Voor iedere behoefte bijkans een ànder, zelden meer dan één behoefte vervuld door één.
In zóó vele deeltjes gescheurd om bevrediging te vinden, die dan juist dáárdoor onvolkomen blijft.
Want de bevrediging van de eene behoefte doet verlangen naar bevrediging voor de àndere behoeften ook, en door denzelfden mensch.
En hoe volkomen de eene bevrediging ook is, maar een heel, heel kort oogenblik geeft het een illusie van rust, van gevonden te hebben; onmiddellijk ontwaken de andere behoeften, en schreeuwen: Wij ook! wij ook! en voor die ís er geen bevrediging bij dienzelfden éénen mensch.
Niet bij de liefste liefste is er bevrediging voor àlles; een oogenblik kan die illusie er zijn, maar het ontwaken volgt onverbiddelijk.
Niet bij de liefste liefste zelfs, bij die juist allerminst, omdat dáár de verwachtingen op het hoogst gespannen zijn.
Moet ik daarom mijn liefste liefste verstooten, en zeggen: Neen jij, jij laat mij onbevredigd, je laat me leeg van je heengaan, want zoo weinig wist je maar te vullen.
Moet ik daarom mijn liefste liefste ontwijken en mezelf voorhouden: Ga niet, ga niet! 't is immers telkens toch weer desillusie, want hij laat òn-bevredigd zoo'n heel, héél groot deel in je, dat dàn juist je zoo voornaam en zoo belangrijk lijkt, dat dán juist zoo groot lijkt, omdat het zich verheft en schreeuwt om vervulling.
Moet ik dan voortaan mijn liefste liefste ontwijken en leven zonder hem?
Maar dàn komt de nòg grooter onbevredigdheid: dan kreunt ook alles om bevrediging, wat nu bij hém zijn rust vindt. Dan kreunt en snikt een innig en diep verlangen om bevrediging, dat nu bij hém gestild wordt in zachte teederheid.
Want is hij niet dáárom mijn liefste liefste omdat bij hem dàt bevrediging vindt, wat er het allerhevigst en het aller innigst om vraagt? omdat bij hem vervulling is voor de meeste behoeften tezamen?
Bijna al mijn andere verlangens gaan één voor één uit ieder naar één mensch, elk verlangen alleen, elk verlangen apart, elk verlangen eenzaam.
Maar bij mijn liefste liefste vind ik vervulling voor meer dan één verlangen, van vele verlangens - al is 't niet van alle, van lang niet alle, en van veel belangrijke zelfs niet.
Maar is hij dáárom niet mijn liefste liefste, omdat ik bij hem vind de vervulling, meer dan bij één ander mensch, van vele innige verlangens te-samen? is hij niet dáárom juist mijn liefste lief?....
Ik ben bedroefd en ontstemd, omdat mijn liefste mij niet geven kan de bevrediging voor alle, àlle verlangens, omdat er nog zoo veel blijft, wat hij niet benaderen kan zelfs.
Ik ben bedroefd en ontstemd, omdat ik voor al dat vele bevrediging moet zoeken bij anderen, bij vele anderen - en ik weet dat ook mijn liefste liefste dit verdriet doet.
Maar ik moèt bevrediging, ik moét vervulling, ik kàn niet hongeren en dorsten zonder zelfs te zoèken naar voedsel en lafenis, ik kàn niet de volstrekte eenzaamheid verdragen; ook niet voor één behoefte wil ik me éénling voelen. En ik zoek, ik zoek....
Toch, 's avonds, 's nachts, als alle menschen van mij weg zijn, ook mijn liefste lief, en ik alleen ben weer, alleen in den nacht, met al mijn gevoelens alleen, dan weet ik hoè gesplitst ik ben, hoe in vele richtingen mijn verlangens uitgaan.
En dan komt over mij de felle koude smart om de onmogelijkheid me op te lossen in ééns, in één en voor goed, de smart van het individu- zijn, de smart der eindelijke onbevredigdheid, der eindelijke, ijzige eenzaamheid.
En de nachtwind giert om mijn ramen.