| |
| |
| |
Oud,
door M. Sanders.
I.
Lazare Verberne zat, schuin onder de gele kap van een groote staande lamp, te wachten. Het liep naar achten en het rijtuig zou nu wel gauw vóórkomen. Hij zat daar in zijn colbertje, dat hij zoolang had aangetrokken om zijn smoking voor onnoodig kreukelen te bewaren. Het boek, dat hij met een verveeld gebaar opgenomen had, zakte weer op zijn knieën - hij kon er niet bij blijven. Nu bekeek hij zijn lange beenen in de slanke broekspijpen van zijn keurigen pantalon. Hij beschouwde tamelijk aandachtig zijn lakschoenen en de daarboven uitkomende zijden sokken, haalde zijn horloge voor den dag, keek er op, en borg het weer weg zonder nog gezien te hebben hoe laat het precies was....
't Duurde lang. 't Wachten maakte hem zenuwachtig.
Het was de moeite anders niet waard, vond hij, om zoo van streek te raken: een eenvoudig dinertje bij de Cloppenburghs, meer niet.
Ha ja, straks zag hij Margot weer, zou hij misschien voor de zooveelste maal naast haar geplaatst worden aan tafel. Opvallend wel een beetje, 't was al een paar maal méér gebeurd, dat Margot Cloppenburgh en hij tafelburen waren bij de huiselijke en minder huiselijke avondpartijtjes der familie. De eerste maal had Lazare dat juist bijzonder amusant gevonden, want het gebeurde in een tijd, dat hij Margot het hof maakte. Maar toen hij heel gauw daarna zijn plan om haar te vragen weer had laten varen, vond hij het zich zoo opvallend dikwijls herhalen dezer ‘aardigheid’ een beetje gênant....
Daar was het rijtuig.
Haastig maakte Lazare zich gereed en vertrok. 't Coupeetje rammelde een kleine tien minuten over de hobbelige keien van de provinciestad, en draaide toen den voortuin der villa binnen, waar de Cloppenburghs woonden.
Het gezelschap bestond dien avond weer uit louter oude bekenden. Lazare werd met veel vriendelijkheid en met nog al opvallende familiariteit door den ouden heer en mevrouw ontvangen, en dat hinderde hem. Hij dacht: dat is nou alléén met het oog op Margot. En in dit onvriendelijk vermoeden werd hij nog gesterkt toen hij zijn plaats aan tafel ging opzoeken en bemerkte, dat hij wederom het voorrecht zou genieten van naast Margot te zitten.
Toch ging hij naar haar toe en zei met een beminnelijk lachje dat het hem een bijzonder groot genoegen was, het grootste gedeelte van den avond in haar gezelschap te mogen doorbrengen.
Er was, toen hij dat zei, geen spoor van ironie op zijn gelaat geweest, en geen bewijs van onoprechtheid in zijn stem. Hij voelde dat, maar verbaasde er zich niet over.
Routine, dacht hij, gewóónte, anders niet.
Margot had even gebloosd....
| |
II.
Het diner was als de meeste voorafgaande geweest, een mengelmoes van prettige en minder aangename gewaarwordingen. Beurtelings hadden Lazare de banaliteiten in de conversatie verveeld en geërgerd, en voelde hij zich dan opeens weer in zijn eigenliefde gestreeld door een opmerking die deze of gene gast gemaakt had over zijn persoonlijkheid, over zijn hond, zijn dogcart, zijn paard, zijn tennisspel, of iets dergelijks.
Maar het menu was naar behooren geweest. Er kwam een rhum-geleitje op voor, wel is waar weer iets echt in het oog loopends, zoo redeneerde hij, want de gastvrouw had dat met een bepaalde bedoeling gedaan, wetende dat hij daar erg veel van hield; maar het was dan toch ook weer zóó een
| |
| |
punt van zijn liefhebberij, 'n rhumgeleitje, dat hij er verder niet al te lang over had zitten nadenken, er zich in alle bescheidenheid goed van bediend had, en heel gauw daarop in een allerprettigste stemming gekomen was, waardoor het gesprek met Margot aanmerkelijk beter vlotte dan daarvóór.
Ze viel hem méé.
Ze was op haar manier toch wel geestig en af en toe kon ze hem heel aardig zitten plagen....
He ja.... nu hij, weer thuis, en weggedoken in een leeren fauteuil onder het schemerlicht der staande lamp alles nog eens kalm overdacht, wat er dien avond alzoo gezegd en gedaan was, schoot hem op eens een onaangenaam ding te binnen.... en het hinderde hem geweldig nu. Ja, warachtig, hij was er door geërgerd.
Het was een kleine opmerking, die Margot tijdens het diner over hem gemaakt had. Over zijn gemakzucht. En nu was het hem niet mogelijk dat gezegde anders uit te leggen dan als toespeling op zijn geheele manier van doen, zijn bedaardheid, zijn kalmte, wanneer anderen zijns inziens onmogelijk overdreven deden om van hun afkeuring of instemming blijk te geven, waar het doorgaans niet dan een gewone futiliteit gold....
Hij vond het onhebbelijk van Margot en wond er zich meer en meer over op, zich bedenkende dat hij naar de veertig liep. Wel bezat hij genoeg zelfkennis om te weten, dat hij er met zijn kaal hoofd, zijn ietwat voorovergebogen houding, zijn niet al te vluggen en nog al stijven gang, en zijn afgemeten bewegingen niet bepaald uitzag als een jonge kerel. Maar hij was er zich dan toch óók van bewust dat hij, altijd correct gekleed, met zorg gekapt en geschoren, gechausseerd en geganteerd, voor ieder seizoen, voor iedere gelegenheid, voor ieder daggedeelte een ander costuum, een goed figuur maakte. Bovendien deed hij aan sport, hij tenniste, en had een aardig paard, een dogcart met een pittige hackney er voor. En zoo was er méér. Allemaal toch maar dingen die iemand stempelen tot iets ànders dan een ouwe vent. Kortom, hij kon nog best meedoen.
Margot had hem gekwetst. Hij vond de ‘aardigheid’ bepaald misplaatst. Wat weerga, hij had een léven achter den rug, dat wist hij, dat wàs zoo. Maar goed geconserveerd als hij was er bijna geen een op zijn leeftijd. Leeftijd... nou ja, negen en dertig, was dat zoo vreeselijk?
En Margot, had die nu juist het recht om in dezen zin te spotten? - zij die acht en twintig was en dus, voor een vrouw wel te verstaan, eigenlijk ouder dan hij!....
| |
III.
Nog tot laat in den nacht had Lazare zich onder het gebruik van eenige whisky-soda'tjes aan zijn ergernis en misnoegen over het zijns inziens onbillijke oordeel van Margot overgegeven. Haar spotternij had zijn ijdelheid zóó zeer gekwetst, dat het onschuldige plagerijtje in zijn denken tot een boosaardigheid geworden was, die aangroeide al naarmate hij er langer over zat te broeien. Zoo was hij ongetroost den nacht ingegaan. Maar nu hij van morgen, wonderwel uitgeslapen en geheel verkwikt naar den geest, aan zijn ontbijt zat, zag hij de dingen toch ook weer heel anders en kon hij zich overgeven aan een luchtig filosofietje: hoe vreemd het toch was, dat een mensch reeds zekeren aanleg tot hypochonderie verkreeg door het gebruik van wat wijn, een beetje likeur en eenige longdrinks nà.... Die onnoozele Margot, ze zou hem op z'n ouwen dag zoowaar de gemoedsrust nog benemen!
Hij ging op de sofa liggen en stak een cigarette op. Hij wilde nog eens recapituleeren....
Vanzelf kwam hij weer op Margot.... Ja, twee maanden geleden had hij haar het hof gemaakt. Hoe kwam hij daar toe?.... Och, een voorbijgaande gril, nou ja, Haastert
| |
| |
was getrouwd, en van Boetselaer ook, en toen vlak daarop had de Geer zich verloofd.... Zoo was de gedachte zijn bol binnen komen waaien dat het voor hem toch nog zoo kwaad niet zou zijn als hij eens naar een geschikte vrouw uitzag.
Dwaas idee!
Toch had het hem, kort wel is waar, maar duchtig te pakken gehad, onweerstaanbaar vastgegrepen. En hij vond nu zelfs dat er iets belachelijks geweest was in den ernst, waarvan in dien tijd op eens al zijn gedachten doordrongen waren als zij Margot golden.
Maar al heel gauw was zijn belangstelling voor haar geminderd. Weer opgaande in het dagelijksch gedoe van tennisclub, paardrijden, pic-nics en avondpartijtjes, zijn vrienden en de societeit, de alledaagsche gesprekken met de menschen die hij bijzonder geregeld en tamelijk druk bezocht en ook vaak bij zich ontving, was hij als vanzelf tot heel andere gedachten gekomen. Maar vooral had hij zich nog bijtijds allerlei bezwaren tegen vrouwen op zijn leeftijd te binnen gebracht, want het was hem duidelijk dat hij te kiezen had tusschen een aantal tegenstrijdige belangen. En daarom zette hij zich het trouwen uit het hoofd, als zijnde iets, dat in het geheel niet op zijn weg lag.
Zoo was hij Margot langzamerhand gaan veronachtzamen en had hij zich toen meer vrij gevoeld.
Vrij als van ouds.
Vrij wilde hij blijven!
Gisteren, voor het eerst weer na langen tijd was hij bij de Cloppenburghs op een dinertje geweest, en had hij naast Margot gezeten aan tafel.... Het was hem toch weer opgevallen, dat zij hem boeide.... Maar dat gezegde toen op eens.... Hoe was het ook weer? Wat had ze nu precies gezegd?....
Ja, dàt had ze gezegd, woordelijk zoo....
Maar, wat kon het hem eigenlijk schelen? Hij wilde immers niet trouwen. Wat was hem dan aan Margot's oordeel gelegen?
En tòch wàs het er weer, wat Lazare gisterenavond zoo gehinderd had.
| |
IV.
Het viel Lazare niet makkelijk aan zijn plagerige gedachte te ontkomen. In zijn voortdurend gepeins draaide hij steeds weer in hetzelfde cirkeltje rond. Hij kwam niet verder dan: dat hij niet trouwen wilde en allerminst met Margot; dat het hem bijgevolg onverschillig was wat Margot van hem dacht; maar dat zij hem oud vond, en dat hem dàt hinderde.
Als hij even zijn ergenis vergat, dook zij weldra weer onverwachts op. En al naarmate hij verder dacht, was het hem, of hij zich àl minder vermocht te ontworstelen aan deze ergerlijkheid, die hem ten slotte benauwde. Hij kòn niet meer inzien dat het toch eigenlijk maar een ondeugend plagerijtje van Margot geweest was....
Bijzonder kort na het dinertje bracht hij zijn digestievisite bij de Cloppenburghs en het was een gelukkige gedachte geweest daar niet langer mee te wachten. Want nu hij Margot weer ontmoet had voelde hij zich plotseling opgelucht. Margot was tijdens dat bezoek uiterst vriendelijk jegens hem geweest en had veel belangstelling getoond voor alles wat Lazare betrof. Zoo was het nu toch duidelijk, dat zij hem heelemaal voor vol aanzag, en dat het dus, net zooals het vroeger en precies zooals het altijd geweest was, maar van hèm afhing, of Margot zijn vrouw zou worden, of niet. En nu wilde hij niet trouwen, en was de zaak daarmee dus afgeloopen.
Zóó was het goed.
Maar als het er dan aldus mee stond, kon hij Margot ook best wat vaker ontmoeten. 't Zou belachelijk zijn, als hij haar ontweek, alléén, omdat mama Cloppenburgh hen wat al te in het oog loopend vaak samenbracht....
Terwijl hij zoo in zichzelf voortredeneerde, stelde hij zich nog even de vraag: of hij nu
| |
| |
werkelijk geen vues op Margot had, of hij, gesteld dat hij nu eens tòch trouwen wilde, in Margot niet een voor hem de meest geschikte vrouw moest zien?
Hij lag er over na te denken, lang, maar heel rustig.
Maar 't lag aan hèm, of hij....
| |
V.
In den tijd, die nu aanbrak kwam Lazare gaandeweg heelemaal weer in evenwicht. De vraag trouwen of niet trouwen kwam niet meer in hem op, ondanks het feit, dat hij Margot geregeld ontmoette, bij haar thuis, bij anderen, of op het tennisveld. Het was wel opvallend, dat deze kwestie juist zoo geheel voor hem beslist was nu hij weer geloofde, dat hij Margot tot zijn vrouw kon maken als hij slechts wilde, en eigenlijk, dat het daarvoor altijd nog tijd was. De rust, die deze overtuiging hem schonk, bracht hem tot kalme overwegingen, waarbij hij zich telkens het bestaan te binnen bracht van een of meer andere vrouwen, die hij een enkele maal ontmoette, en wie hij zijn aandacht schonk, en wat liefde gaf soms, zonder de hinderlijke gedachte bij voorbaat of achteraf van door deze buitengewone verhoudingen gebonden te zijn. Neen, het trouwen was op het oogenblik van de baan.... Alsof trouwen nu alleen maar mogelijk was met Margot!.... Waarom niet met een zijner andere vriendinnen?.... Het vreemde hiervan ontging hem niet, en hij vroeg zich nóg eens af: zou ik dan toch van Margot houden? Och neen, Margot was geen vrouw voor hem. Wat hem daar het meest van overtuigd deed zijn, was de wetenschap, dat zij niet mooi was, en niet jong meer. In zijn egoïste oppervlakkigheid was hij nimmer aan de gedachte toegekomen, dat er nog andere eigenschappen bestonden dan uiterlijk schoon en volle jeugd, die een vrouw charme verleenen in het oog van den man die haar begrijpt. Van één ding was was hij maar doordrongen: dat niemand het in zijn hoofd zou krijgen haar móói te noemen. Ze had iets vriendelijks in haar gelaat, evenals zij in haar houding, haar bewegingen, haar heele wezen iets liefs had. Maar mooi, mooi was ze niet. En ze was acht en twintig al. Een vrouw van acht en twintig is haar jeugd gepasseerd. Bovendien zag Margot er niet uit als zou zij worden wat men noemt een goed geconserveerde vrouw Ze was nú al niet meer zoo gevuld in
haar gelaat, en haar handen waren, hoewel sierlijk van vorm en lijn, hem te smal en te lang, niet van die weeke molligheid en zachtheid, die aan vrouwehanden, als ze werkelijk mooi zijn, zoo'n zinnelijke bekoring geven, vond hij.
Toch, iedere keer wanneer hij over Margot zat te peinzen, steeg er in hem iets van een vaag verlangen naar haar bijzijn omhoog....
Hij zag haar veel, den laatsten tijd....
Dat was prettig, vooral nu die trouwgeschiedenis van de baan was.
Met een kalm gemoed bedacht hij zich dan ook, dat hij Margot den volgenden avond bij de Van Dinterens zou ontmoeten.
| |
VI.
Dat Lazare den dag van het fuifje bij de Van Dinterens, en de dagen daarvóòr, niet zoo maar voor de leus, bij toeval, of bij wijze van tijdverdrijf telkens weer langeren of korteren tijd over Margot Cloppenburgh had zitten suffen en droomen, was hem duidelijk, toen hij zich, 's avonds laat thuisgekomen, wéér met haar persoon bezighield.
Hij wist nu, dat hij tóch op haar verliefd geweest was. Natuurlijk geen jongensachtige verliefdheid vol onstuimig verlangen, maar juist dat kalme, dat vasthoudende, onbewuste bijna, dat de verliefdheid van rijpere mannen zoo bijzonder kenmerkt.
Dàt was het geweest. Hij had 't te pakken gehad!
Maar nu was het gevaar voorgoed geweken. Hij had Margot dezen avond heel
| |
| |
kalm en ernstig gadedeslagen, en was op wonderlijke wijze in zijn gevoelens ten opzichte van haar totaal veranderd. Toevallig of niet toevallig was hij weer veel en dicht in haar nabijheid geweest, en ook bij haar omgang met anderen had hij haar tot onderwerp van een onafgebroken, aandachtige beschouwing gemaakt, van studie bijna.
Nu wist hij, dat Margot geen jonge vrouw meer was.
En hij voelde, dat hij haar bijgevolg niet begeerde.
Terwijl hij zoo voortpeinsde, zag hij haar beeld vóór zich, zooals hij haar den geheelen avond in werkelijkheid aanschouwd had. Hij merkte weer duidelijk de lichte schaduwen op, die onder haar vermoeide oogen hingen. Hij bespeurde de fijne rimpeltjes opzij van die oogen en de scherpe trekken om haar mond. De lippen, die zij soms eenigen tijd stijf op elkaar gedrukt hield, wanneer zij, in gedachten verzonken, voor zich uit zat te staren, waren niet rood en vol; en haar hals leek hem niet gevuld genoeg voor een jonge vrouw. Haar heele, af en toe ietwat voorovergebogen houding, haar haastige, soms bijna schichtige gebaren, alles drukte een vermoeidheid uit, die, naar hij het voelde, geenszins het gevolg konden zijn van een overgroote inspanning, of van een gedwongen nachtwake, van voorbijgaande zorg of kommer, doch uitsluitend het gevolg moesten zijn van voorbije jeugd en van komende verwelking. Voortdurend zag hij den eigenaardigen gloed, waarmee haar aangezicht overtogen was geweest, als een waas van laat avondrood, en hij ontwaarde in dit rood iets paarsigs, dat hij onder een laag poudre de riz kwalijk verborgen achtte, en dat hem zoo sterk herinnerde aan de eigenaardige kleur, die oude vrijsters naar zijn ondervinding in den regel op het gelaat hadden, wanneer zij, op haar mooist gekleed en gekapt, bij avondlicht haar laatste kansjes waagden...
Op deze wijze, en in dezen onvriendelijken geest peinsde en fantaseerde Lazare tot laat in den nacht voort, en hij besefte vol prettige gerustgesteldheid, dat hij eerst nu voorgoed van zijn hinderlijke gedachten aan trouwen en zijn onnoozele droomerijen over Margot verlost was.
Hij strekte zich wat luier op den divan uit, en nam een nieuwe cigarette uit het nikkelen Japansche kistje.
Sjonge, sjonge, wat werd ze oud, Margot..
Hij voelde iets als medelijden met haar, en besloot, uit pure goedigheid, de familie weer eens gauw te gaan opzoeken.
| |
VII.
Lazare had de post bij zijn ontbijt gevonden. Een paar drukwerkjes en een brief. Even kijken.... Van zijn vriend De Loo, die in Zwitserland was om wat op zijn verhaal te komen na de vermoeienissen van den laatsten tijd. De Loo had een aardige effectenzaak, erg druk, had zich een beetje overwerkt. Boffer anders, die De Loo! 't Zou hem, Lazare, lijken, zoo wat emoties iederen dag.... Een lange brief was het.... De kerel wist zeker met zijn tijd geen raad. Lazare schreef nooit meer dan één of anderhalf zijtje, als 't niet over zaken ging. Enfin, hij zou de brief straks eens op zijn gemak lezen. Eerst even ontbijten.
Hij nam een dun sneedje brood en legde er een paar plakjes kaas op....
Hé, was dat een verlovingskaart? Hij trok de annonce uit den omslag en las: ‘De Heer en Mevrouw Cloppenburgh...’ Wel allemachtig! Lazare legde het stukje brood, dat hij juist in den mond wilde steken, weer op zijn bord neer en las nu duidelijk, dat de heer en mevrouw Cloppenburgh.. enz... enz... enfin, dat Margot zich verloofd had - met Henk du Croo.
Hoe nu?
Henk? Die zou verloofd zijn met Margot?
Eenige minuten lang zat Lazare over het geval na te denken. Of eigenlijk in het geheel niet te denken, want hij was
| |
| |
in die mate ontsteld en verbijsterd, dat het hem niet mogelijk was orde te brengen in de gedachten, die hem bij drommen tegelijk bestormden en de meest tegenstrijdige gewaarwordingen van verbazing, onrust, ontsteltenis, afgunst, verontwaardiging en zelfs spotlust bij hem wakker riepen.
Hij staakte zijn ontbijt, stond op en liet zich bij het raam in een crapaud neervallen, lezende en herlezende de kennisgeving, om daarna weer peinzende vóór zich uit te zitten staren, zonder zich in het geval naar behooren te kunnen oriënteeren; zonder ook dat hij een besluit vermocht te nemen.
Langzaam.. heel langzaam toch ordenden zich de vele en verschillende gedachten in zijn brein, en nu zag hij duidelijk wat het geval was. Hij kon weer rustig nadenken. Henk zou dus met Margot Cloppenburgh gaan trouwen. Wel, wel. Neen maar, een aardige verrassing. Die Henk, die deugniet, die gannef. Nooit iets van verteld aan Lazare, zoo maar stiekumweg zijn gangetje gegaan.. Nou ja, Henk had vaak over Margot gesproken, dat herinnerde Lazare zich nu wel, maar wat hij van haar zei was altijd zoo gewóón, nooit eens iets bijzonders of iets opvallend hartelijks.. soms wel iets bepaald vriendelijks, wel iets aardigs, dat was zoo, maar nooit iets om wat bij te vermoeden....
En Margot?
Maar wat kon 't hèm per slot van rekening schelen, wat Margot deed of dacht. Hij ging naar de Club, dat was wat anders.
's Morgens waren er wel nooit zoo heel veel menschen, maar Van Dinteren kwam meestal om elf uur even kijken en oom Jaap zou er ook wel zijn.... Ze wisten het misschien nog niet....
| |
IX.
Lazare was 's avonds al vroeg uit de club huiswaarts gekeerd. Hij had het er vervelend gevonden. Dien dag was hij er drie maal geweest, 's morgens had hij een portje gedronken, 's middags thee en een paar bitters na, 's avonds was hij er maar weer heen gekuierd, doch ook toen had hij blijkbaar iets te veel verwacht van de stemming die daar tengevolge van het voor hem zoo onverwachte engagement zou heerschen. Over het algemeen liet het gebeurde de menschen nog al koud. Och ja; waarom ook eigenlijk niet? Lazare was er anders nog al door verrast geweest! Maar Kees van Dinteren had 't al lang zien aankomen. Jaap wist 't een eeuw tevoren al. En de anderen stonden er al net zoo min van te kijken.
Hoe kwam dat nu? Was hij, Lazare, dan stekeblind? Liep hij dan te droomen in plaats van uit zijn doppen te kijken?
Op eens bedacht hij zich dat het óók nog vreemd was, dat men hèm nooit voor de aanstaande echtgenoot van Margot had aangezien. Hij, die betrekkelijk toch zooveel bij de Cloppenburghs aan huis kwam! Werd hij dan voor zoo onschuldig, voor zoo onbeteekenend misschien, gehouden, dat van een verhouding tusschen Margot en hem onmogelijk sprake kon zijn? Of, vond men hem wellicht te oud, net als Margot destijds scheen te doen? Misschien had men hem te veel en te uitsluitend als de vriend der familie beschouwd, juist omdat hij er zooveel aan huis kwam, en daardoor geen idee in hem gehad? Maar Henk.... die kwam bijna net zooveel bij de Cloppenburghs op bezoek als hij....
Eenige oogenblikken later voelde hij zich weer gepijnigd door de vraag, of hij nu niet even goed als Henk met Margot verloofd had kunnen zijn....
Hierover nadenkende was hij thuis gekomen. Hij draaide het electrisch licht aan.
Nu, in de gezelligheid van de bijna schitterend verlichte kamer, was het, als viel er opeens een drukkende gedachte vol zwaartillendheid en zorg van hem af.
| |
| |
Hij lachte om zijn gepeins van zooeven. Nu zag hij de dingen anders. Henk was er in gevlogen! Gek, den heelen dag had hij dezen kijk nog niet op het geval gehad. Nu begreep hij op eens, hoe jammer het voor Henk was, dat hij Margot genomen had, Margot, die zoo ongeveer even oud was als Henk zelf, veel te oud dus voor zoo'n jongen vent, zoo'n kerel als een boom, gezond en sterk, een reus. Henk had een andere vrouw moeten kiezen, een jongere, minstens tien jaar jonger. Een knappe vrouw, vol levenslust, die een jeudige moeder voor zijn kinderen zou zijn....
Lazare, in zijn verbeelding, zàg de vrouw, die hij voor Henk geschikt oordeelde....
Hij vergeleek haar beeld met dat van Margot....
Op eens stond zij voor zijn geest....
Dit beeld ontstemde en verontrustte hem opnieuw.
Hij voelde iets als een wrevel tegen deze vrouw in hem omhooggroeien....
| |
IX.
Lazare had de verlovingsreceptie bij de Cloppenburghs niet meegemaakt en was ook niet bij het trouwen van Margot en Henk aanwezig geweest. Beide plechtigheden hadden plaats in een tijd, dien hij in het buitenland doorbracht voor herstel van gezondheid.
Op zijn onverwachtst was hij ernstig ziek geworden. Lazare, die een zwaar leven achter den rug had, en aan dat leven juist altijd zijn vitaliteit en zijn weerstandsvermogen naar lichaam en geest toetste, was betrekkelijk nooit ziek geweest en zijn zenuwgestel wist niet van al de groote en kleine bezwaren waarvan hij bij zijn vrienden en kennissen telkens iets bemerkte.
Maar daar op eens was hij 's morgens lusteloos opgestaan, had wat koorts gekregen en pijn in het geheele lichaam gevoeld. De pijn was de volgende dagen verergerd en bij tijden schier ondragelijk geweest. Greve, de dokter, sprak van zenuwrheumatiek en er brak een allernaarste tijd van pillen, poeders, baden, inwikkelingen, massage en zelfs kamergymnastiek aan. Door al deze middelen knapte Lazare in twee maanden tijds tenminste zoo ver op, dat hij op reis kon gaan naar een Duitsche badplaats, om daar dagelijks modderbaden te nemen.
De kuur werkte niet veel uit.
Lazare was nu weer in het land terug, hield als vroeger geregeld zijn kantoor, bezocht af en toe de Club, legde een heel enkel bezoek af bij zijn beste vrienden, maar van tennissen en paardrijden was nog geen sprake en de pijnen hielden aan.
Toch was er volgens den arts hoop op beterschap, al kon 't nog heel lang duren.
Jaap had hem getroost, zeggende: ‘Och kerel, niets bijzonders, maak je geen zorgen, je hebt 't pootje, dat krijgen we vroeg of laat allemaal....’
't Zou wel zoo zijn. 't Was beroerd. 't Was lam. 't Maakte n'm ellendig.
Dit bestaan werd hem een gruwel. Als hij bij zichzelf de ongemakken, die zijn kwaal meebracht, opsomde, en zich nog bedacht, dat hij het rooken en de spiritualiën, en zelfs het gebruik van thee en koffie, van vleesch en van alle specerijën zooveel mogelijk tot een minimum beperken moest, vond hij zijn leven een mislukking en verviel hij beurtelings in buien van mokkig misnoegen en in vlagen van driftig ongeduld om den langzamen vooruitgang van zijn gezondheid.
Maar als hij weer zijn ergste pijnen geleden had, en zijn gang daardoor stijf was, zijn houding gebogener nog dan tevoren, was er iets in zijn oogen, dat op wanhoop geleek, en kon hij met machteloosheid en onwil, en met afgunst in het hart bij de gedachte aan zijn vrienden en
| |
| |
kennissen, die hun gewone leventje volgden, zuchten: Dàt is de ouderdom!
| |
X.
Moed houden! zei de dokter telkens.
Jawel, lekkermakerij natuurlijk. Anders niet....
Maar ziet, Jaap had op een middag ‘paf’ gestaan toen hij Lazare bij zich het hek zag binnen wandelen. Lazare had zijn stok met opzet thuis gelaten, om oom te overtuigen hoe prachtig het weer ging.
- Goddorie, jongen, ben jij 't zelf, had de verbaasde man uitgeroepen, of droom ik? Je loopt weer als een kievit! Heeft Greve dat gedaan....?
In betrekkelijk korten tijd was het gebeurd. Een week geleden ongeveer was er verbetering in den toestand gekomen en had Lazare op eens tegen den middag de pijnlijkheid in zijn ledematen voelen verminderen. Toen, vrij spoedig al, was de stijfheid uit zijn rug en borst geweken en de dokter had deze onverwachte wending kalmweg, zonder een spoor van verbazing toegeschreven aan ‘dat laatste middel’, een nieuw preparaat van Franschen oorsprong.
Lazare vond het best, 't kon 'm niet bommen, waar het middel vandaan kwam. Hij had minder pijn, was niet zoo stijf meer, had weer pleizier in z'n leven, werd weer jong! Als dat zoo door ging, fantaseerde hij al, en als hij nog eens de oude werd, dan zou hij weer net als vroeger gaan leven. Nou ja, wat kalmer natuurlijk maar toch in ieder geval geregeld zijn bittertje en zijn sigaar, en dan weer van alles eten....
Greve was, al liet hij het niet blijken, buiten zichzelf van verbazing over zijn patiënt. Hij vertrouwde het geval nog niet heelemaal. Maar de beterschap hield aan en Verberne zat voor den drommel toch maar weer op z'n peerd!
Neen, 't was een mirakel, en hij noemde Lazare zijn reclame-proef konijn. Hij zei:
Ik wil je kieken, man, en de foto stuur ik op naar de Sorbonne!
't Was geweldig! En 't blééf goed gaan. Lazare zag er zelfs beter uit dan vóór zijn attaque. Dat kwam, omdat hij nu geregeld leefde, en op tijd at en naar bed ging, en 's middags meestal ook nog een uurtje ging liggen. Hij bespeurde een groote veerkrachtigheid bij zichzelf en had weer zelfvertrouwen en een ruimere mate van slagvaardigheid bij zijn gesprekken met anderen, vooral met de dames, die hij nu weer geregeld zag.
Lazare had pleizier in zijn leven. Hij hield lange gesprekken met zichzelf, waarin hij zich bekende, dat hij veel flinker was dan vóór zijn ‘beproeving’; dat hij gelouterd uit dit vuur tevoorschijn gekomen was.
Hij hield weer van het leven, van de menschen, van zijn vrienden en kennissen. En als hij Margot....
Margot!
Het schoot hem op eens te binnen dat hij haar na zijn aanval nog niet weer ontmoet had. Tijdens zijn ongesteldheid, en ook na zijn terugkeer uit Duitschland had hij de ‘vrouwtjes’ geheel genegeerd. In dien toestand van invaliditeit en aftakeling, vond hij, was er in zijn denken geen plaats voor een gedachte aan das ewig Weibliche. En zelfs de Cloppenburghs had hij niet weer opgezocht. Nu ontmoette hij zijn vroegere kennissen en vriendinnen gaandeweg weer meer geregeld, doch uitsluitend op de wandeling en op het tennisveld, want bezoeken had hij nog niet weer afgelegd. En sedert haar huwelijk ging Margot zoo goed als niet meer uit en had zij het tennissen geheel gelaten.
Nu zou Lazare het jonge echtpaar toch eens gaan bezoeken.
Hij zag er tegen op....
Vreemd, het geluk, de stemming vol genoegelijkheid en rustige tevredenheid, die zooeven nog warm in hem was bij de ge- | |
| |
dachten aan zijn beterschap en aan den prettigen tijd, die weer aan ging breken, was op eens verkild en in hem verstrakt.
Nu had hij tóch weer iets, dat hem hinderde....
| |
XI.
Hoe gezonder en levenslustiger Lazare zich begon te voelen, hoe meer de herinnering aan Margot hem pijnlijk werd, een gestage hinderlijkheid, een lastige gedachte, die telkens opnieuw eentonig-sarrend op hem afschoot, en dan in zijn denken hangen bleef als het lang gerekte geluid van een gonzend insect....
En hij had een vaag vermoeden waaròm dat zoo was.... Nu en dan hoorde hij van zijn vrouwelijke kennissen terloops wel eens iets over Margot en Henk. Het waren onbeduidendheden in den vollen zin van het woord, doch bij het vernemen dier onschuldige nieuwtjes was hem toch telkens weer éen ding duidelijk: dat Margot gelukkig was - door Henk.
Het leek wel alsof hij deze gedachte slecht verdragen kon.
Henk! Hij, Lazare, niet....
Natuurlijk, hoe wilde het ook anders? Hij hield immers niet van Margot? Och wel neen, nu niet, en vroeger evenmin. Waarom misgunde hij dien Du Croo dan de liefde van deze vrouw? Als hij behoefte had aan vrouwelijke genegenheid, hij kende toch zoo tal van aardige, jonge en knappe vrouwen. Gek, ten opzichte van dezen kwam de gedachte aan trouwen niet in hem op. Het was altijd weer de herinnering aan Margot, die hem zijn rust benam en het gold daarbij altijd de gedachte van met haar getrouwd te zijn, met Margot, die hij niet liefhad, die hij niet mooi genoeg vond, en niet jong genoeg voor hem....
Voor de zooveelste maal besloot Lazare zijn vermoeiend gepeins nu eindelijk eens voorgoed te staken.
Toen hij thuis kwam lag er een kaart, van Henk, die vroeg of het Lazare schikte dat hij met zijn vrouw - waarom zei hij niet Margot? - een bezoek kwam brengen. Hij vroeg het maar vooraf, want dan was de kans grooter Lazare thuis te treffen.
Hij schreef terug dat het hem een feest zou zijn.
Morgen kwamen ze dus. Het zou 'm benieuwen hoe Margot er uit zag na haar trouwen. Hoe lang was ze nu getrouwd? Laat 's kijken.... zes maanden, wat 'n tijd al.
Morgen zag hij Margot weer. 't Was alsof hij maar half geloofde dat ze werkelijk met Henk getrouwd was.
De avond werd in ledigheid doorgebracht. Lezen ging niet, de courant interesseerde hem niet, in de Club had hij geen zin.
Hij ging vroeger dan gewoonlijk naar bed, kon den slaap niet vatten, dommelde eindelijk in en droomde toen dat hij een langen brief aan Henk schreef om hem te vragen of Margot....
| |
XII.
Het zou nog wel een half uurtje duren eer Margot en Henk kwamen. Alles was voor de ontvangst gereed en Lazare werd al ongeduldig. Hij was zenuwachtig, wist niet wat hij wilde, Want hij verlangde iets, iets anders nog dan alléén, dat ze nu eindelijk toch kwamen, en dat het maar weer afgeloopen was. Hij wilde vast en voorgoed weten en beseffen, dat Margot niet mooi was, en dat hij haar niet zonder reden als vrouw versmaad had. Hij wilde er ten volle van overtuigd zijn, dat zij werkelijk degene wàs, waarvoor hij haar steeds gehouden had, een vrouw, te oud voor hem, niet goed genoeg voor hem, geen geschikte partij voor een man van zijn leeftijd.... Maar Henk, die was wel tien jaar jonger dan hij....
Ziezoo, hij wàs er weer!
En van voren afaan begon hij zijn zelf- | |
| |
beschouwingen, daarbij in verwarrende en hinderlijk vermoeiende herhaling vervallende, zonder tot een besluit te kunnen komen.... Hij had Margot niet gewild toen het, naar zijn eigen overtuiging althans, aan hèm gelegen had of hij haar trouwen zou of niet. En nu?
Ja, wat nu? Wat wilde hij? Wat zou hij nu verlangen als het nog niet te laat was?....
Zoo bleef zijn geest met Margot bezig. Alléén, scheen het wel, omdat hij niet verdragen kon, dat zij in de oogen van iemand als Henk begeerenswaard was....
Kwamen ze nu maar, dan was het einde dezer verveling daar. Hij twijfelde. Hij wilde wéten. Hij wilde haar zíen.
Lazare keek op zijn horloge. Daar hoorde hij iets. Hij keek de voortuin in en zag Margot aan Henks arm het grindpad opkomen. Hij liep hen tegemoet en geleidde het jonge paar ietwat onhandig naar de voorkamer, waar hij Margot op de sofa verzocht plaats te nemen. Henk, die door den gastheer een beetje vergeten werd, nestelde zich gemakkelijk in een vlak daarnaast staande crapaud, en hij deed dit met een beweging van: we zijn bij goede kennissen. Lazare ergerde zich over den geringen afstand, die Henk tusschen Margot en zich zelf bewaarde.
Na een heel korte stilte begon Henk naar de gezondheid van den gastheer te informeeren, en terwijl het gesprek over dat onderwerp een tijdlang voortduurde had Lazare gelegenheid om weer tot kalmte te komen.
Toen begon hij Margot ongemerkt op te nemen....
Op eens bedacht hij zich dat er thee moest worden geschonken. Maar Margot vroeg of zij dat doen mocht.
Lazare zette nu, levendiger dan te voren, zijn gesprek met Henk alléén voort, die glimlachend te luisteren zat, en groote schik had in de zenuwachtigheid van den gastheer.
Margot lachte Henk van achter het theeblad toe, en kon hem een verstandhoudelijk knipoogje geven, zonder dat Lazare er iets van merkte.
Men bracht de thee, en men babbelde over allerlei van vroeger, en over den tijd dat zij elkander niet meer ontmoet hadden.
Margot was veel aan het woord en Henk hielp haar het gesprek gaande houden want Lazare werd gaandeweg meer afwezig. Hij hoorde af en toe heelemaal niet wat er gezegd werd en toonde heel weinig initiatief.
Ten slotte hokte het gesprek, en toen men in vrij korten tijd een beetje erg dikwijls van onderwerp veranderd was, gaf Margot, die gaandeweg onrustig begon te worden onder Lazare's voortdurend op haar gevestigden blik, ongemerkt een teeken, en zij stonden op om afscheid te nemen.
- We moeten mekaar nu eens gauw weerzien, zei Henk.
- Ja, daar voel ik voor.... een goed idee.... hakkelde Lazare, terwijl hij overal zocht waar hij Margots parasol gezet had.
Nog eens omkijkende wandelde het echtpaar weer huiswaarts.
| |
XIII.
Ze waren weg.
Lazare, die het echtpaar had staan nakijken, ging nu de voorkamer weer binnen. Hij zag zichzelf op eens in de spiegel, bleef een oogenblik staan, en staarde zijn beeld met suffige belangstelling aan.
Kijk, daar sta ik, zei hij bij zichzelf. Méér inhoud had zijn denken op dat oogenblik niet.... Maar deze enkele woorden zeiden toch duidelijk, dat niet gebeurd was, wat hij vol angst en onzekerheid gehoopt had: dat Margot voor hem zou zijn als iedere andere vrouw, die hem hoogstens niet heelemaal onverschillig was, doch overigens van geen bijzondere beteekenis voor zijn leven.
Dàt was anders uitgekomen.
| |
| |
En de ontgoocheling was een rampzalige geweest, en van juist zoo beschamenden aard, omdat in de eerste plaats Margots uiterlijke verschijning hem op dezen dag zoo begeerenswaard was voorgekomen, verre van hem koud en onverschillig te laten, zooals vroeger. Margot was ànders geweest, dan hij zich voorgesteld had, niet oud in den zin zooals hij dat eerst bedoelde. Al den tijd, dat hij haar onder het laatste bezoek scherp had zitten opnemen, zich verbeeldende, dat zijn verstrooidheid Margot en Henk niet opviel, groeide de overtuiging van oogenblik tot oogenblik in hem, dat Margot hem niet onverschillig was en dat zij haar bekoorlijkheid niet aan haar karakter en wezen alléén dankte, doch evenzeer aan haar uiterlijk.
En nog steeds was dit laatste voor Lazare het belangrijkste.
Hij begreep nu minder goed dan tevoren, dat hij haar vroeger zoo versmaad had. En bij de gedachte aan deze onbegrijpelijkheid klom er een stugge wrevel in hem omhoog, die hem tot ontevreden zelfcritiek bracht. In het bewustzijn van zijn tegenwoordige gezondheid en levenslust scheen het hem toe, dat zijn onwil en zijn laksheid destijds een gevolg waren geweest van wijfelachtigheid en van gebrek aan durf.
Hij zat daar nu voort te piekeren in de crapaud, waar Henk zoo juist uit was opgestaan, de toegespitste vingers tusschen zijn slappe knieën tegen elkander tikkende. Hij staarde, de rug gekromd en het hoofd voorover recht voor zich uit door de vitrage gordijnen den tuin in. Nog eens beleefde hij, vanaf het binnenkomen tot het afscheid toe, wat hij tijdens het bezoek van Margot en Henk gezien en gehoord had. Duidelijk zag hij haar weer in den hoek van de sofa zitten. Het viel hem op, dat zij anders gekleed was dan vroeger tijdens hun ontmoetingen, thuis of bij anderen. En hij besloot nu, dat Margot ook geen vrouw was voor overdreven gekleede avondtoiletten, dat zij in het eenvoudige eerst volkomen tot haar recht kwam. Zelfs redeneerde hij bij zichzelf, dat Margot voor al die onnatuurlijke aanstellerij te ernstig was, te stemmig, te goed. En in die mate was hij nu door haar uiterlijk geboeid, dat hij niet besefte, hoe, en waarom hij dusdanig overdreef.
Deze, en nog vele andere veranderingen van haar uiterlijk, haar kleeding, haar kapsel, keurde hij goed, niet meer zooals hij vroeger deed, in het volle bewustzijn zijner superioriteit, waar het gold te oordeelen en te veroordeelen, maar nu van ganscher harte, omdat al deze veranderingen, in zijn oog verbeteringen, hem zoo met een stille vreugde, een bezonken tevredenheid vervulden....
Toen, op eens, bedacht hij zich, dat het Henks invloed wel kon zijn, die dit alles zoo bewerkstelligd had!
Een heete afgunst nijdigde in hem omhoog.
De onrust overmande hem weer....
Henk, - híj niet!
Nou ja, omdat hij immers niet gewild had! Och kom, vervloekte onzin: omdat hij te lam en te beroerd geweest was om behoorlijk werk van Margot te maken. Door zijn vrees voor god-weet-welk onbestemd gevaar had hij op haar een indruk gemaakt van besluiteloosheid, misschien wel van onbetrouwbaarheid.
Er kwam iets van zelfmedelijden door hem heen deinen, en de nijdigheid van zooeven dreef uit hem weg.
Dit gevoel verstilde toen weer in hem, en hij zakte omlaag in een onbestemde droomerij.... Margot was in zijn verbeelding weer vlak bij hem. Ze zat op de sofa, net als zooeven, in het toilet van dezen middag, en haar figuur kwam in dit kleed als geheel verjongd te voorschijn. Nu was zij slanker, en het scheen of haar bewegingen een grootere veerkracht, haar leden een buigzamer vlugheid hadden, en haar geheele verschijning een sierlijke gratie ten toon spreidde.
| |
| |
Haar gelaat....
Hoe, vroeg hij zich voor de zooveelste maal af, hoe was het mogelijk, dat alles, wat hem destijds in dat gelaat zoo mishaagd had, er nu als uit weggewischt was. Niets ontdekte hij meer daarin van wat hij vroeger zoo smadelijk en zoo vol onvriendelijken spot uitgemaakt had voor de bewuste trekken, die de oude vrijster zouden moeten kenmerken...... De zachte huid, zij spreidde over haar nu ietwat gevulder gelaat een blozende donzigheid, die een illusie van geur en warmte gaf, en waaronder het bloed met kracht en spanning stroomde, alsof het omhoogstuwde de lust en de overmoed en de plaagzucht, die haar de oogen uitstraalden....
Zich gestadig meer en meer in het uiterlijk en het wezen dezer vrouw verdiepende, had hij zich-zelf allengs zóó geheel in haar verschijning verloren, dat de gevoelens van spijt en zelfverwijt, de gedachten vol afgunst van zooeven, en de onbewuste zelfoverschatting tot zwijgen waren gekomen....
Hij zag slechts het gelaat van Margot, en, vaag, in zachte omtrekken, de lijnen harer lieve gestalte....
Het rumoer zijner onbeholpen fantasieën aldus geheel verstomd zijnde, bleef in zijn gedachten alleen nog maar haar beeld. En zijn heel vaag denken aan Margot werd door geen enkele emotie van eigenliefde of zelfoverschatting gehinderd. In zijn hart was daar op eens opgestaan een stille, maar vaste blijdschap, die toch ook niet was zonder weemoed, en evenmin zonder een laatste spijtigheid om het door hem niet erlangde....
Dit was, toen hij opeens weer vóór zich zag oplichten den glimlach, dien hij dezen middag een enkele maal heel even om Margot's mond had zien zweven, en die aan haar gansche gelaat dien glans gegeven had van overgave aan een gedachte van geluk, een groote, almachtige blijdschap om de volheid eener in vervulling gegane illusie....
En in die mate was op dat oogenblik Lazare in zijn wezen veranderd, dat hij ontroerd de gedachte vond: Het is de moeder in haar....
|
|