Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 27
(1917)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
Herinneringen aan Bali,
| |
[pagina 102]
| |
hartewensch niet vervuld. Buiten giert de gure wind om de hoeken van mijn huis en jaagt de natte sneeuw- en regenvlagen voort door de druipende naakte takken der boomen. Ik huiver van de kou, want mijn werkplaats is groot en de brandstof nu zoo schaarsch; maar toch, als ik mijn oogen sluit...., dan ben ik weer op Bali. Dan is het of ik de zoete bedwelmende geuren weer ruik van boomen en bloemen, het lieflijke geklater hoor van de dartele beekjes en speelsche watervalletjes tusschen de rijstvelden, of ik den zoelen wind voel mij langs de slapen streelen. En honderden heerlijke beelden trekken als een oneindige film mijn geestesoog voorbij. Wat is mijn Bali toch schoon! ‘Vergeefsch zouden de pogingen zijn van alle vernuften om uwe bekoorlijkheden, uwe lieftalligheden te schilderen. Even moeielijk als het vallen zou om al de bloemen op aarde te tellen, even moeielijk zou het wezen, als men u beschrijven moest. Niemand zou daar 't geduld toe hebben, men zou er stokoud bij worden en nog zou er geen einde zijn aan de schildering van zooveel schoons.’ ‘Des morgens, bij de eerste schemering van het daglicht komen de bekoorlijkheden ruischend van alle zijden opdagen om zich aan u vast te hechten; van het opgaan der zon tot den ondergang toe, wassen zij aan en stapelen zich op, den middag en den avond door, en nog met middernacht waaien zij u zacht suizend tegen en omhullen u.’
de vruchtendraagsters. naar een ets van w.o.j. nieuwenkamp.
Aldus de bekoorlijke vleitaal van een vorst tot zijn gemalin, de beschrijving van de schoonheden van een vorstin in het op Bali zoo geliefde heldendicht, de ‘Brata-Joeda’ of ‘Broederkrijg’. Deze woorden zijn volkomen toepasselijk op Bali. Ja, Bali is een wonderland. Van de hooge bergen en de geheimzinnig duistere wouden, van de woeste bergstroomen en de stille bergmeren, van de onheilspellend donderende kraters en de groene zacht golvende vlakten, van de steile rotsige kusten met de machtig rollende branding en de vlakke breede stranden; van de prachtige tempels, door hun weelderig ornament versteende bloemboomen gelijk en de wonderlijke kunstnijverheids voortbrengselen van een mooi en krachtig | |
[pagina 103]
| |
volk; van dit alles en nog veel meer gaat een bekoring uit, zoo sterk, dat, heeft men die eenmaal ondergaan, men die nimmer meer ontkomen kan. Is het landschap op Bali verrukkelijk schoon en oneindig wisselend van aspect, zijn de huizen en tempels vaak ware kunstgewrochten en is de kunstnijverheid het bestudeeren meer dan waard, toch is en blijft het heerlijkst op Bali het volk zelve.
nachtelijke offerande. naar een ets van w.o.j. nieuwenkamp.
En juist van het volk, al is het dan ook maar van het volk uit één enkele streek, gaven de foto's op de tentoonstelling in Arti een uitstekend beeld. Wat deden ze duidelijk uitkomen den krachtigen bouw van de jongelingen en de mannen, de bevallige slankheid van de jonge meisjes en de vaak classieke schoonheid van de vrouwen. Wat een reeks prachtige beelden! En om zulk een reeks beelden te zien op Bali behoeft men werkelijk niet lang te zoeken. Men zet zich maar ergens neer aan den een of anderen weg in de buurt van een marktplein, of beter nog, onder een van de reusachtige waringins die op alle markten hun koele schaduw spreiden over de dichte menigte koopers en kooplui, en overal in 't rond ziet men een steeds wisselende reeks van de prachtigste tafereelen. Een koopvrouw, gehurkt achter haar koopwaar, reikt een vrucht over aan een vrouw die zich bukt om die vrucht in ontvangst te nemen; wat een prachtige beelden! Een paar meisjes gaan u voorbij, vlug en licht en sierlijk, op het hoofd een ronde mand balanceerend met aardewerk, weefsels of andere koopwaar; wat schitterende groep! Daar komt een man aan met op één schouder een draagbamboe waaraan twee mooie gevlochten korven bengelen, met vechthanen er in; alweer een schilderij! Daar komt een andere kerel, torsende groote uitgeholde kalebassen, met palmwijn gevuld; maar nog vóór ge goed hebt kunnen opnemen hoe prachtig die kerel loopt en hoe gemakkelijk hij zijn zwaren last hanteert, wordt uw aandacht alweer getrokken door een heele reeks achter elkaar loopende vrouwen, kostelijk uitgedost en met hooge kleurige gevaarten op het hoofd. Deze gaan offeren in een naburigen tempel; wat ze op het | |
[pagina 104]
| |
hoofd dragen zijn hun offers van kunstig tot kleurige torentjes opgestapelde vruchten, bloemen en gebak. En zoo gaat het onophoudelijk maar door. Ge wordt moe in het hoofd ten laatste en uwe oogen gaan u pijn doen van het kijken naar die oneindige reeks kostelijke tafereelen. En ge staat op en gaat heen om een rustig plekje te zoeken. Toevallig komt ge bij een badplaats. Dikke waterstralen spuiten uit ruw bewerkte steenen goten. Hier is het goed rusten, denkt ge, in de koele schaduw bij het klaterende water. Maar ziet, daar komt een groep vroolijk babbelende jongens en mannen. Van het weinige, dat ze aanhebben, hebben ze zich spoedig ontdaan en ze laten de frissche waterstralen zich op de lendenen kletteren. Ze draaien en wenden zich naar alle kanten opdat het verkwikkende water hun geheele lichaam, aan alle zijden, bespoelen kan. Vooral van badende mannen en vrouwen had Dr. Krause mooie opnamen gemaakt. Dat kon hij doen, doordat hij zelf, dag in dag uit, baden ging te midden van dezelfde inlanders, zoo hun vertrouwen won, en zij ten laatste geen acht meer op hem sloegen. Ongemerkt kon hij ze toen opnemen. Heel belangrijk ook waren de vele foto's die op lijkverbrandingen betrekking hadden en ook op andere feesten. Enkele van de foto's konden we in deze bladzijden reproduceeren. Bekijk ze eens aandachtig. Is dat geen prachtig bronzen beeld gelijk, die moeder die een dikke straal water zich langs het lijf laat gutsen op de foto ‘het bad’? Bestaat er mooier figuurtje dan dat vruchtenverkoopstertje met het ernstige gezichtje, of is er schooner beeldje denkbaar dan dat voorovergebogen vrouwtje met de handen op de knieën in 't midden van de groep biddende vrouwen in een tempel? Heeft het tweede meisje van rechts op de foto van de ‘Vier Balische schoonen’ geen prachtig classiek gevormd lichaam?
twee zusjes. foto dr. g. krause.
In 't begin van dit jaar werd door nog wat anders onze aandacht weer gevestigd op Bali; nu niet door mooie foto's, maar door alarmeerende telegrammen, die spraken van hevige aardbevingen die op 21 Januari Bali geteisterd zouden hebben. Deze telegrammen waren echter zoo onduidelijk en verward dat er niet uit op te maken viel, wat er eigenlijk gebeurd was. Alleen bleek wel dat er heel wat schade was aangericht. Dezer dagen nu gaven de dagbladen eindelijk een uittreksel uit het eerste uitgebreide verslag van den resident. Uit dit verslag is wel op te maken dat | |
[pagina 105]
| |
vruchtenverkoopster. foto dr. g. krause.
| |
[pagina 106]
| |
ditmaal geen uitbarstingen van den Batoer als de laatste van 1905, waarbij gloeiende lavastroomen den grooten Batoer-tempel verwoestten, de rampen veroorzaakt hebben. Maar toch heeft de Batoer weer schuld. Vermoedelijk is een deel van den steilen top van dezen nimmer rustenden vulkaan ingestort en is daardoor de groote krateropening verstopt geraakt. De geweldige onderaardsche krachten hebben toen een nieuwen uitweg zich gebroken in den oostelijken zijwand van den vuurberg en hebben daar twee nieuwe gapende wonden geslagen. Dit heeft niet alleen den heelen Batoer maar het gansche eiland doen sidderen en beven.
op weg naar een tempel om te offeren. foto dr. g. krause.
Van den Goenoeng Abang die misschien wel duizend meter loodrecht oprees aan den anderen oever van het Batoer-meer zijn geweldige brokken afgeschud, terwijl nog andere gedeelten van den reusachtigen kraterwal om de Batoervlakte, waarin de Batoer en het meer liggen, over een lengte van vijf paal zijn ingestort. Van het dorpje Koeta Dalèm, op den rand van dezen kraterwal gelegen, zijn een vier en twintig huizen mede omlaag gestort. Zoowel in het Noorden in Boelèlèng als in het Zuiden in Tabanan, Badoeng, Gianjar, Kloengkoeng en Bangli zijn tempels en woningen ingestort of beschadigd, zijn wegen | |
[pagina 107]
| |
en bruggen vernield en hebben honderden inlanders er het leven bij ingeschoten.
het bad. foto dr. g. krause.
Dat de top van den Batoer instorten moest, dat stond al lang bij mij vast. In 1906 toch, had ik, als eerste beklimmer (op 2 Nov.) den top van den Batoer bezochtGa naar voetnoot*). Met veel moeite was het mij toen gelukt de hoogste krateropening te bereiken. Na urenlang geklauter over de vlijmscherpe nieuwe lava-beddingen had ik den bovensten steilen bergkegel bereikt. Op handen en voeten kroop ik het laatste gedeelte van de steile helling op, telkens een | |
[pagina 108]
| |
vrouw uit zuid-bali. foto j.g. schuuring.
| |
[pagina 109]
| |
stukje en weer een stukje. Het leek me een eindelooze tocht, een eindelooze arbeid, als van een slaaf in een tredmolen, tot opeens, en wel zóó plotseling dat mijn bloed er van stil stond, er vóór mij geen grond meer was, maar een peillooze diepte, een gat zonder bodem, een wand die loodrecht afdaalde zonder einde. En in die diepte zag ik dikke rookkolommen zich omhoog wervelen en hoorde ik dofdreunende knallen elkaar regelmatig opvolgen; de loodrechte wanden dreunden en brulden elken slag honderdvoudig na. Toen, voor een oogenblik, bekroop me de vrees dat die scherpe kam van losse steenen, waarop ik was aangeland, af zou brokkelen; dan zou er onder mij geen steun meer zijn en ik zou naar beneden storten. Voorzichtig ging ik daarom zitten met één been in, en één been buiten dat onheilspellende gat.
in de huisdeur. foto dr. g. krause.
Volgens mijn meening daalde de schoorsteen, op den rand waarvan ik toen zat, af minstens tot een eind onder de oppervlakte van het Batoer-meer, aan den voet van den vulkaan, daar de dampkolommen die er voortdurend uit opstegen, zeker wel hun ontstaan hadden te danken aan het water van dat meer, dat gestadig door den bodem in den krater sijpelt. De schoorsteen of schacht dien ik boven een 150 meter wijd acht, was dan over de 900 meter diep! In den loop der laatste jaren moet de scherpe kraterrand allengs zijn afgebrokkeld en voor een groot deel naar binnen toe zijn ingestort, wat ten laatste de verstopping van de krateropening ten gevolge moet hebben gehad. Ook den Goenoeng Abang heb ik beklommen (3 November 1906). Het bovenste gedeelte van dezen berg (± 2200 meter hoog) was heel steil en daardoor wel lastig te beklimmen. De zijde aan het meer was één, bijna loodrechte wand. Het leek me toen al een raadsel dat zoo'n duizelingwekkend hooge bergwand kon blijven staan. Het is dan ook niet te verwonderen dat door het schudden en beven van den Batoer, ook deze wand is ingestort. Volgens de berichten toch zijn daarvan zulke geweldige stukken in het meer gegleden, dat het water gestegen is en de oevers verlegd zijn. In den top moet reeds op verren afstand een groote kloof zichtbaar zijn die vóór de ramp niet bestond. | |
[pagina 110]
| |
vier balische schoonen. foto j.g. schuuring.
De dessa Boeahan aan den voet van den Abang en aan den oever van het meer moet op enkele huizen na onder de aardstortingen bedolven zijn terwijl er 300 van de 400 inwoners vermist worden. Maar dan zijn zeker ook de dorpen Abang en Troenjan, en misschien ook wel Songan, die nog dichter onder den steilen Abang-wand lagen, wel onder de vallende massa's begraven. Het dorp Batoer, meer in de vlakte gelegen, schijnt ditmaal gespaard te zijn. In geheel Bali zijn zekerlijk verscheidene honderden tempels verwoest of zwaar beschadigd, heel wat mooie sierlijke poorten ingestort en heel wat beeldhouwwerken vernield. Toch geloof ik dat over enkele jaren weer vele van die tempels opnieuw zullen zijn opgericht, niet hersteld, want herstellen ligt niet in den aard van het volk. Een Baliër zal wel met veel moeite en kosten een tempel oprichten, maar gewoonlijk zoowat niets doen om dezen te onderhouden of te herstellen. Maar men moet zich vooral niet een te groot denkbeeld vormen van de verwoeste tempels en daarbij denken aan de prenten die men gezien heeft van verwoeste kerken en kathedralen in Noord-Frankrijk of België. Het zijn slechts ommuurde pleinen of pleintjes, met sierlijke poorten tot toegang. Op die pleinen staan dan een aantal tenten en grootere of kleinere offerhuisjes, dat is meest alles. Ook vermeldt het verslag dat de poeri (vorstelijke woning) te Gianjar geheel verwoest en die van Bangli zwaar beschadigd is. Maar ook van een poeri of ‘paleis’ moet men zich geen te grootsche voorstelling maken. Van de grootste poeri op Bali, die van den Pasar, maakte ik in November 1906 een plattegrondGa naar voetnoot*). Deze poeri bestond, | |
[pagina 111]
| |
en zoo zijn ook de andere, kleinere poeri's op Bali, uit een groot aantal ommuurde pleinen en pleintjes, waarop ontelbare kleine onaanzienlijke woninkjes en schuurtjes. Alleen op de pleinen door den vorst en zijn gezin bewoond, waren wat grootere gebouwen, waarvan er enkele met snijwerk versierd waren. Ook eenige poorten die toegang gaven tot de grootste der pleinen waren prachtig versierd en voorzien van zware met weelderig ornament overdekte deuren. Van deze deuren heb ik nog een prachtig stel voor het Museum te Leiden kunnen redden; want ook deze poeri is verwoest, met den grond gelijk gemaakt, maar niet door den Batoer! Treft een Baliër of zijn gezin het een of andere ongeluk zoo schrijft hij of zijn priester dat zoowat altijd toe aan den toorn zijner huisgoden als gevolg van het onvoldoende onderhoud van zijn huistempel. Hij gaat dezen dan, zeer tegen zijn zin, wat oplappen en offert zijn goden.
de batoer en het meer. foto dr. g. krause.
Treft een dessa een ramp b.v. een epidemie, dan is dat ook gevolg van het verwaarloozen van den een of anderen dorpstempel. Zoo zien ook nu de Baliërs de oorzaak van deze algemeene ramp in het verwaarloozen van een van de heiligste tempels op Bali op den Goenoeng Agoeng of Piek van Bali. Voor de priesters is een ramp altijd een prachtige gelegenheid om hun tempels een goede beurt te doen krijgen. Zoo is er toch altijd nog een gelukje bij elk ongeluk. |
|