| |
| |
[pagina t.o. 161]
[p. t.o. 161] | |
VOORGEVEL VAN HET LANDHUIS ‘TALLGÅRDEN’ TE HILVERSUM; door j.w. hanrath gebouwd in 1909.
| |
| |
| |
J.W. Hanrath,
door Ir. Joh. G. Robbers.
j.w. hanrath.
Het zal een jaar of 13, 14 geleden zijn dat ik met een Delftsch studiegenoot een architectuurtentoonstelling in de Haagsche Kunstkring bezocht en wij beiden sterk getroffen werden door het artistieke cachet van de gekleurde gevelteekeningen voor eenige landhuizen, getrouwe projectieteekeningen, doch door de verre van conventioneele wijze van opwerking, het gevoelige teekenwerk en de gelukkig gekozen kleuren dadelijk opvallend. Wat de ontwerper in werkelijkheid wenschte te bereiken, had hij hier duidelijk en overtuigend op het papier gebracht: zóó, en niet anders, zou het huis er uitzien. Een perspectief-teekening had het niet beter, wel veel minder goed kunnen doen; zoo'n teekening wordt te veel een prentje, dat, hoe sober ook van behandeling, door een dikwijls (al of niet expresselijk) verkeerd gekozen oogpunt de zaak flatteert of althans anders voorstelt dan ze in werkelijkheid gezien zal worden.
Waar hadden wij zulk teekenwerk meer gezien? Toonden de knappe aquarellen van Edwin Lutyens hiermede overeenkomst? Ja, daar moesten wij aan gedacht hebben, maar dit hier was toch heel wat anders, dit bleef bouwkundige teekening en was zelfs van een nauwgezetheid, die bijna de laagverdeeling in de baksteengevels gaf. En niettemin was er geen kwestie van dorheid, integendeel, een groote mate van charme ging van deze teekeningen en.... van de ontwerpen voor deze landhuizen uit. Was het laatste niet het geval geweest, we zouden niet zoo gretig naar den naam van den teekenaar-ontwerper gezocht hebben, - in een hoekje vonden we de handteekening van J.W. Hanrath, ons toen nog onbekend.
Zijn hier tentoongesteld werk droeg tweeërlei karakter: er was werk in den Hollandschen Barokstijl en er was zeer modern werk, verwant aan het beste van den modernen Engelschen landhuisbouw (Lutyens, Spooner, Stokes) zoowel als aan het beste van den Hollandschen boerderijbouw.
De groote verdienste van eerstgenoemd werk lag in het feit dat hier geen sprake was van een póging tot een historische stijlnamaak van iemand, die dezen stijl niet doorvoelde, - hetgeen steeds op mislukking uitloopt -, maar van een volkomen vertrouwdheid met dien stijl, waarin de kunstenaar zich geheel ingeleefd bleek te hebben.
Het was echter vooral het andersoortige werk, dat naar de kennismaking met de uitgevoerde werken van dezen bouwmeester deed verlangen, daar uit dát werk een ‘nieuw geluid’ klonk.
Nu in den loop der jaren gebleken is dat Hanrath beide richtingen is blijven volgen en in de eene veel schoons en in
| |
| |
de andere veel voortreffelijks heeft voortgebracht, daardoor zich doende kennen als een onzer beste bouwmeesters, is het van belang hem nader in zijn werk, zijn groei en meesterschap te leeren kennen en daar eenige beschouwingen aan vast te knoopen.
afb. 1. landhuis ‘de veldhoeve’ te hilversum, geb. in 1898, linker aanbouw geb. in 1909.
Hanrath, in 1867 geboren, wilde zeeofficier worden (- ai! die beroepskeuze! -), werd daarom op een drilschool ‘gedaan,’ maar zakte, - gelukkig -, voor een examen en ging toen naar de H.B.S. met vierjarigen cursus te Zaandam. In verband met zijn inmiddels aan den dag gekomen plezier in bouwerij en teekenwerk, liep hij echter ook deze school niet af, en kwam in de timmermerwinkel, terwijl hij tegelijkertijd de avondschool voor teeken- en bouwkunst-onderricht onder leiding van Willem Springer (den vader van Jan Springer) bezocht. In 1887 trok hij naar Berlijn om aan de T.H.S. aldaar den vierjarigen cursus voor ‘Bauführer’ te volgen. Ofschoon hij permissie kreeg om eindexamen te doen, kwam het echter niet zoo ver omdat Ludwig Hoffmann, de bekende Berlijnsche architect, hem toen juist op zijn bureau gebruiken kon, welk aanbed hij natuurlijk niet afsloeg. Twee jaar werkte hij daar met plezier.
De eerste huizen, die Hanrath na zijn terugkomst in Holland, in 1893, te bouwen kreeg, zijn van het type, dat in dien tijd in Duitschland voor het nieuwste, het modernste gold op villabouwgebied: huizen, logisch en zonder kunstgreepjes ter verkrijging van een beter uitwendig aanzien uit den plattegrond opgebouwd, met witgepleisterde gevels, waarin de in werkelijkheid of voor het gevoel kracht-verrichtende onderdeelen gemarkeerd werden door die deelen (- strekken boven ramen, bogen, kolommen, gevelhoeken -) ongepleisterd te laten en in roode baksteen uit te voeren. - Ook hier in Holland was dit iets nieuws (Berlage bouwde in 1893 een soortgelijk huis voor Van Eeden in
| |
| |
Bussum); de dakbedekking van roode, inplaats van donker-verglaasde of gesmoorde pannen oordeelde men zoowaar iets bijzonder gedurfds, hoe belachelijk ons dat oordeel nu ook schijnt.
afb. 2. voorgevel van een landhuis te helmond, geb. in 1901.
Deze ‘Putz’-bouw bevredigde zijn artistiek gevoel echter niet lang: ‘De Veldhoeve’ (zie afb. 1.), in 1898 gebouwd te Hilversum, zijn woonplaats, is daar om te bewijzen dat hij de storend-wit gepleisterde gevels hier, in het land van de goede, mooie baksteen, misplaatst achtte, terwijl bij dit huis tevens getracht werd om door het geven van geringer afmetingen in de hoogte en door meer nadruk te leggen op de beteekenis van het dak, aan het brutaal - de - landelijke - omgeving - domineerende te ontkomen. Naar eenvoud, naar de zoo noodige ondergeschiktheid aan de omringende natuur, was het streven. Een aanbouw, later voor Jhr. Jan Feith aangebracht, maakte er geen minder goed geheel van, integendeel. Ook toen reeds schijnt hij naar de goede Engelsche voorbeelden gekeken te hebben, - in zijn details, in zijn raamvorm, is dat echter niet te zien.
Veel sterker blijkt die Engelsche invloed uit zijn in 1900 voor den heer van Anrooy in Hilversum gebouwd landhuis, en het sterkst uit het landhuis te Helmond, van 1901. Het eerste vertoont reeds het gekoppelde raam, de raamgroep in gestrekten vorm, waardoor de horizontale lijn gaat domineeren. De opzet is echter nog wat rammelend, vertoont nog weinig gebondenheid. Wel zit er het landelijke karakter en het bij - slechte - weergesteldheid - veilig - geborgenzitten - achter - de - kleine - ruiten (- die tevens de intimiteit van het interieur verhoogen -) al in. Het tweede (zie afb. 2 en 3) is door zijn rustige, groote hoofdlijnen, zijn rationeele, uit den plattegrond voortspruitende raamgroepeering, tot een af en gaaf geheel geworden. Het eenvoudige dak geeft door zijn kolossaal groot overstek, - als een hand die boven de oógen gehouden wordt om het hinderlijke van het soms al te scherpe daglicht te ontgaan -,
| |
| |
een krachtige schaduwwerking op de gevels. - Wanneer men deze schepping vergelijkt met wat tot op dien tijd (- en later! -) op landhuisbouwgebied gepresteerd werd, dan mag de bouw van dit huis met recht een daad van belang genoemd worden. Is dit geen aanval op de zucht naar het pittoreske, het lieve, het riante zoogenaamd, teweeggebracht door een (onrustig) samenstel van daken en daakjes, erkers, waranda's, balkons, in samenhang met een sterk onregelmatigen plattegrond? Hiér treedt het harmonische, het evenwichtige, en het gevoel voor goede verhoudingen op den voorgrond, elementen, die in den landhuisbouw van zoo'n bijzonder groot gewicht zijn.
afb. 3. eetkamer in een landhuis te helmond, geb. in 1901, met door den heer hanrath ontworpen meubelen.
Er zijn menschen, die de natuur ‘grillig’ en ‘zoo vol variatie’ noemen, en daarom van meening zijn dat veel variatie, aardige vondsten, orgineele ideeën bij den bouw van een villa of landhuis volkomen op hun plaats zijn. De menschen, die zóó spreken en denken, zien de grootheid van de natuur niet, - zij zien de groote harmonie niet, die de kontrasten-voor-het-oog (in vorm en kleur) tot één schoon geheel maakt. Was er niet van een uiterlijk maar van een innerlijk kontrast sprake, van een schoon en een onschoon ding, dan was er ook geen kans op harmonie. Maar in de natuur is alles schoon en goed zooáls het is, omdat dit alles in zich kompleet is en aan zijn bedoeling beantwoordt. Zúlk een
| |
| |
harmonie is door geen mensch ooit te bereiken. Zet verschillende soorten van bloemen bij elkaar in een vaas en ge komt slechts tot enkele combinaties, die uw aesthetisch gevoel bevredigen, ofschoon elk dier bloemen op zichzelf mooi is; met kleurkontrasten durft ge het zelfs nauwelijks aan! Waarom? Als het gekweekte bloemen zijn, omdat de natuur in elk van hen geforceerd is. Als het wilde bloemen zijn, omdat zij uit hun natuur-verband gerukt zijn; in een veldboeket doen de bloemen anders dan op dat veld zelf.
afb. 4. nutsschool te eindhoven, gebouwd in 1914.
Ook de stemming-voortbrengende licht- en schaduwwerking in het landschap maakt ons aandachtig, doet het kleine verwerpelijk achten, en den gevoeligen bouwmeester streven naar eenvoud in de schaduwwerking van zijn schepping.
Het besef van de lichtverstoorbaarheid der harmonie in de natuur, - waarin geen dissonanten voorkomen -, dwingt den landhuisbouwer tot bescheidenheid, pretentieloosheid, tot het vermijden van buitensporigheden, die licht aanleiding zouden geven tot disharmonie. Het gedurfde, de pikanterie, de overdrijving, die bij den bouw in de stad, in de beweeglijke gevelrij, op haar plaats is, hoort in den landhuisbouw niet thuis. Hét karakteristieke element in den landhuisbouw moet zijn: de rust.
Ik gaf deze beschouwing omdat Hanrath zich volop rekenschap blijkt gegeven te hebben van de genoemde eischen, en zich daardoor als een serieus en fijngevoelig kunstenaar heeft doen kennen.
Vervolgen wij nog even de geschiedenis van.... zijn landhuisbouw. Want wel heeft Hanrath eenige stadswoonhuizen, kleine kantoorgebouwen en scholen gebouwd (- onder welke laatsten de in 1914 gebouwde Nutsschool met Hoofdonderwijzerswoning te Eindhoven, - zie afb. 4 -, het best geslaagd mag heeten, daar deze school in al haar eenvoud een karaktervol gebouw van uitstekende verhoudingen geworden is, zonder stugheid doch ook zonder overdreven vriendelijkheid -), maar zij vormen slechts eenvoudig toebereide en onpikante tusschengerechten vergeleken bij zijn welverzorgde en zeer smakelijke hoofdschotel(s): de landhuizen.
| |
| |
afb. 5. achtergevel van ‘'t huis voorhout’ te alkmaar, geb. in 1906.
Omstreeks 1900 dan ontving Hanrath van den heer Wurfbain, die pas in Amerika geweest was, de opdracht om een landhuis voor hem te bouwen in de buurt van Hilversum. Nu bleek echter dat des heeren Wurfbain's enthousiasme voor veel dat hij in Amerika gezien had ook de landhuizen in de zoogenaamde ‘Old Colonial style’ betrof, en dat het tot zijn idealen behoorde om in Holland, bakermat van den genoemden stijl, een huis, in dien geest gebouwd, te bezitten. Begrijpelijkerwijze was Hanrath daar niet zoo dadelijk voor te vinden, doch bij nadere kennismaking met de restanten (soms reeds ruïnes) der oudste landhuizen in dien stijl en de goede navolgingen daarvan, in afbeeldingen, - de heer W. bezat er velen van -, trok hem de opdracht toch wel aan, getroffen als hij was door de goede opmerkingsgave van hen, die de Hollandsche Barok in Amerika voor den landhuisbouw importeerden. Deze stijl toch, statig, rustig en van zeldzaam goede massa- en vormverhoudingen, deze stijl, waarin het symmetrisch evenwicht een hoofdfactor vormt, past zich bijzonder goed aan den landschapstijl van groote, goed onderhouden buitenplaatsen aan, en dit moest dus ook die kolonisten in onze oude buitenhuizen en kasteelen uit dien tijd getroffen hebben.
Hanrath, conscientieus artist, zette zich aan een diepgaande studie van het organisme van den Holl. Barok, leefde zich geheel in dien stijl in, tot hij, als geen ander, meester erover was. En het resultaat van zijn studie, het landhuis ‘Groenendaal’, biedt zoowel uit- als inwendig het bewijs van zijn meesterschap, van de liefde en toewijding, waarmee het tot in zijn kleinste details door hem bekeken en verzorgd werd. Geen profiel van lijst of zuilkapi- | |
| |
teel, geen raam- of ruitverhouding, die te wenschen overlaat. Dakvorm en -helling, steensoort en -kleur, breedte der voegen, dikte en plaats van raam- en deurstijlen, kleur van het houtwerk, - het is alles juist zooals het zijn moet. Inwendig zijn het de wandbetimmeringen, de schouwen, de balkplafonds, de trapleuningen en -balusters, die met de grootste zorg naar den ouden vorm bewerkt zijn.
afb. 6. landhuis ‘d'olijftak’ te hilversum, geb. in 1904 (woonhuis van den architect).
De bouw van dit landhuis heeft tweeërlei gevolg gehad voor Hanrath, het eene betreurens-, het andere verheugenswaardig.
Het zeer betreurenswaardige gevolg is geweest dat ‘men’ gecharmeerd is geraakt door dit landhuis, en opdrachten gevolgd zijn voor tallooze andere landhuizen van dit zelfde type. - Waarom betreurenswaardig? Omdat dit soort van conservatisme alleen voortspruiten kan uit een gebrek aan vertrouwen in de hedendaagsche kunstenaars (hier architecten), in hun talent om iets te maken, dat de schoonheid van kunstprodukten van oude tijden kan evenaren, of althans in zóóverre kan evenaren dat het in den kunst-gevoelige een sensatie van schoonheid verwekken kan, en het verkeeren ermee hem een durend genot geeft. - Dit gebrek aan vertrouwen is niet billijk, want aan dengeen, die met zijn tijd is meegegaan, aan den modern-voelenden mensch, den intellectualist, die zich rekenschap geeft van het gebeuren om hem heen en de wereld mede vooruit helpen wil, kan het streven van de moderne kunstenaars-archtecten naar een architectuur van eigen tijd, uitbeeldende de ideeën en behoeften van de tegenwoordige samenleving, en het peil, waarop de moderne industrie, met zijn tallooze nieuwe bouwmaterialen en -constructies, staat, niet onsympathiek gebleven zijn, en híj zal erkennen dat door verschillende bouwmeesters reeds veel bereikt is dat,
| |
| |
ook wat het voldoen aan schoonheidsbehoefte betreft, bevredigt (en méér dan dat!). Van dien mensch zou men zelfs mogen verwachten dat hij ook jongeren architecten wien nog geen kans gegeven werd te toonen wat zij kunnen, die gelegenheid zou willen geven.
afb. 7. detail van den voorgevel van het landhuis ‘d'olijftak’, geb. in 1904.
Toch mag men in de architectenwereld de wereld daarbuiten het gebrek aan vertrouwen ook weer niet al te kwalijk nemen. Het dient erkend, dat het sterk-individualistisch karakter van véél moderne architectuur de mogelijkheid van het verwekken van schoonheids-sensaties bij leeken in de architectuur, ja zelfs bij architecten, verkleint, en dat alleen door gelijkgestemde naturen, door geestelijk verwante individuen, de in het bouwwerk gelegde idee navoelbaar is of begrepen kan worden. Wel zijn er tevens eenige gedecideerde richtingen in de moderne architectuur aan te wijzen, wel hebben wij in Berlage een bouwmeester, die ‘school’ heeft gemaakt, en worden Berlage en zijn volgelingen beter begrepen, doch aan een alom begrepen gemeenschapskunst zijn wij nog lang en lang niet toe; hoe zou dit in de tegenwoordige maatschappij, bij zoo verschillend inzicht en zooveel harden strijd. ook mogelijk zijn?
De uitstekendeschrij ver over architectuur, Jan Gratama, heeft in zijn lezing bij de in 1912 gehouden ‘Conferentie over het bouwkunstig element bij de bescherming der schoonheid van Nederland’ (het rapport dezer Conferentie verscheen in druk bij Wed. J. Ahrend & Zoon's boekhandel en Uitgevers Mij. te A'dam), o.a. het volgende gezegd:
‘Het is misschien hier de plaats om er den nadruk op te leggen dat de goede moderne architectuur niet ernaar streeft, origineel te zijn, niet vóór alles tracht iets nieuws, iets geheel los van het oude te maken. Integendeel nu haar “Sturm und Drang-periode” voorbij is, streeft zij naar bezonnenheid en zuiverheid.’
Inderdaad, de goede moderne architect doet dit, of beter gezegd: de moderne architect, die dit doet, heeft eerst recht erop een goed architect genoemd te worden. Doch er zijn er nog helaas, die de originaliteit en sterke overdrijving als eerste voorwaarde voor ‘gespannenheid’ en ‘trilling’ in een kunstwerk stellen, en het opdringerige en pretentieuse in sommig werk niet willen zien.
Als reeds eerder gezegd zijn die buitensporigheden in den landhuisbouw noch uitnoch inwendig toelaatbaar. Inwendig niet, omdat het interieur in de allereerste plaats aan de verschillende behoeften, ook de aesthetische, van den bewoner moet voldoen, het in de allereerste plaats den bewoner en niet den bouwmeester bevredigen moet. Moet men daarom den opdrachtgever
| |
| |
(of -geefster), die zich maar al te dikwijls niet de noodige rekenschap geeft van de reden van zijn voorkeur, ja soms den eigen kijk geheel mist en slechts napraat en aan ‘de mode’ meedoet, in alles zijn zin geven? Integendeel, men moet hem leiding geven, men moet hem.... onderwijzen. - Of Hanrath zich nu wel met genoegzame kracht verzet heeft tegen opdrachten voor den bouw van landhuizen in ‘Groenendaal’-stijl, en of er afdoende redenen voor hem bestonden om zich ten slotte gewonnen te geven, omdat hij met de beleering van zijn principalen geen succes had, - ik twijfel er eigenlijk wel een beetje aan, en onderstel dat hij in het ontwerpen van de 2de, veel belangrijker categorie van door hem gebouwde landhuizen genoeg satisfactie voor zichzelf vond om de opdrachten voor Groenendaal-huizen op den koop toe te nemen, terwijl hij een te concientieus werker is om den bouw der laatstgenoemde categorie van huizen ook maar eenigszins te verwaarloozen.
afb. 8. traphal in het landhuis ‘de bijlakker’ te laren n.h., geb. in 1903. trapfiguurtjes van eduard jacobs.
Terugkomende op mijn bewering dat de bouw van ‘Groenendaal’ tweeërlei gevolg heeft gehad voor Hanrath, vind ik het verheugenswaard genoemde gevolg nog op nadere aanduiding wachten. Hanrath dan, had door zijn degelijke studie van den Hollandschen Barokstijl zijn gevoel voor zuivere, mooie verhoudingen, en zijn inzicht in de waarde daarvan, zeer versterkt. Bovendien had de opvallende harmonie tusschen onze (en de Amerikaansche) oude buitenhuizen en hun natuur-omgeving hem algemeene conclucies doen trekken omtrent de in het landhuisontwerp te brengen factoren: groote lijnen, goede massa-groepeering, eenvoudige silhouetwerking, symmetrisch (nog met een vraagteeken) evenwicht, fijnheid, eenvoud. Van het feit, dat de situatie nadere eischen stelt, gaf hij zich natuurlijk volkomen rekenschap.
Dat hij van zijn meerder begrip der bekwaamheid, die de landhuisbouw van den bouwmeester vraagt, nu ook zou gaan profiteeren bij het maken van die landhuis-ontwerpen, waarin hij geheel zijn eigen gang kon gaan, is van zelf sprekend. Goed op weg als hij blijkens het landhuis te Helmond reeds was, zou zijn ongeveer tegelijkertijd met ‘Groenendaal’ gebouwd eigen woonhuis ‘D'Olijftak’ (zie afb. 6 en 7) een aan den Hollandschen boerderijbouw verwanten moderne conceptie worden, waarin de genoemde factoren aanwezig zijn, behalve dan de volkomen symmetrie. Het Engelsche element bleef in den gekoppelden raamvorm (gevolg van betrekkelijk-geringe verdiepinghoogte en daardoor vrij lage ramen) hangen, doch overigens heeft dit huis een echt-Hollandsch cachet, voornamelijk veroorzaakt door het
| |
| |
mooie baksteenmateriaal en den vorm van het met Hollandsche pannen gedekte, aan beide zijden laag-afhangende dak. Het horizontalisme, de gestrekte en tevens gedrukte vorm, is hier een factor, die het breede, vaste staan, die rust uitdrukt, en waardoor het huis, van verre gezien, bescheidenlijk verscholen gaat in het omringde hout, en als wegduikt onder zijn beschuttend dak.
afb. 9. traphal in het landhuis ‘groenendaal’ te hilversum, geb. in 1905.
Die geringe verdiepinghoogte en gedrukte raamvorm is er heel moeilijk bij de Hollanders in te krijgen. Zij zijn zoo lang trotsch geweest op hun hooge kamers en tot het plafond reikende schuiframen, dat zij met veel aplomb beweren in zulke lage vertrekken niet vrij genoeg te kunnen ademhalen en steeds met de kreet van ‘ik wil licht en lucht in mijn huis’ aankomen. Er zijn er velen, die men noodzakelijk eenigen tijd lang in een huis als ‘D'Olijftak’ moest doen logeeren, om hun vooroordeel en koppigheid te overwinnen, en hen tot de erkenning te brengen dat in een betrekkelijk laag vertrek met ramen, waarboven de wand zich voortzet, om dan over te gaan in het ‘dak boven 't hoofd,’ een stemming hangt van intimiteit en een rustig, vlak licht, waarnaar men in hooge en niet tevens zéér ruime kamers doorgaans te vergeefs zal verlangen, en dat ‘bedomptheid’ daar absoluut geen gevolg van behoeft te zijn.
Ook de goede (wand-)verhoudingen, waarop het binnen even goed aankomt als buiten, worden door een te groote hoogte van het vertrek geschaad.
Hanrath, die zich ook in het interieur den fijngevoelige op het punt van verhoudingen toont, accentueert daarom de horizontale lijn vooral daar, waar haar werking aan het euvel van te groote hoogte tegemoet moet komen, en wel door het aanbrengen van
| |
| |
zware, lange moerbalken, breede trapbordessen, hooge lambrizeeringen (die de horizontale lijn op- of boven ooghoogte brengen), enz. - Maar wij hadden het voorloopig nog over het exterieur. Wat het schoonheidzoeken in het evenwicht van massa's (raamgroepen, schoorsteenen) in den gevel betreft, is Hanrath bij de landhuizen, waarvan de bouw op dien van ‘D'Olijftak’ volgde, nog een stap verder gegaan, n.l. naar het volkomen symmetrisch evenwicht. Dat die stap echter werkelijk een stap vooruit is geweest, moet ik betwijfelen, en Hanrath is dan ook nóg later dikwijls weer teruggekeerd tot het niét strikt-symmetrische (zie den voorgevel van het landhuis ‘De Wilde Zwanen,’ afb. 11). Het kan niet ontkend worden dat de symmetrie een wel wat al te gemakkelijk middel is om harmonie en rust in een gevel te krijgen en de evenwichtigheid, als resultaat van een massa-waardebepaling van uit den geest en het gevoel, op hooger plan staat. Bovendien speelt die evenwichtigheid (- al dan niet door de strikte symmetrie verkregen -) bij lange, zeer gestrekte gevels niet eens zoo'n groote rol, daar zoo'n gevel in zijn geheel te overzien tot de onmogelijkheden behoort (tenzij op zeer grooten afstand), en het oog zich dan hecht áan- en harmonie zoekt ín gevelpartijen. - Ook door een gevelbegroeiïng, - factor van niet te verwaarloozen belang en méewerking, waarop gerekend mag worden -, raakt men het algemeen overzicht al gauw kwijt.
afb. 10. hal in het jachthuis ‘olaertsduyn’ te rockanje, geb. in 1910.
Voor den voorgevel van het landhuis ‘Tall-Gården,’ in 1909 gebouwd (zie buiten-tekstplaat) moet ik, wat betreft mijn bezwaar tegen het strikt-symmetrische evenwicht, echter een uitzondering maken. Hier valt niet te overwegen, hier
| |
| |
valt te ondergaan - te ondergaan de oneindige charme, die van dit in al zijn eenvoud sublieme staaltje van landhuisbouw, zooals die wezen moet, uitgaat, en waarmee Hanrath voorgoed zijn naam van zéér fijnvoelend en groot kunstenaar gevestigd heeft. Aan dit landhuis is alles goed, ja, uitmuntend: verhouding van massa's (-dak tegen muurvlakken, middenpartij van den voorgevel tegen de rest daarvan, vóor-tegen zijgevel), verhouding van onderdeelen op zichzelf, van muurvlakken tot openingen (ramen), de kleurenkeuze...., - het is een ‘voldragen’ kunstwerk, dat door zijn zuiver en natuurlijk organisme als op deze plek gegroeid staat, één met de omgeving, waarin het niet gemist kan worden.
afb. 11. landhuis ‘de wilde zwanen’ te laren n.h., geb. in 1911.
De witte kozijnen en boeilijsten, de sterkgroene luiken en ramen (met hun uitstekende ruitverdeeling, niet te grof en niet te fijn van schaal), het Utrechtsche keurrood van het muurwerk, de gegolfde roode Friesche pannen geven een zeer mooie kleurenharmonie (door overeenstemming en door kontrast) onderling en met de omgeving. Het middenpartijtje van den voorgevel is een brokje architectuur, zooals er weinige gevonden worden.
Wat hierna nog van andere, vroegere of latere landhuizen van Hanrath te zeggen, waarom die hier nog te gaan ontleden en bekritiseeren? Men oordeele zelf nog naar andere foto's bij dit artikel gereproduceerd, maar hoe men ook getroffen moge worden door de klassieke schoonheid der gevels van een huis als dat te Alkmaar (‘'t Huis Voorhout,’ zie afb. 5), in den Hollandschen Barokstijl, of door de voornaamheid van het jachthuis in Old Colonial Style te Rockanje (zie afb. 12), hoe groot ook de appreciatie voor werk als dat moge zijn, de grootste waardeering komt ontegenzeglijk toe aan de landhuizen, waarvan Hanrath levende, moderne kunstwerken heeft gemaakt en waarin hij getoond heeft zichzelf te kunnen zijn,
| |
| |
iets zeer-eigens te kunnen geven. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de interieurs dier twee categorieën van landhuizen. Men bezie in dit verband de foto van de eetkamer in het landhuis te Helmond (afb. 3) en die van de traphal in het jachthuis te Rockanje (afb. 10). In deze beide interieurs valt schoonheid te genieten, maar schoonheid van geheel verschillenden aard. In het eerstgenoemde interieur leeft de kunstenaar die deze schoonheid schiep. Het is zíjn geest, zíjn intellect en zíjn gevoel dat van buffet, tafels en stoelen gebruiksvoorwerpen van weloverwogen en voor een ieder verstaanbare constructie en bedoeling maakte, mooi van verhouding en sierlijk van lijn. De betimmering, de intimiteit verhoogende zithoek bij den open haard, de in de lichtgetinte wanden ongepleisterd gelaten baksteenen onder de einden der moerbinten, - even uitdrukking gevend aan het door den muur gedragen zijn dier balken -, het is alles zíjn, individueel werk. - In het laatstgenoemde interieur leeft de geest van vergane tijden, die, - hoe goed begrepen ook door den bouwmeester, die de schoonheid dier tijden herschiep -, niets gemeen heeft met den geest van dézen tijd, welken laatsten de kunstenaar van dezen tijd heeft uit te beelden.
afb. 12. jachthuis ‘olaertsduyn’ te rockanje, geb. in 1910.
Voor dit interieur moesten passende meubels gezocht, of.... gemaakt worden, Wat hiervan te denken? Iets, dat neerkomt op hetgeen de architect de Clercq in het weekblad ‘De Amsterdammer’ van 19 Maart '16 schreef over de tegenwoordig door velen ingeslagen richting bij het inrichten van hun huis, met name: meubileering met antieke of namaak-antieke meubels:
‘....Wel verre van in te zien dat een zoodanige richting blijk geeft van weinig originaliteit, weinig pulseerend leven, weinig vertrouwen in persoonlijk inzicht en eigen tijd, - wordt deze weg ingeslagen om een zekere algemeene ontwikkeling, een zekere familie- en kunst-traditie voor te wenden. Het verzamelen van fraaie voortbrengselen der oude kunstnijverheid is verdedigbaar, doch reeds zeer moeilijk, omdat er wel degelijk ook leelijk-antiek bestaat, omdat er veel zwendel onder voorkomt en bovendien het moderne leven aan die voorwerpen dikwijls andere eischen stelt dan waaraan zij kunnen voldoen. Veel minder waarde is nog te hechten aan gecopieerde oude bouw kunst of kunstnijverheid, al zijn deze ook gevolgd naar de beste voorbeelden, hetgeen o.m. hieruit blijkt dat een kunstzinnig man wel zal nalaten op het gebied van schilder- en beeldhouwkunst zich te omringen met copieën van oude meesters. Is het niet duidelijk dat de zusterkunsten bouwkunst en kunstnijverheid dezelfde maatstaf mogen eischen?’
Wat er echter ook van Hanrath's niet steeds volgehouden modern streven te zeggen valt, - al zijn werk, hetzij modern, hetzij naar oude voorbeelden gemaakt of daarop direkt geïnspireerd, geeft eenzelfden indruk van welverzorgdheid en van weloverwogenheid. Dat het weloverwogene een gemis aan
| |
| |
spontaniteit, aan pikanterie en daardoor een zekere mate van gelijkgestemdheid meebrengt, werd door de Clercq in het zooeven aangehaalde artikel (over het werk van de Bazel) duidelijk in het licht gesteld. De overwogenheid is namelijk ook van de Bazels werk een der meest opvallende kenmerken, en het is niet alleen in dit, - belangrijk -, opzicht dat Hanrath's werk aan dat van de Bazel verwant is. De groote mate van vakkennis, de degelijkheid en het fijn gevoelvoor verhoudingen, zijn alle kenmerken van beider werk.
Het is daarom dat, - afgezien van het principieel betreurenswaardige van het feit, dat de kooper van ‘De Maerle’, een zeer mooi landhuis door de Bazel gebouwd, de gewenschte kleine verbouwing daarvan niet aan de Bazel zelf opdroeg -, deze bouwmeester wel heel blij mag zijn dat dit werk aan niemand minder dan Hanrath opgedragen werd. Moge echter Hanrath zulke stofopjagende opdrachten voortaan bespaard blijven, en moge het hem gegeven worden in de ontwerpen voor veel nieuw en belangrijk werk steeds zichzelf te zijn.
afb. 13. ingang van het landhuis ‘zomerweelde’ te heerlen, geb. in 1913.
Den Haag, Juli 1917.
|
|