk geidealiseerd meer den fantast, den denker en droomer geven dan wel den levenslustigen, vroolijken werker, die hij was. Van uit deze portretten staart een kop, meestal ‘en face’ genomen, met doordringenden donkeren blik de wereld
| |
| |
in; met lang hoofdhaar en langen baard, als kolen zoo zwart, en achter den kop zijn meestal de alpen als achtergrond gezet. Hij wist zich de uitverkoren schilder van het alpenlandschap en dat was hij ook eerlijk, sterk en krachtig.
* * *
Hoe hoog Savognino ook gelegen was, toch was het dorp niet hoog genoeg voor Segantini. Omstreeks 1894 verlaat hij Savognino en trekt met zijn vrouw en vier kinderen naar Majola, een der hoogste punten in het Engadin. Hij kocht een chalet op den top van den pas welke de grens aanduidt tusschen de valleien van Italië en de sneeuwvelden in de hooge alpen. En hier, hoog en afgelegen, treedt het werk van Segantini weder in een ander stadium: het tijdperk der symboliek. Zijn dichterlijke kracht komt thans tot volle uiting. Hier ontstonden de ‘allegorie der lente’ en ‘het leven’ dat een deel van de tryptiek ‘de Natuur’ is. Daarna ook ‘de Thuiskomst’. Het is alsof in dit schilderij Segantini onbewust zijn eigen einde nabij voelde. Een armelijke rouwstoet trekt langs het veld en op den achtergrond staan dreigend de sneeuwgebergten. Op een boerenwagen ligt een doodkist waarop treurend een vrouw zit met haar kind naast zich. Het paard, dat den wagen voorttrekt, wordt aan de hand geleid door een man, bloothoofds en in langen donkeren mantel gekleed. Achter den wagen loopt treurend een oude hond. Alles is even triest en treurig op dit groote doek, het is de droefheid van het groote Mysterie van Geboorte, Leven en Dood. En hierna keert Segantini telkens weer terug tot hetzelfde thema: ‘moederliefde’ in zijn eerste periode vol eenvoud en natuurlijkheid; dan dieper, voller en rijper in zijn tweede periode om ten slotte in zijn laatste levensjaren te geraken tot de symboliek der tegennatuurlijke moeders (madri cattive) en de vertolking der straf welke opgelegd wordt aan vrouwen, die zondigen tegen het natuurlijke moederschap; wier eenige gedachte de weelde is en het genot en die daardoor onvruchtbaar worden of ook wier kinderen verwaarloosd zijn en vergeten. Wilde, fantastische beelden ontstaan van de zielen der vrouwen die door het ‘Nirvana’ zweven over uitgestrekte barre velden van ijs
en voortgejaagd door hevige stormen. Op haar gelaat staat een uitdrukking van hopelooze vrees. Vreemd verwilderde boomen verheffen zich uit het sneeuwveld en hun takken en twijgen zijn verwrongen als leden deze boomen mede het leed dezer verlorenen, dezer ontuchtigen en ontaarden. De eenzame ruimte, de machtige stroomingen der ijskoude luchten, de woeste wereld en sneeuwbedekte bergen wist Segantini om te zetten tot een symbool waarin ook de werkelijkheid als allegorie werd gegeven. De schilder zelf noemde deze werken symphonieën in wit en zilver, goud en azuur. Doch ook andere stukken ontstonden zooals ‘de Liefde aan de bron des Levens’ en ‘de Engel des Levens’ en ‘Liefde's vrucht’ waarin het levensgeluk en de blijheid der lente uitdrukking vindt, apotheosen van deugd en goedheid.
Als Segantini thans het toppunt van zijn roem heeft bereikt, want geweldig was de bijval dezer phantasmagorische werken, voelt hij den lust in zich groeien tot het schilderen van een groot panorama van het gansche Engadin en hij wil dit op de wereldtentoonstelling te Parijs exposeeren. Het was najaar 1897 en hij had dus ruim twee jaren voor zich om dit plan ten uitvoer te brengen. Ook had hij een groot tryptiek afgemaakt ‘de Allegorie der Muziek’ en hij zond inmiddels aan alle bladen een hoog gestemden oproep om hem de gelden te verschaffen tot verwezenlijking van zijn plan voor het grootsche panorama. Het zou een omvang van 220 meter krijgen met een hoogte van 20
| |
| |
de storm (particulier bezit).
| |
| |
meter. Daartoe waren minstens 500.000 francs noodig maar.... het geheele plan mislukte. Doch het lag niet in Segantini's aard zich daarbij neer te leggen en hij wilde nu in plaats van het panorama een reusachtig tryptiek schilderen: ‘het Leven,’ ‘de Natuur’ en ‘de Dood’. Hij werkte vijftien uren van den dag. Het is alsof hij voelde, dat hij zich haasten moest. Want deze tryptiek
de schaapherder. verzameling e.h. crone.
zou de indirecte aanleiding zijn van zijn dood. Hij was wel ijzersterk en krachtig en gezond, maar hij had teveel van zich gevergd. Het waren vaak moeilijke tochten naar de hooggelegen plekken waar hij arbeidde. De gidsen droegen de in ijzeren cassetten geborgen doeken naar boven, welke, als de dagtaak was afgedaan, werden afgesloten en in de sneeuw achtergelaten. En gekleed als poolreiziger- stond hij daar in die barre en woeste natuur uren lang, terwijl het soms zoo koud was, dat de verven op palet en penseel bevroren. Toen Segantini een gedeelte van zijn tryptiek gereed had, wilde hij er nogmaals mede naar boven den ‘Schafsberg’ op. Het werd hem ontraden, want een sneeuwstorm dreigde, het was half September maar hij kon van zijn voornemen niet worden afgebracht en met de gidsen vertrok hij den 18en van deze maand naar de kleine berghut waar hij overnachtte als hij ‘boven’ werkte.
Een drietal dagen later voelde hij zich onwel, kreeg koorts en hevige pijnen in het onderlijf, en deze werden zóó hevig, dat in den nacht van Vrijdag op Zaterdag in een zwaren sneeuwstorm zijn zoon Mario, die hem steeds vergezelde, naar Samaden afdaalde om medische hulp te halen. Doctor Bernhard, en twee duitsche doctoren die nog in het Engadin waren, deden alles om Segantini te redden, maar te vergeefs. Tot het laatste toe bleef deze opgewekt en onbewust van zijn naderend einde. Doch de koorts verergerde en op den 28en Sep- | |
| |
tember 1899 's avonds om elf uur kwam het einde....
Op het kleine kerkhof van Majola werd hij begraven. Later richtte men een Segantini monument op met bas-reliefs voorstellend: ‘la Vita’, ‘la Nature’ ‘la Morte’ door L. Bistolfi. Het monument bestaat uit een vrouwenfiguur boven een medaillon met Segantini's beeltenis. En zoo eindigde het rijke leven van den grooten alpenschilder te midden van de sneeuwvelden, te midden van de alpenweiden met de herders en het vee en de wouden en en de heerlijke bloemen welke hij zoo zeer liefhad en wier beeld hij in zijn epos van het alpenland op zoo uitnemende wijze wist te vertolken.
* * *
Zoo was er uit den armen zwijnenhoeder een kind van eenvoudige onbemiddelde ouders, een kunstenaar gegroeid, wiens naam wereldbekendheid verkreeg. Eerst op lateren leeftijd had Segantini gelegenheid zich te ontwikkelen. Er stak naast den schilder ook een schrijver in hem, al kon hij tot het einde toe, niet schrijven zonder taalfouten te maken, In zijn brieven stond menigmaal als onderschrift een ‘perdonate gli errori’ maar het belette hem niet zijn gedachten vast te leggen in tal van geschriften waaronder ook een autobiographie. Hij schreef brieven en artikelen aan verscheiden bladen en kunst-tijdschriften, in welke hij zijn gedachten en opvattingen over kunst bloot legde. Van het werk van anderen wist hij zoo goed als niets; van de oude meesters kende hij geen enkel werk en hij voelde er ook niet veel voor. In latere jaren leerde hij deze door reproducties kennen. Zijn ideaal om Frankrijk te bezoeken en de wereldtentoonstelling te Parijs van het jaar 1890 te zien werd niet verwezenlijkt.
Hij was korten tijd medewerker aan een ‘Cronaca d'Arte’, een kunstkroniek welke hij met zijn trouwen vriend en helper Grubicy redigeerde en welk blad wekelijks te Milaan verscheen. In al wat hij schreef, evenals in den ganschen mensch bleef iets kinderlijks, iets naiefs, soms op het sentimenteele af; iets zeer geloovigs en godsdienstigs en zoo was ook zijn stijl veelal kinderlijk zwak, al zeide hij soms heel fijne, dichterlijke dingen.
Hij was volmaakt autodidact. Men kan de teekenlessen op de Brera-avondschool niet rekenen en ook den Milaanschen academietijd duurde te kort om eenigen invloed op Segantini gehad te hebben. Trouwens hij haatte al wat academisch was en destijds kwam hij al gauw in botsing met de leeraren, de professoren, wier strenge conventioneele opvattingen hij niet volgen kon. Een anecdote daaromtrent mag ik den lezer niet onthouden: op een jaarlijksche tentoonstelling van het werk der leerlingen van de academie hadden de leeraren, die zeer vijandig tegen-tegenover Segantini stonden, omdat hij reeds op de academie volgelingen maakte, zijn werk opzettelijk heel slecht gehangen in den donkersten hoek der zaal.
Toen de jonge kunstenaar kwam kijken ontstak hij in woede en sneed met zijn zakmes zijn eigen werken in flarden. Buiten zichzelf van drift vloog hij de straat op en liep heel toevallig een der directeuren tegen het lijf.... hij hield hem aan, ging naar een lantarenpaal die vlak bij hem stond en deze schuddend, zoo hevig, dat de glazen daarvan rinkelend op de keien stuk sloegen riep hij uit tot den ontstelden professor: ‘die lantaren.... dat bent u!.... dat bent u!!’ en weg was hij. Onnoodig te zeggen dat hiermede zijn leerlingschap der school een einde nam. Het is begrijpelijk voor wien het karakter van dezen oprechten driftkop doorziet, dat, toen dezelfde academie in later jaren hem een eere-diploma wilde uitreiken, dit gracielijk geweigerd werd. Hij zond het met breed gebaar en breed neergeschreven: ‘retour aan de afzenders’ terug.
Naast de groote reeks landschappen, pastoralen en symbolische werken heeft
| |
| |
Segantini ook eenige zeer knappe portretten gemaakt. Tot de meest bekende behooren: het portret van Signor Carlo Rotta, directeur van het ziekenhuis te Milaan; Signora Casiraghi Oriani (1897) dat op de tentoonstelling te Venetië in 1901 werd geëxposeerd en dat van eene duitsche dame, fraulein König, dat het type weergeeft van de rijke burger dames die het Engadin bereizen
op weg naar huis (museum mesdag).
als tijdpasseering zonder oog te hebben voor het waarlijk en waarachtig schoone dezer berglanden.
Minder bekend zijn het portret van den Graaf de Soissons en de uitnemende beeltenissen van Segantini's beide zoons Mario en Gottardo. Ook het ‘rozenblad’ waarvoor zijn vrouw poseerde kan tot de portretten gerekend worden. Met hoeveel liefde en genegenheid werd dit geschilderd kort na zijn huwelijk met het beeldschoone blonde meisje uit Lombardije. In dit portret is alleen het goudblonde hoofd zichtbaar, ter zijde rustend op het witte kussen van het bruidsbed. Hoeveel geluk spreekt uit dit ‘rozenblad’. Ook voor de ‘falconiera’ poseerde Segantini's vrouw, die hem tot zijn later levensjaren immer voorlas als hij te schilderen zat. In een brief na Segantini's dood geschreven zegt zij: ‘Zijn ziel neigde naar adel en vrijheid van gedachten; zijn lichaam was sterk en gezond en zijn hand immer haastig bereid om vast te leggen hetgeen zijn uit Arbeid., Droom en Gedachte geweven leven hem ingaf....’
* * *
Ons land is geen zonneland. Ons land is het rijk der vage en verdroomde einders en wij, Hollanders, hebben immer vreemd gestaan tegenover het werk van een Segan- | |
| |
tini, zoo vol kleuren en hard en met strakke omlijning van verre horizonnen.
Er is trouwens iets ‘krijterigs’ in de kleur, iets hards in de verhoudingen, waarmede de Hollander geen vrede heeft. Deze Italiaan, want volgens nationaliteit was hij dat - volgens landsgrenzen was hij Oostenrijker, terwijl in de bekende uitgave van Langewiesche hij tot Zwitser wordt gerekend, (Schweizer Maler) - had machtig veel te zeggen en hetgeen hij te geven had was geheel van zich zelf. Hij behoorde tot het ras der groeten, tot het ras der sterken en dezulken hebben recht op genegenheid en belangstelling.
Toen in 1897 te Pontresina een groot aantal kunstkenners van verschillende landen zich aan een maaltijd ter eere van Segantini vereenigden, sprak deze de volgende eenvoudige en karakteristieke woorden.
..Ik betreur het leven niet. Het leven is goed. Mijn kindsheid was droef en mijn jeugd eveneens vol kommer en zorg, maar nu ben ik gelukkig, met mijn vrouw en kinderen in mijn kleine châlet wensch ik niets meer.
Ik weet niet wat ziekte is. Ik heb niets geleden behalve van honger. Ik heb nooit eenig verdriet behalve wanneer 's avonds weer de zon ter kimme neigt. In de schoone dagen van het voorjaar, als de alpenrozen uit de scheuren van de mos-begroeide rotsen kruipen en het teere groene gras in de weiden opgroeit en het fijne blauw van den hemel weerspiegelt in de oogen der aarde, dan ben ik vervuld van een onmetelijke vreugde en mijn hart klopt sneller.... Ik verlang nog slechts één ding en dat is.... Frankrijk te bezoeken. Dan zal ik de gelaten zien van onbekende vrienden, die mij geschreven hebben en de huizen bezoeken waar mijn werken hangen. Ik zal de meesters zien over wien ik zooveel heb gehoord - doch boven al - ik zal Frankrijk zien.! Dat is mijn droom..!’
Het heeft helaas niet mogen zijn....
* * *
Veere, Augustus 1916.
Literatuur:
Giovanni Segantini door L. Villari.
Dezelfde door W. Ritter.
Alsmede:
Gazette des Beaux Arts, April 1898 door W. Ritter.
Revue des Deux Mondes, April 1898, door De la Sizeranne.
Revue de l'Art, November 1899, door door De la Sizeranne.
The Studio, Augustus 1897.
Knackfuss' Künstler-monographiën, Segantini door Marcel Montandon.
|
|