De droom,
door Emma van Burg.
Tegen den post van de opengeslagen tuindeur geleund stond Carolien van den zomeravond te genieten. Frissche geur van versch gemaaid gras wekte de stemming van ieder jaar weer: als een herinnering van ontroering.... Muggengezoem hoorde Carolien dichtbij, gestaag, aanhoudend - en voor haar geest had zij den ijlen zwerm steeds op dezelfde plek in de lucht, àl dansend. Eén vogel zong in de verte: een lief sjilpend geluid.
Stoelbeweeg en een plofje van gas achter haar in de kamer.... ‘Is 't al donker moeder?’ vroeg Carolien zonder het hoofd om te wenden.
‘Ja kind, ik kan hier niet meer zien te naaien’, kwam uit het vertrek de bevende stem van Mevrouw van Hemert.
Carolien had in haar gedachten den tuin gezien in avonddaglicht - den top van de kastanje nog gloeiend in zon. Nu zag zij hem in weifelenden schemer, alles al éentintig vervagend. Er werd gescheld aan de voordeur. Even dook in Carolien's hoofd nieuwsgierigheid op - wie, wat? - dan dadelijk zonk die weer weg.... Na een korte tusschenpoos hoorde zij achter zich de kamerdeur opengaan en terstond daarop vroolijkheid van begroeting - verheugdverrast wendde zij zich om: ‘tante Bertha!’
‘En Mies’, zei de vroolijke stem van de jonge vrouw, Carolien's schoonzuster, die met tante Bertha meegekomen was. Zij gingen beide snel de blinde ter begroeting tegemoet. ‘Wat hebben wij elkaar in lang niet gezien Tante’, zei Carolien hartelijk.
‘Ja kind, zeg dat wel’, komiek-verzuchtte tante. ‘Grootmoeder - dat is zoo'n druk baantje’.
Mies lachte vroolijk op, terwijl zij voor haar en tante elk een stoel uit een hoek van de kamer aanbracht, de zorg van Mevrouw Van Hemert, die zich langzaam en moeilijk bewoog, afwerend. Carolien, neergezeten op de kanapé, dacht even: ja.... in geen vijf jaar had zij tante gezien....
‘Tante kwam rood en blazend als een kalkoensche haan bij mij binnenvallen om een kopje thee’, vertelde zoodra ze gezeten was Mies met een lachenden blik terzij op de dikke vrouw met het open-vriendelijk gezicht. ‘En toen zat ze d'r meteen aan vast ook, toen moést ze mee naar u toe - ik heb haar zoo de les gelezen, moeder, omdat ze u in zoo lang niet had opgezocht’.
‘Dus in plaats van dat jij haar thee gaf heb je haar zoo rood en blazend als ze was nog dat heele eind hierheen meegesleept - arme tante’, lachte Carolien.
‘Kind, wat beteekent dat nou voor zoo'n jonge blom als ik’. Tante lachte smakelijk.
‘Hoe oud bent u, tante? 'k wed dat u het niet weten wilt’, plaagde Mies.
‘Vijftig jaar’, lachte tante.
‘Tante jokt! foei tante, wat een voorbeeld voor uw kleindochter’.
‘Zeg Mies, wordt tante al grijs?’ vroeg Carolien met een snaaksch glimlachje. Zoo, als gewoon, liet zij altijd in de gesprekken vragen en gezegden vallen over kleuren.... over schoon van landschappen of schilderijen.... om zich in éen rij te stellen met de normalen, de zienden - telkens te laten blijken dat zij niet hoorde tot die stumperds, die hun leven lang blind waren geweest.
Ze hoorde naast Mies' joligen schater even een zacht lachen van moeder - tante fluisterde druk-afwerend: ‘nee, nee hoor, niet zeggen’.
‘Grijs als een duif, Carolien’, joelde Mies.
‘Waarom wilt u dat nou niet weten tante, grijs flatteert’, zei Carolien glimlachend - weer met haar heel heimelijk zelfbehagen....
‘Kind, dat oud worden’....
‘Kom tante, als u niet zoo grijs en zoo dik was zouwen ze u nog voor een jong meisje houden’. Mies lachte smakelijk achter haar woorden aan.