Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 27(1917)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] Sonnetten van Willem de Mérode. Ga maar voorbij, ga maar voorbij! Gij hoeft tot mij niet wederkeeren. Mijn hart wil al uw liefde weren. De dag is al gedaald voor mij. Ik heb de deuren dicht gedaan. Er is geen enkel licht ontstoken. De stilte heerscht hier onverbroken. Wie klopt, zal moeten verder gaan. Wat gaat gij talmend om mijn huis? Ik hoor 't geschuifel uwer voeten. Roept gij zoo sidderend naar mij? Of maakt de wind dit ijl geruisch? Ik had niet op u luistren moeten. Ga maar voorbij, ga maar voorbij! Mijn hart zal nu niet meer naar u verlangen; En mijn begeeren zal naar u niet gaan; Mijn droomen weigeren u te ontvangen. Ik heb u nu voor eeuwig laten gaan. Gij mint mij niet, en eindlijk heb ik 't klagen Mijns harten naar uw hart voorgoed gesust. Ik heb mijn lijden niet vergeefs gedragen, Nu vind ik, van u vrij, mijn late rust. Nu kan ik heel mijn leven overdenken, Zonder dat mij een leed om u beroert. Wel zie ik soms uw beeld verlokkend wenken, Doch niet opnieuw heeft mij uw schoon vervoerd. Nu leef ik stil, vervreemd van werelds lusten. Mijn moede hart kan eindelijk gaan rusten. [pagina 64] [p. 64] Wat geef ik om uw liefde! - 't is voorbij.... Het smachten en het bittere verlangen, Het heimelijke beven en de bange Verrukkingen zijn nimmermeer voor mij. Ik zie u lachend langs mij henen gaan, En voel geen zweem van weemoed of begeeren. Mijn hart is wenscheloos na veel ontberen. Ik zie u koel, gelijk een vreemde, aan. Maar gij, die onverschillig hebt versmaad En tòch mijn arme liefde aangenomen: Mijn blikken, mijn verlangen en mijn droomen, Hoe zult gij leven zonder liefdes baat? Mijn hart, dat om uw liefde niet wil geven, Krimpt samen om uw troostelooze leven. Wat heb ik in mijn droom geschreid Naar uwe jeugdige oogen. Hun sterk en zoet vermogen Heeft dag en nacht mijn hart verblijd. Nu scheld ik hen vermaledeid, Die mij zoo zeer bedrogen. Zij lachten en zij logen, En weigerden me uw gunst altijd. Maar ik, ik kan niet slapen gaan, Of in het vage duister Verschijnt uw jonge luister En uwe oogen zien mij aan. En 'k kan dees beê slechts vinden: God, wil die oogen blinden. [pagina 65] [p. 65] Ik heb om u verderf gebeden, Omdat ik zelf verdorven ben. Omdat ik enkel zorgen ken, Wensch ik u enkel bitterheden. Gij hebt uw liefde wèl bewaard. Bezorgd een enklen drop te spillen, Bleef de olie, die mijn pijn kon stillen, Onnut in uwe flesch gespaard. En als gíj eens verwond zult zijn, Wie zal de kneuzing uwer leden Verbinden met de lieflijkheden Van lijnwaad, oliën en wijn? O God, ik wil mijn armoe deelen Om uw ellende te verheelen. Mijn hart wil zijn barmhartigheid Geen oogwenk naar u wenden. Het juicht in úw ellende, En lacht, omdat uw harte schreit. Het wil naar smeeken, noch vermaan, Noch harde rede hooren. Het háát als nooit te voren, En roemt in uw ten gronde gaan. Het is verbonden met den dood Om geen gena te geven. Uw teere jonge leven Vervalt den donkeren genoot. O, ik, die u beminde, Ben willens haat-verblinde. [pagina 66] [p. 66] Beminnen moeten, niet bemind te zijn: O zuivre wonde, bloederood en open! Weten zijn liefde een smartenkind te zijn Van zalig beiden en onzalig hopen. Een kind van zorgen en van veel geween, Toch onze troost en hoop en blij verwachten Voor wie men bitter bange lange nachten Gewaakt, geworsteld heeft in veel gebeên. Dan komt de strenge onverboden dood, En neemt hem trots gebed en strijd en tranen En laat ons slechts de leegte als genoot. En wij begoochlen ons met dwaze wanen: Dat hij nog leeft, zijn spelen om ons zijn. Maar 't hart verkwijnt van stille dorre pijn. Mijn hart gedacht zijn bitterheden En al zijn liefde wonderlijk. Ben ik aan onverhoorde beden En aan verdrukkingen zoo rijk? En is er niemand om te deelen Den rijkdom van dien last zoo groot? Dit is des harten zeerste nood: Dat het zijn schatten moet verhelen. En toch: het is zoo eindloos zoet Om ééns (och éénmaal zou genoeg zijn) Dien bitterzoeten overvloed Te geven.... zou het nog te vroeg zijn, En moet de dag nog altijd komen, Dat al die rijkdom wordt genomen? Vorige Volgende