‘Maar ga dan toch zitten. Ik voel me anders zoo klein bij jou, als jij blijft staan’. Ze lachte nerveus.
‘Ester’ - hij kwam op de armleuning van haar fauteuil zitten, ‘mag ik hier komen zitten?’
Opzij gebogen keek ze naar hem op, zonder te antwoorden. Hetzelfde oranje sproeien in haar donkere oogen verwarde hem.
‘Waarom schrikte je straks zoo, toen ik je in je stoel wou drukken, Ester?’ Hij legde zijn arm op den stoelrug en boog zich over haar heen.
Zij had zich hersteld en zag hem strak aan. ‘Ik zou kunnen zeggen, dat ik niet schrikte’, zei ze kalm. ‘Maar verbergen geeft niet. Ik kan het veel beter me opeens bewust maken. Je hebt een sterk-lichamelijken invloed op mij, die me aantrekt en afstoot tegelijk.’
‘Je hoùdt niet van mij Ester. Je houdt met je heele wezen van Dolf.’
‘Ja.’
‘En toch heb ik een sterk-lichamelijken invloed op je. Is je liefde voor Dolf dan zoo platonisch?’
‘Ik erken geen platonische liefde.’
‘Wat is dan hetgeen je in mij aantrekt, Ester? Is het.... de verboden vrucht?’
‘Je hebt gehoord, wat ik straks zei over trouw en ontrouw,’ zei ze kort.
‘Ja, dat heb ik gehoord. Maar het is de vraag hoe ver je gaan kan, zonder de ontrouw te bereiken....’
Ester richtte zich op. ‘Van schipperen hou ik niet. Ik ....e, Dolf weet precies alles van mij. En ik wil ook tegen jou eerlijk zijn.’ Ze boog zich naar hem toe en staarde hem aan. ‘Als ik met jou flirt, doe ik dat terwille van Dolf. Omdat hij dan mij als de begeerlijke vrouw ziet. En dat wil ik. Nooit, nooit genoeg kan ik door hem begeerd zijn. - Begrijp je dat, Bart?’
Hij keerde zich af en kneep zijn handen samen. Toen, onverwacht, zag hij haar sterk in de oogen.
‘Je bent wèl eerlijk, Ester. Er is iets duivelsch in jou! Nooit heb ik zoo sterk het Carmen-achtige in je gevoeld. Maar’, hij boog zijn gezicht tot vlak bij het hare, ‘als je dan zoo koel en welbewust met mij flirt - waarom schrikte je dan daareven, toen ik je aanraakte?’
Ester's opgerichte gestalte dook ineen. ‘Ook dat wil ik je zeggen’, kwam haar stem langzaam. ‘Omdat het spelen met vuur soms schroeit. En omdat het simuleeren van niet-bestaande gevoelens soms de weg is, om tot die gevoelens te komen.’
‘Je begeert mij, Ester,’ zijn stem fluisterde bijna.
‘Er is iets wonderlijks in de verhouding van elke man en vrouw. Dolf geeft mij alles, alles, en voor niets ter wereld zou ik hem pijn doen. Daarom beheersch ik mij’.
‘Maar dàt wat je beheerscht, dat is je verlangen naar ontrouw’.
‘Née’. Ze wilde opstaan, maar hij drukte haar neer.
‘Nu zal ik je wat zeggen, Ester, je sprak van ontrouw. Maar je kent de ontrouw niet. Je hebt je met je heele wezen weggegeven aan Dolf. Maar om je nòg vollediger aan hem te geven, moet je de ontrouw hebben gekénd en overwonnen’.
‘Ik héb de ontrouw gekend. Als jij mij aanzag, dan was ik.... ontrouw’.
‘In droom, maar niet in werkelijkheid’.
‘Dat is hetzelfde’.
‘Dat is niet hetzelfde. Ik wil, Ester, dat je de ontrouw verwerkelijkt’, - hij zag haar onverschrokken aan, toen ze in een gebaar van afschuw hem wegstootte.
‘Ik wil het, Ester. Of.... ben je bang - je man te verliezen? Hij is aan je gebonden met lijf en ziel, maar jij niet aan hem, want je lichaam heeft andere begeerten. Ik zie het in je oogen, als je mij aanziet - ik wil het nu.... voèlen, voelen in je zoen’.
‘Née’.... Ze gilde het uit en gleed onder zijn handen weg. Haar handen voor haar borst ineengekneld stond ze voor het vuur. ‘Ik wil niet, versta je’, hijgde ze, ‘ik hou van Dolf, alles is alleen voor hem,