| |
| |
| |
De ‘Wiener Werkstätte’ en haar kring,
door Max Eisler.
II (Slot).
prof. josef hoffmann, (j. en l. lobmeyr). geëtst glaswerk.
Om het artiestieke, dat in de Wiener Werkstätte tot uiting komt, voor den buitenstaander goed duidelijk te maken, moet men wat geschiedenis ophalen. Want dit artistieke is niet een product van vandaag op gisteren, het ontstond niet tegelijk met de oprichting der organisatie, integendeel - het was lang en goed voorbereid, het kwam als bergwater van alle kanten aanstroomen, eer het in het bed van een nieuwe gemeenschappelijke onderneming werd geleid en geordend.
Een groep van negentien mannen had zich in Maart 1897 afgezonderd uit de oude ‘Wiener Künstlergenossenschaft’ en uit die groep was een nieuwe ‘Vereinigung bildender Künstler’ geworden, voor het meerendeel jonge menschen, die echter in Rudolf von Alt, den meester der Weener ‘Vedutenmalerei’, een ouden, beproefden medestrijder vonden. Aanvankelijk lag deze afscheiding niet in hun bedoeling - maar zij was niet te vermijden. Ofschoon zij niets anders wilden dan een bewuster samenwerken van de modern gezinde krachten, een ontplooiing in vrijheid van hun kunstenaarsschap, de kunst dus zuiver en alleen om de kunst - werd hun pogen door de vroegere kameraden beschouwd als een afvalligheid, een vijandelijkheid en de negentien werden in den ban gedaan. Zoo kwam door dwang van buiten en van binnen de Weener ‘Sezession’ tot stand. Litteraire medewerkers vonden zij in den geestigen, maar onberekenbaren, den alomtegenwoordigen Hermann Bahr en den meer beteekenenden, ernstigen en zakelijken Ludwig Hevesi. Hevesi's pen bracht in 't voorjaar van 1897 de eerste tijding van het nieuwe instituut, dat een nieuw hoofdstuk der Weener kunst zou inleiden.
Nog voor de ‘Sezession’ met grootere werken voor den dag kwam, verscheen in 't begin van 't jaar 1898 hun tijdschrift.
| |
| |
Uit den naam ‘Ver Sacrum’ bleek al ten duidelijkste hun pogramma. En de inhoud van het tijdschrift was waarlijk de vervulling van wat een ‘heilige lente’ beloofde. Oorspronkelijk in hoofdzaak voor de grafische kunsten bedoeld, werd dit tijdschrift het orgaan ook voor litteraire en beeldende kunst, alles in de meest artistieke harmonie. Buitenlandsche, internationale elementen, die eerst zoo laat in Oostenrijk waren doorgedrongen ontbraken niet, maar werden volkomen in die harmonie opgenomen. Dat internationale had wel in vloed op het ontvankelijke Weener temperament, vooral in den aanvang. Maar ten slotte dienden die elementen toch alleen om het eigene in beweging te brengen en bewust te maken. Zoo werd voornamelijk de oud-Weener liefde voor het ornament weer opgewekt en begon in alle kunsten, zelfs in de litteratuur, door te dringen. En met de namen der voornaamste medewerkers aan het tijdschrift: Joseph M. Olbrich, Kolo Moser, Gustav Klimt, Alfred Roller, Josef Hoffmann en Rudolf von Larisch, zou voor de eerstkomende jaren alle vooruitgang op 't gebied der beeldende kunsten verbonden zijn. Enkelen maar, zooals Rudolf Bacher en Artur Strasser, zijn later tot stilstand gekomen en in het konservatieve kamp overgegaan. Men kan zeggen, dat dit tijdschrift den levensduur behield, waartoe het voorbestemd was. Nadat zijn artistieke rol was uitgespeeld, d.w.z. sedert het niets nieuws meer te geven had, heeft het opgehouden te bestaan. Ook dat behoort tot zijn welverdienden roem.
prof. mich. powolny, (j. en l. lobmeyr). gegraveerde bokaal.
Anders de Sezession. In den winter van 1898 werd haar nieuwe gebouw gesticht. Met den bouwmeester Olbrich hadden zijn beste kameraden zich geheel belangeloos tot samenwerking vereenigd. De officiëele wereld sloeg dezen toegewijden arbeid vol afgunst gade en belemmerde haar wat zij kon, de Weener grappenmakers vonden allerlei geestige namen voor dit meesterstuk van Olbrich. Men noemde het gebouw ‘het graf van den Mahdi’ of wel ‘een kruising tusschen een broeikas en een hoogoven.’ Spot en achterlijkheid zijn immers in Weenen van ouds de bevorderaars van het nieuwe geweest. En toch was dit huis, waren zijn zalen en wat daarin werd tentoongesteld een bevrijdende daad, dat bewees de naaste toekomst.
De moderne beweging op 't gebied van huizenbouw, reeds vroeger door Otto Wagner begonnen in de Weener binnenstad, ontving hier een krachtigen nieuwen impuls; ook het inwendige van dit gebouw, de tentoonstellingszalen en de wijze van tentoonstellen was nieuw en oorspronkelijk en stond al spoedig vooraan in Europa. En bovendien was hier een kunstnijverheid in 't leven geroepen, die niet alleen tegenwoordig veel
| |
| |
voortreffelijks voortbrengt, maar ook de leiding heeft in de ontwikkeling van dat geheele vak.
De schilder- en beeldhouwkunst konden op den duur niet met de kunstnijverheid gelijken tred houden. Hoe dat kwam, ligt buiten onze beschouwing. Voor den aanvang echter hadden de beide opschriften in het gebouw volkomen gelijk: dat van Hermann Bahr in de hal: ‘Seine Welt zeigt der Künstler, die Schönheit die mit ihm geboren wird, die niemals noch war und niemals mehr sein wird’ en dat van Ludwig Hevesi op den gevel: ‘Der Zeit ihre Kunst, der Kunst ihre Freiheit’.
prof. oskar strnad, (j. en l. lobmeyr). glazen.
Nu is deze spreuk van de Sezession verwijderd, en dat is in overeenstemming met de waarheid. Want de vereeniging die nu dien naam voert, heeft met den geest der oprichters niets meer gemeen. Reeds toen er in 1901 tegen de vier allegorische plafondschilderingen van Klimt voor de aula van de universiteit op schandelijke wijze geageerd werd, toonde de Sezession al niet meer dien eensgezinden moed, die tot iederen prijs de vrijheid der kunst wil handhaven. En een nieuwe Sezession werd noodzakelijk, die vooralsnog in de groep om Klimt een heel bescheiden leven leidt en alleen uit beeldende kunstenaars bestaat.
Uit dit beknopte verslag blijkt al dat het samenwerken van bouwmeesters en kunsthandwerkers aan den eenen en schilders en beeldhouwers aan den anderen kant niet lang in volle harmonie kon standhouden. Men moet echter niet denken, dat de gemeenzame arbeid der nuttige en fraaie kunsten werd gevoeld als een onnatuurlijke koppeling. Juist het tegendeel was hier, kenmerkend genoeg, het geval. Reeds sedert de tijden van het barok heeft de scheppende Weener geest een neiging getoond tot een innige vereeniging van alle beeldende kunsten; en de Sezession vond voor deze oude, autochtone neiging een nieuwen vorm. Men behoeft slechts te herinneren aan de
| |
| |
tentoonstelling van Klingers Beethoven in haar gebouw. Toen had Josef Hoffmann de zaal gebouwd, - had Gustav Klimt hem versierd met een decoratief fries aan de wanden en in een nis van grootsche afmetingen stond het polychrome standbeeld. En dat alles was zuiver rhytmisch van licht en toon. Architectuur, schilderen beeldhouwwerk ondersteunden elkaar wederkeerig en zoo ontstond een hoogere, harmonische, waarlijk monumentale eenheid. Dit was het beslissende begin van de kunstenaarsbeweging, die later in de ‘Wiener Kunstschau’ op de Oostenrijksche tentoonstelling in Rome en de Oostenrijksche ‘Werkbund-ausstellung’ in Keulen zooveel bewijzen van haar levende kracht heeft gegeven.
julie sitte. st. georg. majolika.
urban janke en l.h. jungnickel, (j. en l. lobmeyr). bloemenschalen.
Er waren echter nog andere redenen - evenzeer samenhangend met het innerlijke wezen der kunstenaars - die hun samenwerking voor 't vervolg onmogelijk maakten. Er is reeds gezegd, dat de voorkeur voor ornamentversiering, die zich, uitgaande van de teekenen schilderkunst, op allerlei gebied had verbreid, zich ook van de bouwkunst en het kunsthandwerk had meester gemaakt. Voor zoover dit werkelijk versiering bleef, en zoolang een jeugdig enthousiasme in dezen nieuwen rhytmischen rijkdom zwelgde zonder aan haar grenzen of gevaren te denken, was eendrachtig samenwerken mogelijk. Toen echter de architektonische naturen tot grooter zelfstandigheid kwamen, begon er twijfel te ontstaan in deze bezonnen hoofden aan de absolute domineerende waarde van het decoratieve. En op den twijfel volgde het inzicht. Tegenwoordig begrijpt men weer dat kunst met een bepaald doel, zooals bouw- en handwerkkunst, zich op gezonde wijze moet ontwikkelen uit den gebruiksvorm. En toen dat begrepen werd, was tot nieuwe afzondering ook reeds besloten. In het jaar 1905 werd zij tot daad en de Wiener Werkstätte werd opgericht. Voornaamste leiders waren ook hier Josef Hoffmann en Kolo Moser, de stichters van de ‘Sezession’. Hoffmann had toen al be- | |
| |
wezen een architektonische natuur te zijn. Moser hield men nog voor een décorateur bij uitnemendheid. Inderdaad vulden zij elkander volkomen aan. En zoo was het arbeidsplan voor de Wiener Werkstätte - zoowel in bijzonderheden als wat den algemeenen gang betreft - al dadelijk vastgesteld door de personen en hun werk.
gekleurde keramiek.
louise spannring. majolika.
Josef Hoffmann werd den 15 December 1870 te Pirnitz in Moravië geboren. Hij studeerde aan de academie der Beeldende Kunsten te Weenen architectuur; hier stond hij voornamelijk onder invloed van Otto Wagner. Reeds op jongen leeftijd was hij in de gelegenheid iets voortreffelijks te presteeren op 't gebied van het tentoonstellingswezen. Van een aanvankelijk slechts decoratieve kunst klom hij op tot een feestelijke ruimtekunst. Sedert het begin van deze eeuw is zijn naam verbonden met alle artistieke voortbrengselen van eenig belang uit Oostenrijk; en ook de jongere tentoonstellings-architekten van naam - als Karl Witzmann, Otto Prutscher en Dagobert Peche - zijn uit zijn school voortgekomen. Zijn werkzaamheid op het gebied van woningbouw begint met villa's in de parken om Weenen. Voorloopig blijft het bij deze soort van voorstad-gebouwen en hij wordt de stichter van de in modernen stijl gebouwde Oostenrijksche stadvilla. Eerst later opent zich hem de gelegenheid zijn arbeidsveld als bouwmeester uit te breiden. Sedert hij in 1905 gezamenlijk met de Wiener Werkstätte aan het huis Stocklet in Brussel begon, heeft hij ook in het buitenland groote waardeering gevonden; op het oogenblik is hij bezig met het ontwerp van een raadhuis voor de Oost-pruisische stad Ortelsburg, die in den oorlog verwoest werd. Hij is zoowel kunsthandwerker als bouwmeester en maakte zich al spoedig vrij van Belgische en Engelsche invloeden. Van 't begin af aan is hij gewend bij het huis wat hij bouwt ook voor de inrichting en meubileering te zorgen. Door
| |
| |
mich. powolny. relief. majolika.
| |
| |
deze verbinding komt ook in zijn kunstnijverheidproducten in de eerste plaats de vorm tot haar recht, terwijl de versiering daaraan ondergeschikt blijft. En door dit alles is Hoffmann de aangewezen leider ook voor alle kleinere werkzaamheden der Wiener Werkstätte. Er ligt aan zijn kunstnijverheidprodukten altijd iets architektonisch te gronde; dit behoeft geen nadere verklaring: bij de beschouwing van de illustraties blijkt dat ten duidelijkste. Echter ook bij het geteekende en gekleurde ornament komt de architect aan het woord. Dat hij in het hout de natuurlijke nerf en kleur laat bestaan en plezier heeft in de sappigheid van deze onwillekeurige effecten, is meer het gevolg van zijn rustieke natuur; hij is een man van 't land, dat blijkt ook wel uit de zware, massieve vormen, waarmee hij werkt. Maar de architekt in hem is het, die bij het teekenen en kleuren de rechte en gebroken lijn boven de golvende lijn verkiest, liever zwartwit dan bonte kleuren gebruikt, de architect die dan ook over 't algemeen op een grooten eenvoud en eenheid van stijl kan bogen.
robert obsieger. gekleurde figuur. fayence.
Koloman Moser werd den 30en Maart 1878 in Weenen geboren, studeerde daar aan de academie en aan de kunstnijverheidschool, waar hij later leider der schilderklasse werd. Aanvankelijk legde hij zich in hoofdzaak op binnenhuiskunst en kunst-nijverheid toe. Langzamerhand echter wijdde hij zich meer en meer aan de grafische kunst. In den laatsten tijd werkt hij in hoofdzaak voor de hof- en staatsdrukkerij, waar hij veel gedaan heeft voor de verbetering der bankbiljetten en postzegels. In het voorjaar kwam hij op een tentoonstelling met decoratieve landschapstudies. Voor de Wiener Werkstätte was zijn vindingrijkheid, zijn fijnheiden beweeglijkheid een ware aanwinst. Vooral in het begin, want toen was de Wiener Werkstätte veel meer bekend door de geheel nieuwe versiering der geweven stoffen en behangselpapieren dan door het veel moeilijker te begrijpen, weinig in 't oogloopende streven naar een nieuwen vorm. Hoewel hij zich later vrijwillig steeds meer terugtrok, bleef hij door zijn praestaties toch voor 't vervolg een heilzamen, veredelenden
| |
| |
invloed uitoefenen op de daar beoefende decoratieve kunst. Hij was het vooral die de toomelooze kleurenzwelgerij, in hoofdzaak door de jonge Slaven in zwang gebracht, tegenging en door een strengere lineaire rhytmiek verving.
prof. mich. powolny-r. sommers steyr. kacheltegel.
Sedert 1907 behoort ook Carl Otto Czeschka tot de vaste medewerkers aan de Wiener Werkstätte. Den 22en October 1878 werd hij in Weenen geboren, studeerde aan de academie en was er gedurende zes jaren leeraar voor hij in 1908 als professor aan de kunstnijverheidschool naar Hamburg ging.
dagobert peche. cakedoos, fayence, wit met goud.
Evenals Moser, wiens natuur het meest aan de zijne verwant is, is ook hij schilder, grafisch kunstenaar en kunstnijvere. In hem komt de rijpe en oorspronkelijke fantasie van den Tschech het duidelijkst naar boven. Maar ook blijkt in hem weer hoe gemakkelijk de Tschech zich aanpast aan een hoogere kultuur: het sappig-landelijke heeft hij geheel laten varen voor een grootsteedsche verfijning. Evenals zijn landgenoot Emil Orlik te Berlijn heeft Czeschka in Weenen zijn beweeglijkheid zichtbaar vergroot, zijn ontvankelijkheid tot het uiterste verhoogd. Naast Alfred Roller heeft hij zich ook occasioneel met het tooneel beziggehouden en kostuums en decoraties daarvoor ontworpen. Ook hier weer - zooals in al zijn grafische teekeningen - is de slanke gebogen lijn hem eigen, en een zuivere, hevige gevoeligheid voor het vullen van vlakken. In de Wiener Werkstätte is het vooral in edel metaal, vaatwerk en bijouteriën, dat hij iets heel bijzonders heeft gepraesteerd. Hij verstond de kunst van combinatie der metalen: zilver met email en edelsteenen, paarlemoer en ivoor. Uit deze combinatie van een geteekend ornament met gekleurde vullingen spreekt zijn schildersnatuur, die hij echter nooit den boventoon laat voeren. Wanneer in de Wiener Werk- | |
| |
stätte de kunstnijverheid heeft mogen profiteeren van de schilderkunst en dat op een daarvoor zoo moeilijk toegankelijk gebied als dat der metaalbewerking dan komt - naast Moser - ook Czeschka daarvan de verdienste toe.
k.k. kunstgewerbe schule, wien, klasse powolny. tuinvaas, majolika.
Eerst sedert de laatste jaren behooren ook Eduard Wimmer en Dagobert Peche als vaste medewerkers tot de onderneming. Dat is het jongere geslacht. Wimmer zorgt voor de damesmode, Peche levert de meest origineele en gracieuse stofpatronen. Beiden zijn Weeners en hebben de nervositeit van den Groszstädter, die een open oog heeft voor al het snelvoorbijgaande en op alle prikkels van buiten reageert met lichte handen als een speler. Vizioenen van een oogenblik, halve, wazige kleuren, al het vibreerende trekt hun attentie. Bij allebei richt die zich in de eerste plaats op de luxe en op de vrouw. Allebei hebben ze smaak en verbluffend lenige handen. Maar het talent van Peche is vooreerst beslist rijker. Want terwijl Wimmer zich bijna uitsluitend bezig houdt met kleeding en opschik der dame, heeft Peche niet alleen verscheidene tentoonstellingszalen en binnenhuizen ingericht en heelemaal alleen gezorgd voor het arrangement der ‘Wiener Modeschau 1915’; hij heeft ook in de kunstnijverheid zijn werkzaamheid op ieder gebied van stoffen en voorwerpen uitgebreid en overal wat nieuws en goeds tot stand gebracht, in 't bizonder wat de ceramiek en metaalversiering aangaat. En zonder zijn tintelende vitaliteit is geen enkele soort papierkunst meer denkbaar, van de kerstboomversiering tot het behangselpatroon, en geen enkel weefsel met kleurendruk - van de blousenzij tot de meubelbekleeding. Hij verbindt een onuitputtelijken vindingrijkdom met een zeker stijlgevoel, waarin een kruising van barok en empire-reminiscensen tot iets geheel nieuws en natuurlijks leiden. Zijn smaak staat gelijk met een scheppende energie.
De allerjongsten behoeven wij hier niet met name op te sommen en naar het verschil in hun nauwelijks tot uiting gekomen begaafdheid te beoordeelen. Beschouwt men ze in verband met het geheel, dan zijn de meest typische kenteekenen: het overheerschend slavisch element met zijn kleurige frischheid, dan de groote geschooldheid, niet nivelleerend maar zeer individueel, die zij meebrengen van de Weener kunstnijverheidschool, vooral uit de algemeene klas van Oskar Strnads en ten slotte de practische oefening op 't gebied van vorm en ornament, tusschen Hoffmann en Peche als uitersten. Reeds
| |
| |
nu is het zeker, dat uit dat steeds toenemende moedige clubje enkelen zullen groeien tot sterke persoonlijkheden - en voorloopig zijn hier de vrouwen de mannen de baas. Maar voor hetgeen de Wiener Werkstätte langzamerhand geworden is, zijn de uitstekende persoonlijkheden niet eens meer de hoofdzaak. Te zijnertijd door persoonlijk initiatief ontstaan, is zij geworden tot een sociale beweging - weliswaar in den beperkten zin van het woord -, die door zichzelf gevoed wordt en hernieuwd. Haar verdere verjonging en haar voortbestaan berust reeds heden ten dage op de algemeene levensstrooming, die door haar is teweeg gebracht, niet eens meer op de louter artistieke. Zij is een organisch bestanddeel van Weenen geworden en de levensgemeenschap - waaruit zij groeide - geeft haar nu reeds evenveel als die ontvangt. Hierin ligt de eigenlijke vooruitgang van den huidigen toestand vergeleken bij den tijd van oprichting en hierin ligt ook de verzekering van haar toekomst.
De omvang en kracht van dien tegenwoordigen toestand kan niet ten volle gewaardeerd worden, wanneer men niet ten slotte nog - door beeld en woord - aanduidt hoezeer zij middelpunt is van de meest moderne Oostenrijksche kunstnijverheid over 't algemeen, die de door haar aangegeven aanwijzingen zelfstandig verwerkt en dezelfde kunstenaars voor de ontwerpen raadpleegt. Om dit duidelijk te maken, kiezen wij twee bijzonder bloeiende bedrijven uit: de glasindustrie n.l. en de ceramiek.
julie sitte. tafeldekoratie. majolika.
De glasindustrie als kunsthandwerk wordt sedert oeroude tijden in Oostenrijk beoefend, vooral in de bergachtige deelen van Bohemen, waar zij door het daar aanwezige kwartszand van huis uit bloeide. Sedert oude tijden bestaat hier de traditie in bepaalde kolonies en families, dat de verschillende soorten glastechniek en glasversiering met groote handigheid worden beoefend als huisarbeid. In het eene geslacht heeft zich de graveerkunst, in het andere weer het etsen voortgeplant. In de vorige eeuw werd die traditie in zooverre onderbroken, dat de vroeger zoo rijke fantasie van het volk, dat altijd weer nieuwe vormen en sieraden had gevonden, begon te verdorren, - door oorzaken die hier niet ter zake doen. Het handwerk bleef bestaan, maar dreigde te ontaarden in iets zuiver mechanisch, in een voortdurende herhaling
| |
| |
en nabootsing van het overgeleverde. Toen greep een bijzonder verstandige en voornaam gezinde glasmakersfirma, de firma Lobmeyr, bijtijds in. Zij stelde zich in verbinding met de overal verspreide goede en gevoelige werkkrachten en verzekerde zoo voorloopig de onontbeerlijke voorwaarden voor de renaissance van een kunstnijverheid, die dreigde af te sterven. Maar daarna had die firma den moed het ontstane gebrek aan fantasie onder het volk te vervangen door de vindingrijkheid van moderne Weener kunstenaars. Ze wist mannen aan zich te verbinden als Hoffmann, Powolny, Jungnickel, Janke, Strnad en Nechansky. Wel leverden deze kunstenaars reeds in den aanvang zeer fijne en levendige ontwerpen, maar dat waren eerst nog alleen teekeningen, geen doorvoelde en doordachte werkvormen. De Boheemsche handwerksman en de Weener ontwerper stonden aanvankelijk vreemd tegenover elkaar. Het was van het grootste belang die twee tot elkaar te brengen, hun werk te doen samensmelten. En dát gebeurt nu, gebeurt des te gemakkelijker, nu de Wiener Werkstätte voor die samenwerking den weg heeft gebaand. Want diezelfde kunstenaars stonden reeds vroeger in betrekking tot de Wiener Werkstätte. Daar waren zij gewend zich van ieder voortbrengsel op de hoogte te stellen en zelf ook de handen aan 't werk te slaan. Deze oefening nu komt de glazen van Lobmeyr ten goede, en zoo ontstonden in den loop der laatste jaren in oude Boheemsche uitvoering de nieuwe Weener glasmodellen. Al nadat ze gemaakt waren uit loodglas of kristal, hadden ze afwisselend massieve en lichte vormen, was snede en slijpsel verschillend, blonken ze dof of straalden schitterend, vormden ze een verbinding van gladde vlakken of waren ze vol levendigheid beteekend. En van dezelfde bron, waarbij zich ook Otto Prutscher voegde, profiteerden ook andere groote bedrijven in Bohemen, die zich meer toelegden op de verschillende technieken in kleuren.
prof. mich. powolny. putto.
En dan de ceramiek. Hier is bijna het omgekeerde het geval. In Weenen bestond nog in de vorige eeuw een belangrijke werkplaats, eigendom van den staat, die het Oud-Weener porcelein heeft geleverd. Dit was een grootsteedsch product en heeft opgehouden te bestaan tegelijk met de ongeveer sedert 1840 snel achteruitgaande artistieke kultuur in Weenen. Overigens bestond er in Oostenrijk niets als het boerenmajolica. Tegen het einde van de 19e eeuw werd er een stelselmatig onderzoek ingesteld naar de volkskunst op ieder gebied. De producten daarvan werden eerst tentoongesteld in de toen nieuw opbloeiende verzamelingen en daarna maakte het moderne handwerk zich meester van deze voorbeelden. Het eerste optreden van de Wiener Werkstätte stond in dit teeken. En al beschikten
| |
| |
zij ook niet over een eigen werkplaats voor aardewerk, toch had de kring van haar kunstenaars een belangrijk aandeel in de ontwerpen der ondernemingen, die nu in Weenen, Gmunden en Steyr ontstonden. De Weener kunstnijverheid-school kreeg daarna een volledig ingerichte klas voor ceramiek en hier zien we den schoolmakenden invloed van Michael Powolny, die allerlei soort van aardewerk, vazen, potjes, figuren uitvindt. Het was te verwachten, dat zij zich voorloopig alleen met majolica en fayence zou bezighouden. Uit den kring der Wiener Werkstätte voegden zich gaandeweg nog er bij: Berthold Löffler Hoffmann, Peche en Prutscher; onder de vele leerlingen van Powolny steken reeds nu de gezusters Sitte en Robert Obsieger uit. De Wiener Werkstätte heeft deze beweging meer algemeen bevrucht en daarna weer van haar geprofiteerd. Op het oogenblik is de verhouding zóó, dat zij haar eigen ontwerpen laat uitvoeren door vreemde werkplaatsen en omgekeerd weer - voor zoover er tusschen haar en die werkplaatsen een artistieke band bestaat - werken van bijzondere kwaliteit ten verkoop overneemt. Ook dat is een vorm van haar werkzaamheid en hieruit juist blijkt het aanschouwelijkst de langzamerhand geworden sociale uitbreiding van haar wezen. Tegenwoordig kan op het gebied der kunstnijverheid niets van artistieke beteekenis zich aan haar invloed geheel onttrekken.
Dit nu moest gezegd en aangetoond worden, wilde men het vaak misbruikte begrip ‘Wiener Werkstätte’ voor het buitenland op een breedere en vastere basis brengen. De overvloed van illustraties zal den opmerkzamen beschouwer, wanneer hij uitgaat van de in woorden gegeven onderlaag, het doordringen tot het karakteristieke, tot den stijl van den hier beschreven geest gemakkelijker maken.
architekt e.f. wimmer. middagcostuum van versierde zijde met witte tulle.
|
|