Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 27
(1917)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 429]
| |
Martinus Theunis Steyn,Ga naar voetnoot*)
| |
[pagina 430]
| |
vond Pres. Steyn zijn glorie in den opbouw van zijn volk tot een sterk, gezond, zich onder alle andere volken scherp afteekenend ras....
* * *
Mijn persoonlijke herinneringen aan dezen in christelijke en maatschappelijke deugden rijken man zijn van heel eenvoudigen aard en ook niet talrijk, maar toch, meen ik, belangrijk genoeg en talrijk genoeg om een kijk te geven op het weinig saamgestelde karakter van dezen goeden mensch. Mijn eerste herinnering is uit den tijd, toen ik, benoemd tot assistent-redacteur van een te Bloemfontein uitgegeven Hollandsch nieuwsblad, daar pas was aangekomen. De hoofd-redacteur, door de botsing tusschen de imperialistische en nationalistische partijen, waarbij hij geen partij kon kiezen, thans op den achtergrond gedrongen, had het wenschelijk gevonden, mij aan den President (sedert zijn eerste verkiezing tot Staats-President van den Oranje-Vrijstaat tot zijn tragischen dood werd hij nooit anders genoemd) voor te stellen. We waren nog in de rustige dagen van vóór den Zuid-Afrikaanschen oorlog. Bloemfontein was het rustige marktstadje, dat de residentie was geworden van den rustigen Oranje-Vrijstaat, een model-republiekje, omdat het nog zoo goed als geen geschiedenis maakte: - zóó eenvoudig waren de verhoudingen in dit landje van boeren, van wie de een wat rijker was en de ander wat armer, maar die toch allen boeren waren, niet uitgesloten de President, die als een kind zoo blij was, toen eens op een landbouw-tentoonstelling een door hem geteelde pompoen om zijn omvang een prijs had behaald. - Mijn chef en ik gingen dan op een avond bij hem op bezoek. Hij ontving ons in den uitgestrekten tuin van het ‘presidentshuis’, een wit gepleisterd gebouw van twee verdiepingen, vrij groot en vrij leelijk, nog gebouwd in den tijd, dat de Oranje-Vrijstaat als ‘Orange River Sovereignty’ deel uitmaakte van het Britsche Rijk en nog niet als huilende wildernis, alleen voor wild gedierte als woonplaats geschikt, buiten de zegeningen van de Pax Britannica was gestooten en aan zijn eigen, toen nog weinig benijdenswaardig lot was overgelaten. Gezeten in groote rieten stoelen, ‘gezelsden’ we, en de Secretaris van den Uitvoerenden Raad (ministers had het land, dat geen politieke partijen kende, niet; die zouden eerst later komen, toen de Engelsche vlag voor goed was geheschen; - als het noodig was, werd het uitvoerend gezag in den Vrijstaatschen Volksraad door den Staats-President, die voorzitter was van den Uitvoerenden Raad, vertegenwoordigd) bood ons sigaren en whisky-soda. We spraken over allerlei, doch slechts één onderwerp is in mijn gedachten gebleven: de invloed van het nieuwsblad, waaraan ik was verbonden. De President, die zijn opvoeding in Europa had voltooid, eerst in Nederland, later in Londen, kende de waarde van de pers (in den ouden Oranje-Vrijstaat, genoten nieuwsbladen volstrekte vrijdom van port), en had geen gering denkbeeld van den invloed van ons blad, doch veel minder om wat de redactie zèlf schreef als wel om hetgeen de abonné's in ellen lengte van ingezonden stukken elkaar te lezen gaven. Want niet wat de redactie dacht en schreef interesseerde hem. Daarvan was hij op de hoogte. Maar wat de lezers dachten. Hun ‘ingezonden stukken’ las hij trouw, en door dit geschreven gestamel, waarin het publiek zich zelf zijn politieke opvoeding gaf, bleef hij in voortdurende en nauwe aanraking met het gedachten-leven van ‘zijn menschen’. Uit iets lateren tijd herinner ik mij hem, toen hij mij op een ongewoon uur op straat, dicht bij het Gouvernements-gebouw, tegen kwam. De President ging bijna altijd te voet van huis naar ‘'t kantoor’. Even hield hij mij staande om te vragen, of ik niet een vrouw, er zóó en zóó uitziende, | |
[pagina 431]
| |
had ontmoet. Hij was uit zijn kantoor gevlucht, om te ontkomen aan de smeekbeden van die vrouw, wier verschijning hij zeker verwachtte, en wier echtgenoot (een blanke) door rechter (later Generaal) Hertzog, den tegenwoordigen leider der Zuid-Afrikaansche nationalisten, wegens moord op een politieman, in vereeniging (samen met een-kaffer en een reusachtig gebouwden bastaard) gepleegd, ter dood was veroordeeld. De moordenaars waren dwangarbeiders; de vermoorde was hun bewaker. Ofschoon het in den Vrijstaat gewoonte was, dat blanke ter-dood-veroordeelden begenadigd werden, meende de President, dat hij dìt maal, onder zùlke omstandigheden, geen gratie mocht verleenen. Doch hij wist zich onmachtig om lang aan het smeeken der vrouw om genade weerstand te bieden, en daarom was hij haar ontvlucht.
president steyn toen hij in engeland studeerde.
En nog een herinnering: een klein voorval, tijdens een landbouw-tentoonstelling in een van de zuidelijke markt-stadjes van den Vrijstaat. De President zou ze openen. Met een paar gasten zat hij in een zijkamertje van het dorpshôtel, waar we gezamenlijk het noenmaal zouden gebruiken. De hôtel-houder was een Engelsche Afrikaner. Hij had onzen gastheer het een of ander te vragen en sprak Engelsch. Plotseling werd de President toornig - ik had hem nog nooit kwaad gezien - en snauwde hem in goed rond Afrikaansch toe, dat mijnheer de hôtel-houder voortaan Afrikaansch had te spreken, wilde hij niet hebben, dat de President zijn huis voor goed verliet. En later, in den oorlog, in den Ned. Ger. Kerk. De plaatselijke predikant was een heel zwak redenaar en een heel passief man, die, ofschoon uit een oud Hollandsch-Afrikaansch geslacht gesproten, sterk onder den invloed stond van de Engelsche cultuur en van den invloedrijksten zijner ouderlingen, (den lateren Sir) John Fraser, afstammend van een uit Schotland voor de Hollandsche kerk ingevoerd predikant (in den tijd, toen Nederland zich niets meer aan ‘de Kaap’ gelegen liet liggen), den verslagen tegen-candidaat van den President. De predikant was dus, om maar het beste te zeggen, een uiterst lauw patriot. Na den oorlog werd hij door zijn gemeente uitgekocht. Maar toen, tijdens den oorlog, in een tijdperk, dat de gunst der wapenen zich tegen de Republieken had gekeerd, leverde hij een preek, die de gemeente nog meer moest ontmoedigen dan de gebeurtenissen zelve het al hadden gedaan. Midden in die rede liet de President, gezeten in zijn, dicht bij | |
[pagina 432]
| |
den preekstoel staande bank, den zwaren kerkbijbel op den grond vallen. Zijn verstoord gezicht vertelde, wat er in het gemoed van den vromen bewindsman omging, en dat het lijvige boek, met zijn zware, metalen sloten, niet maar ‘van zelf’ van de bank was gegleden.
m.t. steyn en familie.
En weer: het was in de dagen, toen duidelijk werd, dat de oorlog niet meer te ontwijken was. De President kwam op ons redactie-bureau om over den inhoud van eenige hoofdartikelen te spreken. Hij wilde graag, dat de Vrijstaters goed moesten begrijpen, dat zij hun lot met de Transvalers moesten in-werpen, maar dat zij niet ten strijde moesten trekken, steunend op hun macht en hun wapenen, maar met de zekerheid, dat God de overwinning zou geven aan het Recht, en dat recht was: te volharden bij het eens gegeven woord. En weer herinner ik mij hem uit de eerste dagen van den oorlog. Het was een Zondag. Vroeg in den morgen kwam hij, alleen in een open rijtuig, van het telegraafkantoor, op weg naar huis. Het bericht was juist ingekomen van de slachting bij Elandslaagte, waar ook Dr. Herman Coster en zoo vele andere Nederlanders voor hun aangenomen vaderland het leven hadden verloren. En de President toonde zich zeer ontroerd. En eindelijk zie ik hem, na den oorlog, hóóg opgericht als altijd, maar de oogleden half gesloten. Een kennis, een Engelsche Afrikaner, was op zijn plaats ‘Onze Rust’ gekomen in een prachtige auto, om stekjes | |
[pagina 433]
| |
te halen van een bijzonderen - wilgeboom, meen ik. Het gesprek werd in 't Engelsch gevoerd. De President zou ze zelf snijden, en riep een kaffertje, dat zijn zakmes uit des presidents broekzak moest halen. En even later, toen wij aan tafel zaten, was het zijn echtgenoote, - ook een afstammeling uit het bovengenoemde Fraser-geslacht, - die 't vleesch op zijn bord kort sneed, terwijl de President zijn vork met beide handen moest omklemmen om de stukjes naar den mond te brengen.
* * *
pres. steyn, zijn vrouw, dochter en mr. louis franck, genomen te bloemfontein juli 1914.
Deze persoonlijke herinneringen, deze anecdotes, teekenen den man in zijn eenvoud, zijn goedheid, zijn trouw, zijn oprechtheid, zijn levend nationalisme. Uit de geboekstaafde geschiedenis is 't niet noodig, veel of velerlei aan te halen. Hij was een Afrikaner eerst, en als Afrikaner, in den Oranje-Vrijstaat geboren, een republikein, en een boer in een boerensamenleving, dus een demokraat. Hij was alles, wat President Kruger was, maar minder geniaal, en minder stroef en hard, doch meer gepolijst, moderner, gewapend met het weten, dat studie brengen kan. Zooals Pres. Kruger de Transvaal van de twee laatste decenniën der 19e eeuw vertegenwoordigde, en daarvan het beste en grootste, zóó vertegenwoordigde Pres. Steyn den Oranje-Vrijstaat van dien tijd, iets meer gevorderd op den weg der cultuur, en daarom zichzelf meer bewust, ofschoon ook meer aangewreten door de Engelsche cultuur in Kaapsche bekleeding. Als Republikein en als Vrijstater wierp hij zich vol overtuiging in den strijd, waarvan de nauwere aaneensluiting tusschen de twee Republieken de inzet was. Op dit eenvoudige programma: de nauwst mogelijke eenheid tusschen de twee Hollandsch-Afrikaansche republieken, noodzakelijk voor de economische en politieke onafhankelijkheid der Afrikaners, werd hij met een verpletterende meerderheid op zijn tegen-candidaat gekozen. Als Afrikaner werkte hij onverdroten, zonder overhaasting evenwel, aan het behoud en de verdieping van de Hollandsche cultuur in Zuid-Afrika, aanvangende bij het lageronderwijs. Als Vrijstater dreef hij den aankoop door het Vrijstaatsche gouvernement van het door den Oranje-Vrijstaat loopende gedeelte der Kaapsche spoorwegen door. Als Demokraat beinvloedde hij de Transvaalsche regeering tot het verleenen van politieke voorrechten aan de Uitlanders. Hij gaf zijn aandacht aan de opleiding van de kinderen der verarmde blanken door de stichting van een indrustrieschool met aangehecht te-huis, en voor de leiding liet hij een Hollandsch echtpaar uit Nederland komen. Hij bevorderde de kennis van den landbouw en de veeteelt, de verspreiding van meer wetenschappelijke beginselen, en plaatste aan het hoofd van het opgerichte | |
[pagina 434]
| |
landbouw-departement een bekwaam en energiek, geestdriftig Duitsch-Oostenrijker. In den oorlog was hij, als daarvóór en daarná, eenvoudig, bedachtzaam, een vijand van overhaasting en doldriftigheid, vasthoudend het verband met zijn volk en de eigenaardige geestesgesteldheid daarvan, en daarom ook wel eens te weinig doortastend en te angstig om op eigen verantwoordelijkheid te handelen, doch evenmin angstvallig om verantwoordelijkheid op zich te nemen, toen eenmaal de stem van het volk niet meer zoo voortdurend tot hem kon doordringen. Trouw bovenal en onwankelbaar vasthoudend aan het pand, dat hem eenmaal door zijn volk ter verdediging was toevertrouwd: de onafhankelijkheid en de eer van zijn kleine natie, zoolang hij nog zeker was van een kleine, maar geestdriftige en energieke schare van ‘zijn menschen’, geleid door vrienden als Christ. de Wet, Hertzog e.a.; onwankelbaar ook, toen de voornaamste leiders der bondgenooten aan de andere zijde van de Vaalrivier den strijd met de wapenen wilden opgeven; onwankelbaar tot het laatste, het bitterste oogenblik, toen zijn invloed door zijn onherstelbare ziekte was gebroken en de vlag, door hem en de zijnen met zooveel kracht en trouw hoog gehouden, moest worden neergehaald. En later, toen het volk der gewezen republieken zich langzamerhand begon te herstellen van de economische ruïne, kwamen in zijn huis, ‘Onze Rust’, al de krachten samen, die werkten aan de herleving. Elke daad, elke beweging, die lag in de lijn van zijn oud program: de eenheid van alle Afrikaners, zich ontwikkelend op den grondslag van een Hollandsche cultuur, kon in hem een geestdriftig, maar steeds bezadigd, d.w.z. met volksaard en tradities en omstandigheden rekening houdend ondersteuner vinden. Om het behoud van die cultuur gaf hij zijn fiat aan de beweging, die ten doel had, het Afrikaansch-Hollandsche taal-eigen tot schrijftaal te verheffen. Om het verder indringen van de Engelsche cultuur te helpen beletten, nam hij het initiatief voor de stichting van een Hollandsch-Afrikaansche middelbare school voor meisjes (Oranje meisjes-school te Bloemfontein), waaraan een kost-inrichting is verbonden Om het verzinken der arme blanken in anti-nationale stroomen en in economischen ondergang tegen te werken, gaf hij zijn bescherming aan een, door particulieren opgerichte school, waar het onderwijs gebaseerd is op handenarbeid. Hij bevorderde de politieke organisatie van zijn volk. Hij nam deel aan iedere economische aaneensluiting. En waar hij zich niet mengde in de leiding van politieke en economische organisaties, nam hij het initiatief voor werken van nationale cultuur. Hij stichtte de organisatie, die moest dienen om de gelden te verzamelen voor het oprichten van een machtig monument ter verheerlijking van de tienduizenden van vrouwen en kinderen, die in de concentratiekampen waren omgekomen, en hij zorgde er voor, dat het geld bijeenkwam, en dat, als maker van het monument, onze vroegere landgenoot Antoon van Wouw werd uitgekozen, en dat het werd opgericht in het gezicht van de gansche wereld, in de open vlakte nabij Bloemfontein, opdat het een bedevaart-oord kon worden voor geheel Hollandsch Zuid-Afrika. Toen hij was aangewezen om lid te worden van de vergadering, die een grondwet moest ontwerpen voor de Unie van Zuid-Afrika, was hij het, die dreigde, de unificatie onmogelijk te maken, als niet uitdrukkelijk werd voldaan aan zijn eisch: de gelijkstelling van de Hollandsche met de Engelsche taal als officiëeele taal van het gemeenebest. Toen bleek, dat mannen als Botha en Smuts zich in de toepassing van hun politieke taktiek al meer en meer verwijderden van de demokratische en Hollandsch-Afrikaansche tradities van zijn volk, was het President Steyn, die hen, hoewel niet openlijk, waarschuwde en er op wees, dat hun taktiek de verzwakking van het Hollandsch-Afrikaansche element, en eindelijk zijn verscheurdheid | |
[pagina 435]
| |
zou ten gevolge hebben. En bij den strijd in den boezem van het ministerie tusschen de Generaals Smuts en Hertzog, zich toespitsend eindelijk tot een botsing tusschen Zuid-Afrikaansche imperialisten (strevers naar een Grooter Zuid-Afrika met behulp van Engeland, de hulp desnoods met allerlei concessies aan Engeland en de Engelschen te koopen) en Zuid-Afrikaansche nationalisten (de eenheid van het huidige Britsch Zuid-Afrika onder leiding van het in Zuid-Afrika wonende blanke ras, onder volledige erkenning van de Hollandsche cultuur, georganiseerd in een staat, levend vóór en door zich zelf), stelde hij zich openlijk achter Gen. Hertzog en, toen deze uit het ministerie werd verwijderd, ook achter de politieke organisatie der Nationalisten, welke geen ander doel heeft dan geheel Hollandsch-sprekend Zuid-Afrika weer te brengen in één enkel verband, doch op den grondslag van een aan elk Engelsch imperialisme vijandig nationalistisch streven. Toen de Unie-regeering, steeds haar oude taktiek toepassend, zich opmaakte om in den wereld-oorlog actief deel te nemen door de verovering van Duitsch Zuid-West Afrika, verzetten zich de Nationalisten, en Pres. Steyn waarschuwde op nieuw zijn oude vrienden - te vergeefs! - Maar toen de ‘rebellie’ uitbrak, het ‘gewapende protest’, waarvan gewapende botsingen tusschen Afrikaners het onvermijdelijk gevolg moesten zijn, toen was het weer President Steyn, die, zonder Gen. Botha en Gen. Smuts in hun, ook z.i. verkeerde politiek te willen steunen en zonder zijn afkeuring te willen uitspreken over de beginselen, die Gen. Beyers, Gen. De Wet e.a. tot hun verzet hadden geleid, toch alle pogingen in het werk stelde, om het gewapend protest terug te brengen tot een ‘ongewapende’, geheel vrede-lievende protest-beweging, zich uitend op constitutioneele banen. En zóó groot was het vertrouwen, dat de ‘protestanten’ in hem en in Gen. Hertzog, ook in deze zijn rechterhand, stelden, dat zij bereid waren, zich als het ware blindelings aan hun oordeel te onderwerpen.
* * *
De ontwikkeling van het ‘gewapend protest’ tot een ‘rebellie’ werd niet verhinderd, maar in bloed verstikt. Niet Pres. Steyn, maar Gen. Smuts triomfeerde... voor dàt oogenblik. Maar toch hebben Pres. Steyn en Gen. Hertzog, en met hen mannen als De Wet en Beyers en Fourie en zoovele anderen, verhinderd, dat Zuid-Afrika den weg opging van Canada en Australië. En uit de botsing tusschen de daden der Zuid-Afrikaansche imperialisten en nationalisten is opgerezen een versterkte en meer bewuste kamp voor de éénheid van de Hollandsch-sprekende Afrikaners, en een krachtiger overtuiging van de noodzakelijkheid eener Hollandsche cultuur voor die eenheid en voor de economische en politieke onafhankelijkheid van het Afrikaner volk. Daarvoor streed Pres. Steyn zijn geheele leven, daaraan waren ook de laatste woorden gewijd, die hij richtte tot de vrouwen van Zuid-Afrika. Aan die overtuiging is hij, eerlijk en oprecht, bezadigd en onwankelbaar, trouw gebleven, tot de dood hem rukte uit het midden zijner vrienden. Om voor eeuwig in de liefdevolle herinnering van hen en hun nakomelingen te leven. |
|