| |
| |
| |
Blikken dominee
eene helaas jammerlijk verloopen, om der tijden nood niettemin verblijdende historie
door D.Th. Jaarsma.
Handelende Personagiën:
Een Heer Dorpsburgemeester. |
Een Heer Hoofd-der-School. |
Een Heer Ned. Herv. Predikant. |
Eene min-of-meer adellijke Dame. |
Eene óók-aanzienlijke Dame. |
De WeledelGeboren Heer H.K. Stomp Junior |
Vormende opgemelde sommiteiten gezamenlijk het ‘Comité voor Aggelshuizen tot steun aan behoeftige Kraamvrouwen,’ als welks secretaris de Heer Stomp Jr. publiekelijk gezegd is te fungeeren.
Wijders:
Een oude Knecht. |
Een Wijf (genaamd Vrouw Sterke). |
| |
Eerste Tafereel.
Hoe vindt gij deze kamer, mijn zeer welgezinde lezer?
Gij meesmuilt? En gij glimlacht lichtelijk?.... Gij hebt ongelijk, geachte Heer! Ik geef u toe: ze is niet meer dienlijk tot wat in vroeger tijd van haar verlangd werd, toen uitsluitend maar des Zondagochtends zich hare deur ten halve opende, om de eerbre vrouw-des-huizes (in abrupto necessitatis ook haren echtgenoot-op-kousevoeten) onder deftig gekraak tot hare maagdelijke ruimten toe te laten, opdat dezelve huisvrouw, angstvallig eenen over het tapijt gespreiden witten looper bestappend, uit het glimmend kabinet de zilveren sieraden haalde, dewelke, voor eenen kerkgang, toenmaals onmisbaar waren. En ik behoef ook, néén gewisselijk, geenszins u te ververbloemen, dat ik beseffe welk een afstand er ligt, tusschen dit welhaast legendarisch verleden, en het nuchterkille heden, dat zelfs den witbestoven molenknecht - en zoo waaràchtig: op pantoffels! - den toegang tot de eertijds ‘mooie kamer’ niet langer ontzegd houdt. Ja dat zelfs, eilacy, den voortvarenden jongenheer Hendrik, gelijkerwijs familiaar-naïevelijk de oude werkmeid den ruim veertigjarigen nazaat te noemen pleegt, er toe gebracht heeft het Stompsche pronkvertrek voor zijne comité-zittingen te bestemmen.
‘Eilacy’, verstoutte ik mij te zeggen. Doch ik vraag u tevens in gemoede, of wij niet eigenlijk, in Stomp Junior, juist hierom eene lofwaardige gezindheid, eenen geest van praktische menschlievendheid te eeren hebben, die niet slechts ongemeen maar ook onbaatzuchtig genoemd mag worden?.. Dies louter hulde, meen ik, dezen man; hulde den energieken tijdgenoot, die, in bange en beklemde dagen, onverwijld het aloud-familiale pronkvertrek voor behoeftigen en nooddruftigen openstelt!....
En dan ook overigens nietwaar? Gevoelt gij niet aanstonds, mijn scherpzinnige lezer, bij maar 't simpel éérste aanschouwen van 't in deze kamer aanwezig gezelschap, hetwelk de fine fleur representeert van Aggelshuizensche autoriteit; de crême, bedoelde ik te zeggen, van Aggelshuizensch intellect; gevoelt gij niet, herzegge ik, hoe uw glimlacherig-geuit bezwaar haast als vanzelf komt te vervallen: want hoe juist deze kamer de natuurlijkerwijs éénige kon wezen, waard om het voorhanden viertal binnen hare wanden te ontvangen?....
Doch sta mij toe, dat 'k u dit viertal onverwijld en van nabij doe kennen.
Daar hebt gij allereerst den nog zeer krassen, schoon ietwat verstrooiden Heere Burgemeester, een edelman, meen ik te weten, of man-van-naam althans, ja dit zeer zeker, - dewelke naam mij, om haar saamgesteldheid, echter jammerlijk ontscho- | |
| |
ten is. Voorts het Hoofd der Openbare School, geleerd man, en talenkenner; wiskundige en dorpsfactotum, in 't geruststellende bezit van een negental diverse acten. Wijders den Zeer Eerwaarden, corpulenten, Heere Dominee, orthodox, ofschoon zijne vrouw geparenteerd is aan een vrijzinnig linksch minister. En ten slotte, in eigen persoon, de WelEdelGeboren Heer Stomp Junior.
Bespeurt gij, bij den eersten blik, niet de sféér, waarin deze lieden leven? Kunnen de menschlievende gezindheden, die van hun wezens stralen, u wel verborgen blijven? Proeft gij niet aanstonds de bijzondere stemming, van verantwoordelijkheid en ernst bedoel ik, dewelke, goddank wààrlijk, hen bezielt, beheerscht en leidt? Aanschouwt toch, bidde ik, en bewondert! De Heere Stomp, allergewichtigst, op gewichtigen fluistertoon betoogend, midden in den kring der lichtelijk zwaarwichtige gewichtigheden, betipt gewichtig-eerbiedig den schouder des Burgemeesters. De Heer Burgemeester bestaart, onattent luisterend, gewichtig-verstrooid en afwezig, den grond. Het Hoofd-der School, voorzichtig, bezit gewichtig eenen lederen zetel, knikt gewichtig en volijverig met des Stomps gewichtige woorden mee. Terwijl de omvangrijke Heere Dominee gewichtig zijnen buik vooruit houdt, nadenkend luisterend, of luidruchtig zijn gewichtige keel schrapend. - Nietwaar: al deze gewichtigheid past wel bijvoorkeur in de entourage, van het ouderwetsche familiale pronkvertrek, in hetwelk verleden en traditie, vulgarizeerend en nivelleerend modernisme ten spijt, het aroom van hunne gewichtige deftigheid nog nalieten?....
En na 't aanschouwen - laat ons luisteren! Want op eenmaal vult daar namelijk de machtige dominee's-stem de kamer!
De heer Ned. Herv. Predikant
(luid, nadrukkelijk en zeer zelfbewust tot Stomp):
Zeker! zeker!.... Dat is, ook naar mijn meening de éénige.... uitsluitend-juiste opvatting.. eh.... Stomp. In deze tijden, nietwaar, van afdwaling der harten evenzeer, als van verbijstering der geesten trouwens.... wat dunkt ù Burgemeester? Ik, wat mij-betreft, vind.... zonder dat we natuurlijk direct pressie zouën oefenen.... dat 'n woordje-van-pas, ahem!.... wat vinden de Hééren eigenlijk? Je weet werkelijk somtijds niet, hoe 'n goed woord 'n goeie plaats vindt!
(Wordende deze inzichtelijk-sobere woorden des terecht vermaarden kanselredenaars gevolgd door eene omstandige, althans uitgebreide keelschraping).
(is opgegestaan; spreekt ernstig)
Juist, dominee. Terecht. Ben 't gehéél met u eens! Gisteravond wel toevallig.... sprak ik er nog zoo over met me vrouw. We moeten niet alleen, naar mijn bescheiden meening, - want per slot zijn er naast 't stoffelijke ook nog àndere belangen - ons comité moest, me dunkt, ook in 't gééstelijke wat werkzaam wezen. Ik bedoel dat we, mijns erachtens, hier ook een zédelijke roeping hebben.
De heere Dorpsburgemeester
(bijna luchtig, onattent):
Natuurlijk. Dat spreekt. Natuurlijk! - Dusse.... da's dan afgesproken! (Serieus dat die menschen over zooiets kunnen zeuren. Moesten maar weg wezen nu) : Heeft een van de Heeren nog iets anders soms? We konden anders, dunkt me, haast wel.... (ziet wat nerveuzig rond.)
De heer Ned. herv. Predikant en de heer Hoofd-der-school
(zoeken ijverig naar iets-en).
De heer H.K. Stomp Junior
(glimlacherigbeleefd):
Ik zou geloof ik.... maar 'k weet niet heelegaar, of 't eigenlijk wel wààr is. (Hoe pak je zooiets met zukke heeren nou an:) Onze Griet, de jongste meid, - dochter van Klaas Bok, zooas de Heeren weten.... (deksel, toch nog lastig!) ik zeg, 'k weet niet of 't wààr is, en voor zóóver blijf 'k er buiten....
De heer Ned. Herv. Predikant
(knikt den schuchtere bemoedigend toe.)
De heer H.K. Stomp Junior
(moed vat-
| |
| |
tend):
....onze Griet dan wist te vertellen, dat 'n dochter van vrouw Sterke; ze wonen ommers vlak nààst Bok; dat die.... affijn om-kort-te-gaan: dat 't daarmee niet in orde.... 'k zeg nóg is: 'k blijf er buiten....
De heer Ned. Herv. Predikant
(luid, en zwààr gewichtig):
Mij is bekend, dat 't helaas maar àl te waar is. (Algemeen zwijgen, en onbestemd naar buiten staren.)
De heer H.K. Stomp Junior
(waagt behoedzaam 'n stap verder):
En daarom docht ik, nou we toch as kommetee-leden bij mekaar vergaderd benne.... dat as ze soms, wat Griet zee, bij ons probeeren wouën ....dat 'k dan weet, waar of 'k an toe ben! Reglemente zijn d'r nog niet, maar voor mijn is toch getrouwd of ongetrouwd 'n groot verschil. 't Zou, me dunkt, 'n gek ding weze.... maar wat vinden nou de Hééren eigenlijk?
De heere Dorpsburgemeester
(curieuze man, die Stomp; enfin, wat kiesch behandelen):
Och, ik vind, wanneer 't geval zich voordoet, wat trouwens immers nog niet vaststaat, dat we dan straks, achterna, beter konden afspreken dan nu. De Heeren moeten er maar es over dénken. En mocht onverhoopt blijken dat.... eh.... die geruchten.... welnu (kijkt glimlachend rond) : de Heeren zullen met me eens zijn, dat we in dàt geval met alle gerustheid de voorlóópige stappen.... dat we die uitstekend an meneer Stomp konden overlaten.
De heer H.K. Stomp Junior
(glimlacht vereerd, ofschoon onhandig. - Het slaat ergens twee uur.)
De heere Dorpsburgemeester
(prachtige gelegenheid om weg te wezen):
Sapristi! Twéé uur al? Ja, dan mag ik nu toch heusch wel.. om twee uur zou ik.... sakkerloot! 'k Moet als de drommel maken dat ik wegkom. Gaan de Heeren zoover mee? (Algemeen daartoe-bereid-verklaren, en gewichtig-plechtig naar de deur gaan. - Onder veel beleefde strijkages en onderdanig geglimlach van den Heere Stomp af.)
| |
Tweede Tafereel.
Valt het u moeilijk, zegt gij, mijn zeer waarde lezer, in den adeldom van het menschelijk geslacht te blijven gelooven, nu gij 't bejaard en stuntelig wezen gadeslaat, dat thans de kamer binnenstrompelt? Laat mij u mogen herinneren dan aan de bemoedigende woorden, dewelke wij lezen bij Ovidius:
Pronaque cum spectent animalia cetera terram
Os homine sublime dedit, coelumque tueri
Jussit, et erectos ad sidera tollere vultus..
Hetgeen immers beteekent dat ook deze grijsaard, schoon dan vervallen en ietwat ontredderd, strikt genomen toch een mensch is!
Heeft hij er ook overigens niet al de uiterlijke kenteekenen van? En wel bepaallijk de zoodanige, van witbestovenheid en afgesloofdheid namelijk, als welke men toe te schrijven pleegt, gemeenlijk, aan een bejaarden molenaarsknecht? Geloof mij dus: hij bestaat u lijfelijk, in Adam, als broeder! Want gewisselijk: hij moge dan helaas wel wat bête, mijnentwege zelfs hopeloos dom en geborneerd zijn - gij ontleent daaraan geen recht, nietwaar, van onwelwillend op den arme neer te zien? Hij gaat ook slecht gekleed, zeer stelliglijk! Doch hij is niettemin het plichtvol type eens in zijns heeren dienst versloofden grijze, dewelke elk rechtschapen burger als steunpilaar der maatschappij te schatten weet. Dies ook met minzaamheid bejegent, met welgezindheid tegemoet treedt.
Het is dan ook, om tot de zaak te komen, in den Heere Stomp zeer te misprijzen, dat hij aanstonds, na de comité-leden in onderdanigheid te hebben uitgelaten, in zoo arren moede, grimmiglijk, de kamer weer komt binnenvallen, en den ouden man een groot papier, in dezes groven vuist gekneld,
| |
| |
met heftigheid ontrukt, om 't dan verbolgen in te kijken.
De heer H.K. Stomp Junior:
Geduveljaag met die kwitanties! Motte maar kommen als ik tijd heb! (Tot den bejaarden delinquent) : 'k Had je toch gezegd.... je wist toch dat 'k bezet was? Datte sjuust de Hééren hier.... dat 'k 't druk had met 't kommetee? - Vijf keer kloppe binnen 't half uur: as 't me weer gebeurt, laat ik je staan! Zoo oud as je ben verdikme, je most je schamen, dáár! 'k Sjeneer me voor de Heeren! (Schrijft nijdig op 't papier, reikt 't verstoord den oude over) : En nou maar as de weerlich.... zóó kennen 'r menschen komen. (Als de oude man nog draalt, en hoofdschuddend naar hem kijkt) : Wat sta je? Had je wat?....
(heft zijn verweerde hand omhoog):
Hóór 'ris jongeheer. Zóó blaf je mij niet af. Temet vijftig jaar dat 'k in de zaak ben, en nog nooit, nóóit bij je vader.... verlééje-week hé-je me óók zoo uitgeblitst.. zóó gaat 't niet langer, hoor-ie! Dan zalle we is motte práte!....
De heer H.K. Stomp Junior:
Prate? Kan je begrijpe! Heb wel wat anders an m'n hoofd!
Sjuust. Dat is 't 'm! Die andere dinge! (Heft nogmaals waarschuwend den vinger op) : Jij het genog an de molen en de zaak. Had je vader óók genog an. Die kommetee's, dat is niks.... die deuge voor jou niet, jongeheer. Dat benne dinge voor de gróótelui. Meer zal 'k er maar niet van zegge. (Langzaam, stuntelig, edoch met de waardigheid der geïncarneerde vermaning pruttelend af.)
De heer H.K. Stomp Junior
(niet zonder eenige verbluffing, staat hem na te staren; smijt dan zijn penkala op tafel):
As 't mot, verdikme, mót 't! Kan me wrachtig door zoo'n ouweman.... Affijn. Vaders eigen schuld. Het 'm veel te veel verwend. Maar verduld, ik wacht 't niet meer af!.... (Stapt murmureerend op en neer) .
| |
Derde Tafereel.
Gunnen wij een oogenblik den Heere Stomp deze nuttige wandeling, verzekerd als wij ons immers houden mogen dat hij, booze plannen smedend tegen zijnen knecht, diep-in wel voelt, natuurlijk, geenszins den man te kunnen missen, op wien nu sedert jaren de zaak grootendeels drijft. En doen wij hem voorloopig vrede vinden bij 't onwrikbaar besluit bijvoorbeeld, van zoodra mogelijk, den oude eens duchtig te kapittelen....
Want terwijl wij hem dan aldus een moment ongevaarlijk mopperend alleen weten, zoo schijnt het rechte oogenblik gekomen om uwe herinnering te mobiliseeren, en een paar verbleekte beelden op te roepen uit uw prille kinderjaren.
Gij herinnert u, nietwaar, hoe gij, lang geleden, in uw schooltijd, tegen onmiddellijke kwijting van een dosis zinvol strafwerk, den toorn uws braven meesters eens hadt opgewekt? En hoe toen, juist terwijl dezelve meester u daarom voor de gansche klas vernederd had, die altijd vriendelijke schoon wat strenge oude Schoolopziener binnenkwam, zoodat de meester eensklaps zweeg, en lichtelijk verlegen werd, en gij verholen stil u wreken kondet, door verbeten schik te toonen om uw overheerscher, die onmiddellijk serviel, op dwaze wijze zich te buiten ging aan uitgebreide, mimische, onderdanigheidsprestaties?....
Ook kunt gij u stellig nog den dag te binnen brengen, toen uwe oudste zuster, backfisch, met haren terecht ontstemden vader verbitterd polemiseerde over het besteden van een vacantiedag, en hoe toen juist op dàt moment het ingebeeld jongmensch werd aangediend, dien zij.... gij wist wel.... dien zij heimelijk beminde, - en hoe toen plotseling haar betraand gelaat terstond zijn liefsten lach hervond?....
Gij herinnert u dit alles?
Ik heb er u slechts hierom nogmaals aan doen denken, opdat gij - zij het va- | |
| |
gelijk! - u eenig idee zoudt kunnen vormen van de kluchtig-mimische verrichtingen, dewelke de Heer Stomp, opgeschrikt plots uit zijn loos gepruttel, overdadiglijk bedrijven ging, toen onverwacht twee dames, eene min-of-meer adellijke, mitsgaders eene óók-aanzienlijke, de kamer.... ach ja.... binnenzwééfden! Zoowaar om in hetzélfde oogenblik, uitgebreid en overvloedig, allerlei uitgezochte beleefdheên aan den comité-secretaris te besteden, dewelke hij, in boerschen eenvoud, als om persoonlijke verdienste uitsluitend aan hem bewezen vriendelijkheden opvatte.
Ik besef, mijn zeer geduldige lezer, dat gij reden zoudt kunnen hebben, u om dit laatste (laat ons zeggen) misverstand eenigermate te bedroeven. Doch kunt gij het den schrijver dezer historie wel zonder meer ten kwade duiden, dat juist hij zeer sterk geneigd is, de verschijning dezer dames toe te juichen? Dezer dames toch, nietwaar, die behalve dan patricisch, ook genoeg menschlievend blijken, eenen dramaturg ter hulp te komen, op het tijdstip dat hij waarlijk, voor de vlotte voortzetting dezer dramatische handeling, ten dringendste eenig nieuw mensch-materiaal van noode heeft? - Laat ons dies, zoo bidde ik, dankbaar zijn, en nu ook onzerzijds de zaak bespoedigen:
De heer H.K. Stomp Junior
(poogt uiting te geven aan eene overstelping van gevoelens):
Ah!.... (Het drukt nauwelijks uit, wat hem doorwoelt. Stoelen, voor den drommel, stoelen) : Willen de dames niet even plaats nemen?.... (Schuift ijverig stoelen bij) .
De min-of-meer Adellijke Dame
(glimlacht uiterst vriendelijk, maakt sierlijk eene lichte nijging, prefereert te blijven staan. Zij lorgneert sterk met een face-à-main).
(bekijkt, of hij 'n merkwaardig insect ware, den Heere Stomp critisch-vrijmoediglijk).
De min-of-meer Adellijke Dame:
Aardig, zoo gerieflijk meneer Stomp zich geïnstalleerd heeft!
De ook-aanzienlijke Dame:
En zoo.... (tot Stomp gewend) : niewaar, zoo afgesloten! De menschen moeten haast, me dunkt.. 't lokt haast uit tot vertrouwelijkheid! (Blikt nieuwsgierig rond) .
De min-of-meer Adellijke Dame:
Enne.... hebt u al....?
De heer H.K. Stomp Junior:
Nog niet, mevrouw. Nog niet. - 'k Was net van plan.... 't is over twee....
De min-of-meer Adellijke Dame
(tot de zaak komend: haar zaak namelijk):
Ziet u's meneer Stomp. Ik vond 't niet ongeschikt, om in 't voorbijgaan.... d'r is eigenlijk 'n kleine kwestie. We hebben - en 'k wou voorkomen dat er spráák over kwam - we hebben eergistermiddag.... (tot de ook-aanzienlijke Dame:) of was 't gistermiddag?.... Enfin, doet er niet toe. Maar 't is ons ter oore gekomen dan, dat de vrouw van onze koetsier, van onze vròegere koetsier bedoel ik; of liever dat 'r familie, nu 'r man gemobiliseerd is, d'r op aandrong, nu 'r comité bestaat, óók om onderstand aan te kloppen. En u begrijpt wel, dàt zou.. dàt kan de bedoeling nu niet wezen! Waar wij persóónlijk al zoo véél aan 't gezin ten koste legden, zou dàt werkelijk iets te ver gaan! De bedoeling van het comité ook trouwens.... en dan, niewaar, onze náám.. u zult begrijpen, meneer Stomp....
De heer H.K. Stomp Junior
(ijverig):
Natuurlijk, mevrouw, natuurlijk!
De min-of-meer Adellijke Dame:
De man is wel niet meer in onze dienst.... maar de handen aftrekken van ze, dóen we óók niet. Zoodat 'k maar zeggen wou: onze eigen menschen, laat dàt liever buiten 't comité. 't Voorkomt ook misbruik, vindt-u-niet? We zijn toch ook geen comité geworden, om die menschen nu maar vol te stoppen! - En ik heb ook werkelijk reden, om graag precies op de hoogte te blijven van dat gezin! Dusse.... meneer Stomp.... mocht werkelijk die familie soms.... wilt u dan zoo goed wezen, dàt naar mij te verwijzen; zoodat 't dus
| |
| |
geheel-en-al buiten het plaatselijk comité omgaat?.... (Lorgneert voortdurend) .
De Heer H.K. Stomp Junior:
Dat staat natuurlijk geheel aan mevrouws eigen beleefdheid.
(is in de deur verschenen):
Jongehéér....
De heer H.K. Stomp Junior
(zeer onaangenaam getroffen):
Da's dan toch deksels!.... (Herstelt zich evenwel aanstonds schutterig. Tot de dames, die zich nieuwsgierig naar de deur hadden omgewend; glimlacherig-vergoelijkend) : Stuppied as zukke ouwe menschen somtijds benne.... (Wenkt bedektelijk-verbolgen naar den oude; om de dames op welwillenden toon) : Strakkies, Leendert, stràkkies!
Strakkies? As je maar weet, da'k zonder sleutel niet in 't meelpakhuis ken!
De min-of-meer Adellijke Dame
(tot gezellin):
Sortons, n'est-ce pas? (Tot den Heere Stomp, met veel neerbuigendheid) : Dérangeer u volstrekt niet. We wilden nu meteen toch.. (tot gezellin) : We hadden geloof ik niets meer?
De ook-aanzienlijke Dame:
Ik weet niets, nee.
De min-of-meer Adellijke Dame:
Welnu dan. Dag meneer Stomp.
De ook-aanzienlijke Dame:
Meneer Stomp. (Beiden verlaten het vertrek, met uiterst-merkbaar negeeren van den ouden knecht, die onhandig-groetend bij de deur staat. De Heere Stomp volgt serviel de dames) .
| |
Vierde Tooneel.
De heere H.K. Stomp Junior
(keert haastig, bijna terstond, terug; zet zich; schikt eerst kwasi een en ander op de tafel terecht; richt dan 't woord tot den delinquent):
Kijk jij'ris even. 'k Wil je in goedheid nou nog zeggen en me niet direkt boos maken....
Da's de eerste keer vandaag, dat jij gelijk het, jongeheer.
De heer H.K. Stomp Junior
(strakker hierom, doch nog beheerscht):
Géén uitvluchten-of-práátjes! 'k Zou nog 's boos kennen wòrde.... Je mot maar 's inzien, dat 't geen pàs geeft. As ik hier zit met menschen, gaat 't niet an, dat jij maar inloopt, en me stoort bij me zake....
(met opvallend-ge markeerd minachten van het plaatselijk comite):
Nou jáá! Je mot 's denke.... je zit ommers tòch maar te prate!
De heer H.K. Stomp junior:
Prate-of-niet, daar heb jij niet mee noodig! Of 't jou anstaat, komt 'r niet op an. Zie 'r maar an te wennen. - En dit keer loopt 't nog zóó af, maar je ben gewaarschouwd voor 't vervolg.
As jij alles vergeet, mot ik de boel naloope! De sleutel hoort op 't kleine ketoortje.... het-ie altijd gehongen!
De heere H.K. Stomp Junior
(met de thans vereischte, edoch waardig betoomde, misnoegdheid):
De-sleutel-hoort, de-sleutel-hóórt! Wat duvekater, dat zal ik toch zeker uitmake, waar de sleutel hoort? Of wou jij me soms voorschrijve, wat ik doen en late mot. (Geeft thans den sleutel) : Hierzoo. En nou maar vlug. En vóór vieren zie 'k je niet terug.
(in den schijn van getroost heen te gaan, draait zich in de deur nog om. In 'n waardig, laatst protest nu):
Eén ding is zeker: je ken goed je woord doen. Maar as we zóóver komme, dat jij alsmaar in de kommetée's zit, ken 't nog wel ris met je misloope. De zake benne de zake - en de molen is joù zaak! En wat die sleutel anbetreft, die hoort op 't kleine ketoortje. (In omstandig gepruttel af.)
| |
Vijfde Tafereel.
Gij zult bemerken, geroutineerde lezer, dat hier de historie interessanter wordt. Doch met nadruk moet ik u verzoeken, dat gij de zeer vergeeflijke ontroeringen, dewelke, bij dit tragisch tusschenspel, u on- | |
| |
getwijfeld hebben besprongen, een wijle krachtig te bedwingen tracht, tot waar de eindlijke en nabije ontknooping dezer spannende verwikkelingen, u zoowel het onbetwistbaar recht zal schenken, als den menschelijken plicht opleggen, tranen van deernis te vergieten om zóó spoedige schipbreuk van verworpen menschenmin.
Wij bevinden ons namelijk thans gevorderd tot het zeer gedenkwaardig oogenblik, waarop des Heeren Stomps verrichtingen als secretaris 'n aanvang nemen, en hij metterdaad gaat functioneeren voor het comité der behoeftige kraamvrouwen. Het toeval - grooten en waarachtigen dramaturgen trouwens immer gunstig! - het toeval, gelijk ik zeide, wil, dat juist als de oude knecht vertrokken is, de eerste vrouwelijke klant ter deure wordt ingelaten. Nauwkeuriger gezegd: dat de bij geruchte reeds besproken, en naar nu blijkt - zij is de éérste! - ook actieve Vrouw Sterke, zich den toegang tot het comité-bureel op officieele wijs ontsloten ziet. En dat zij wijders, door den Heere Stomp, ontvangen wordt met blik-en-houding, die bij zóó'n begin, gelijkelijk, te huldigen en te benijden zijn!
Want werkelijk, bij mijn rif! - aanzie, houd mij ten goede, aanzie dit morsig, slonsig wijf!
Wortelend, gelijk men zoo te zeggen pleegt, in wat de heffe heet des volks nietwaar, - en toch van dit merkwaardig genus een zeer doorvoed en resoluut, edoch gelijk ik zeide zeer onzindelijk exemplaar verbeeldend. 't Welk bovendien is toegerust met de voor zoodanigen onschàtbre gaven, van vrijmoedigheid en ongegeneerdheid, van brutaliteit en sluwe listigheid, dewelke den argeloozen burger elk oogenblik kunnen stellen voor de meest ongedachte, de meest onwaarschijnlijke verrassingen. En toch -: ontging u de verholen schrik, al dergelijke lieden grijpend, zoodra zij 't officiëele naderen, iets van registers en papieren, van dikke folianten, waarin alles naar men zegt beschreven staat.... ontging u, zeg ik, de verholen schrik die één moment Vrouw Sterke onzeker maakt, wanneer ze bij haar binnenkomen den Heere Stomp iets ziet noteeren?
De heere H.K. Stomp Junior
(officieel nu, strak-beleefd):
Hm. Wel?....
(vrijmoedig; kruist de armen; trekt de vinnige mondspleet vastberaden):
Kwam is práten, meneer.
De heere H.K. Stomp junior
(bij de gerechtvaardigde overweging dat zij een specimen van het genus plebs is):
Je zegt....? Je kòmt..
(forceert 'n glimlach):
Zal meneer toch best begrijpe.
De heere H.K. Stomp Junior:
Hm. Ahem. Zoo. - Vrouw Sterke, nietwaar? (Grijpt naar een notitie-boek) .
(glimlacht ietwat smadelijk):
U zal me daar niet kenne!.... (Toch met instinctmatige vrees voor onbegrepen registreerderij) : Mot 't opgeschreven worre?.... Schrijf 't maar asjeblief niet op, hoor! Wat ik vraag, is voor mezelf niet. Dus hoef je 't óók niet op te schrijven!
De heere H.K. Stomp Junior
(tot zijne schade ontoegankelijk voor den eenvoud dezer bewijsvoering):
Zoodat.... eh.... Je kòmt dus....?
(vief):
Wel potverdikkeme!.... Begrijp-ie dat dan zóó niet?
De heere H.K. Stomp Junior:
Begrijpe, of niet begrijpe - dat is tot dááran toe! Je komt hier.... ahem!.... op 't zittings-uur van 't comité. 't Comité voor de kraamvrouwen. Ik mot dus wéte; precies wéte wat je wil. (Categorisch) : Hoe zit 't nou dus?
Jij snapt best, waardat ik hier voor kòm. Je zeg zelf ommers, dat jullie voor de kraamvrouwen benne?....
De heer H.K. Stomp Junior
(knikt kort).
Bel-nou-dan!.... En as jullie nou toch gèld krijge.... me dochter het 't zelf uit de krant voorgeleze.... dan vin ik, dat je háár, net zoo goed as de anderen.... wel-ja-zeker: waarom zij niet, en anderen wel, verdulle-me!
| |
| |
De heer H.K. Stomp Junior
(effenzakelijk):
Je komt dus voor je dòchter.
(knikt thans vinniglijk ter bevestiging).
De heer H.K. Stomp Junior:
De oudste of de jongste?
Jij zal niet weten, dat Sien thuis leit.
De heer H.K. Stomp Junior
(manoeuvreert met het boekje):
Dus de jongste. - Ongetrouwd, nietwaar?
(heftiglijk, en met ondergrondsche vrees voor ongewenschte registratie):
Komt 'r dàt opan? 'n Kraamvrouw is 'n kraamvrouw! En schrijf er maar niks van op; as 't dààrom begonnen is! Welja we zalle ons daar in je boek late schrijve!....
De heer H.K. Stomp Junior
(is ongeduldig opgestaan; met zijn penkala de tafel betippend nu):
Kijk is. Dat kan mij allemaal niks schelen. Ik zit hier niet voor mezelf. Ik zit hier as secretaris van 't kommetee. En ik kan je niet helpen, as je op m'n vragen niet antwoordt, en 'k niet weet dus, waarin en waarméé 't comité je helpen mot. Je mot dus wel wete; - òf je vertelt me's alles, en dan wou 'k meteen 'n woordje met je prate; òf de boel gaat over. Zóó staan de zake.
(naar plebejischen trant thans volledig gevechtsklaar. Den Heere Stomp nabauwend):
Zóó-staan-de-zake!.. Man, maak je niet dik! Wie ben je heelegaar? Dacht je dat we jou niet konnen? Want al loop je nou met de gróótelui, daarom laat 'n arm mensch, omdat ie àrm is, nog niet over z'n eigen héénloope!.... Had je dàt soms gedocht? Dan heb je 't mis, hoor, finaal mis! Wat wou jij met mijn prate - je hèb met mijn niet te prate! 't Is nog dat ik 't wou prebeere.... maar me dochter zee derek al.... (smalend) : Kommetee! kommetee!.. Om alle armoei van de plaats op je kladboek te krijge zeker!....
De heer H.K. Stomp Junior
(heeft aanvankelijk beheerscht geluisterd; daarna beheerscht de deur geopend; wijst thans beheerscht, ofschoon gebiedend, naar de aldus ontstane opening):
Mag 'k je verzoeken? Dáár 's de deur. En gauw. Asjeblief.
(steeds smalend):
Asjeblief-asjeblief!.... Nou! En wat graag! Nee zeg - blikke dominee....
Het verdere, geëerde lezer, kan hier niet worden afgedrukt. Zoodat ik mij helaas genoodzaakt zie de ietwat cru geworden scène, voor uw ontstelde blikken te bedekken met 't daartoe gebruikelijk
| |
Doek.
Tot nader naricht van den humanen lezer, die in het doel van 't comité belangstelt, kan wel nog worden meegedeeld, dat thans de zittingen geregeld plaats vinden. Alsook, dat sedert de oprichting in 46 gevallen hulp verleend werd, waarin in 19 geheel, in 27 gedeeltelijk. En dat, voor wat de resultaten aangaat, deze in 23 gevallen zéér voldoende, in 22 vrij voldoende, in 1 enkel geval slechts matig genoemd mogen worden. Zoodat het comité te Aggelshuizen, naar men zich met reden vleien mag, op bevredigende wijze heeft bijgedragen tot leniging van den nood der tijden.-
|
|