Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 27
(1917)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 249]
| |
TUINORNAMENT,
ontworpen door willem c. brouwer; eigendom van mr. de visser te arnhem. | |
[pagina 249]
| |
Iets over Willem C. Brouwer en zijn werk,
| |
[pagina 250]
| |
- immers zijn nieuwste potterie, het zoozeer geslaagde craquelé (zie afb. 14), getuigt van het tegendeel -, maar dat zijn neiging meer dan ‘eenigermate uitgaat naar beeldhouwwerk’ (de Vries in genoemd artikel), ja, dat het bouw- en tuinaardewerk en bouwbeeldwerk zijn liefde, zijn volle liefde tot zich trekt, en zijn talent zich in die richting krachtig ontwikkeld heeft. Er bestaat alle reden te hopen dat hij zich in volkomen overgave van zijn kunstenaarsgeest steeds zal blijven wijden aan dit werk, want dáárvoor kunnen wij hem nog minder missen. Brouwer toch heeft zóó zijn eigen ideeën over hetgeen bouw-beeldkunst behoort te geven, - ideeën, zeer verschillend waarschijnlijk van die der weinige hollandsche beeldhouwers, welke zich verdiepten in de eischen, aan zulk een werk te stellen, althans naar de scheppingen dier beeldhouwers op bouw-beeldkunstgebied te oordeelen -, en die ideeën zijn zoo gezond en manifesteeren zich meestentijds zoo goed in zijn werk, dat hij waard is school te maken.
afb. 3. paneel in een travée van de binnenplaats van het vredespaleis. het geheel bestaat uit 64 deelen.
O! men moet hem, dikke rookwolken blazend uit zijn sigaar, die altijd aan zijn lippen hàngt, hooren uitpakken over die ideeën, over zijn nieuwe plannen, over de opdrachten, die hij gekregen of te wachten heeft, men moet zijn in zenuwachtige haast vol fouten getikte brieven lezen, waarin hij zich, als in zijn gesprek, telkens in de rede valt, van den hak op den tak springt en toch den draad niet kwijt raakt, om, aanhoudend geboeid, niet aan een suggestie te kunnen ontgaan, als door veel van zijn werk uitgeoefend op den beschouwer! - De lust bekruipt mij hemzelf, als sprekende, in te voeren door een stuk te citeeren uit een brief, dien hij mij eens schreef over zijn hekel aan op wiskundige basis geconstrueerd ornamentwerk, aan ziellooze styleering, aan alles wat geen emotiewerk maar louter hersenwerk is. Om in het andere uiterste te vervallen en naturalistisch te zijn in een ornamentale compositie, noemt hij al even dwaas, maar gebruikmaking van een bladmotief in den geest als bij de grieksche bladlijst is gedaan, die ons de bewogenheid, de zekere kantigheid of molligheid van bladeren doet aanvoelen, verwerpt hij niet, omdat die lijst juist de abstractie geeft, die in zulk beeldhouwwerk | |
[pagina 251]
| |
gevonden moet worden. Maar die gebruikmaking van een bladmotief moet in geen geval ontaarden in een opzettelijke besnoeiing, dat men dan styleeren noemt, doch het niet is. Dit begrip moet verstaan worden in den zin van: het karakter sterker, - in zeker opzicht eenzijdig -, weergeven. Brouwer schrijft dan:Ga naar voetnoot*) ‘Als een artist een zekere styleering schept van zijn onderwerp, waarbij hij het karakter sterk naar voren tracht te brengen, dan moet de techniek van het uitbeelden er direkte voeling mee houden. Ik zal zeggen: de valschheid van een kat moet men in de techniek terugvinden. Je voelt wel wat ik bedoel. Een ree zal “zoet” zijn behandeld, een stier stoer en plomp, een kuikentje mollig. Nu geldt deze opmerking in zeker opzicht nog meer de statuaire beeldwerken dan wel de bouwbeeldwerken, en toch, ook daarbij wordt deze eisch m.i. veel te weinig overwogen. De statuaire beeldhouwers zijn over het algemeen te veel natuurkopiïsten, en dan nog meer of minder gebrekkig, hetgeen weer vaak afhangt van het materiaal waarin ze werken. Wacht eens.... is dát soms styleeren??.... Ja!! volmondig ja!.... Als je een leeuw gemaakt heb voor terra-cotta en een voor graniet, dan zie je bliksems goed dat ze gansch anders zijn van vormgeving. En als ze dat niet zijn.... dan bega je dezelfde fout als zoo menig statuair beeldhouwer, die.... per slot van rekening nog eens moet overwegen of het beeld in marmer zal worden gehakt, dan wel in brons gegoten!!
afb. 4. sluitsteen. binnenplaats vredespaleis.
Een goed architect tracht aan de algemeene vormen en gevelversiering van een gebouw die uitdrukking te geven dat de aard van het gebouw zich daarin uitspreekt. Welnu, zoo moet in ons bouw-beeldwerk ook het wezen van het onderwerp uit de dieren- of plantenwereld, dat gestyleerd zal worden gegeven, tot uitdrukking komen. Bouw-beeldwerk moet abstractie van de werkelijkheid zijn, maar.... de styleering van het onderwerp moet niet zóó ver doorgevoerd worden dat er geen ziel meer in zit. Om een voorbeeld te geven: een vrouwefiguur op het fronton van een gevel moet niet zijn een juffrouw, die boven op een gevel staat in haar pontifikale naaktheid en de opmerking ontlokt van wat doe jij daar zoo hoog op 't dak in de zon en in den regen? ga je kleeden en schaam je; zoo'n figuur moet zoo ver gestyleerd zijn dat het alleen de suggestieve schoonheid van het vrouwelichaam is, die onze aandacht vraagt (en dat zoo'n vrouwefiguur dan ook bovendien meestal bedoeld wordt in een zekere symbolische waarde, verhoogt haar onwezenlijkheid te meer). Maar.... het karakteristieke vrouwenschoon mag geen | |
[pagina 252]
| |
geweld worden aangedaan en moet dadelijk herkenbaar blijven. Het beeld mag nog zoo dicht bij, of nog zoo ver weg zijn van de werkelijkheid, het bedoelde begrip moet zich laten aanvoelen, eer er een suggestie van uit kan gaan. In de muziek is het voelbaarder wat ik bedoel. Neem Asas Tod van Grieg, met deze drie enkele, eenvoudige tonen: van G, C, D (naar boven) om terug te gaan naar C, B, Bes; dat zijn suggestieve klanken, die je klein doen worden!’
afb. 5. haarlemsche handelsschool. overgangsstuk van hoogere muur tot lagere, voorstellende een jongen die weggejaagd is van wege zijn stijfhoofdig verzet om te leeren. roode terra-cotta.
Alvorens nu, met verwijzing naar het hierbij gereproduceerde werk van Brouwer, na te gaan in hoeverre hij m.i. geslaagd is in de toepassing van zijn ideeën. moet ik even wijzen op de groote waarde van het terra-cotta als siermateriaal voor de baksteenarchitectuur, een waarde volop in den gevel van menig historisch bouwwerk bewezen - (speciaal in Noord-Italië). - Onbegrijpelijk is het dan ook dat dit materiaal in de hollandsche baksteenarchitectuur, een architectuur zoo karakteristiek voor ons land, èn in vroeger eeuwen èn ook thans nog zoo weinig toepassing gevonden heeft. Wat de 19e eeuw betreft is het begrijpelijker, daar de architectuur, in die eeuw voortgebracht, in het algemeen geenszins van dien aard is geweest dat zij de belangstelling van de beeldhouwers trekken moest en deze zich (evenmin als de schilders) er toe aangetrokken gevoeld zullen hebben om hun talent in dienst te stellen van de bouwkunst. Na de herleving van de bouwkunst, door Berlage ingeluid, is echter dat hokken bij het statuair beeldhouwwerk en daarbij nog het parallel gaan met de richting, die jarenlang onze schilderschool beheerscht heeft, niet meer verklaarbaar. Die richting is trouwens al door verschillende van onze beeldhouwers verlaten, terwijl enkele, als Zijl, Mendes da Costa, Crop zich met toepassing in de architectuur gingen bezighouden. Aan Brouwer komt echter de eer toe de aandacht van beeldhouwers en architecten op de waarde van het terra-cotta gevestigd te hebben, en, naast zijn bouw-beeldwerk in natuursteen, al heel veel goeds en interessants op dit gebied te hebben vervaardigd in zijn fabriek te Leiderdorp, waaronder het verrassend mooie terra-cottawerk van de cour van het Vredespaleis een eerste plaats inneemt, terwijl ook zijn tuin-aardewerk - en vooral het nieuwste, waarop ik straks terug kom -, zijn groote scheppingskracht verraadt. De terra-cotta is dáarom als siermaterieel van zooveel waarde, en m.i. van veel gróóter waarde dan natuursteen, omdat zij, als zijnde eveneens gebakken klei, van nature | |
[pagina 253]
| |
harmonieert met de baksteen, ook wat kleur betreft; dit laatste heeft de terra-cotta fabrikant althans vrijwel in de hand, daar een zelfde verscheidenheid van kleur, als bij baksteen gevonden wordt, ook bij terra-cotta te bereiken is: de keuze der kleisoort, of van het mengsel der kleisoorten, bepaalt de kleur. De toepassing van natuursteen (die bovendien nog uit het buitenland geïmporteerd moet worden, terwijl het terra-cotta een materiaal van eigen bodem is) verstoort de rust en de massawerking in een baksteengevel. Natuurlijk geschiedt die rustverstoring of massa-verbreking dikwijls met opzet, met de bedoeling om levendigheid en tinteling te verkrijgen in den gevel (als in de Hollandsche vroeg-renaissance), om door banden van zandsteen de horizontale lijn te doen domineeren, of om andere dergelijke redenen, doch het gaat steeds ten koste van de eenheid. Bij de toepassing van terra-cotta blijft die eenheid echter behouden, terwijl door de ornamentatie toch de rijkste effecten te verkrijgen zijn. En niet alleen door de ornamentatie, want het materiaal is ook te bekleeden met glazuur in de prachtigste kleuren, en hierin heeft de architect het middel in de hand om wat tinteling van kleur in den gevel te verkrijgen, waar hem dit gewenscht voorkomt. Dat aanbrengen van wat kleur of kleuren, in goede onderlinge combinatie en met de kleur van de baksteen, is tot heden nog zoo goed als niet aangedurfd door onze Hollandsche bouwmeesters, - toch moet daarin nog veel te bereiken zijn in ons weinig-zonnig land. Als men het effekt gezien heeft door de Chineezen met hun geglazuurd bouw-aardewerk bereikt, in bouwsels van eeuwen her, - welk voorrecht mij te beurt viel -, dan beteekent dit door een kleurenpracht verrukt en bekoord geweest te zijn als vóór dien nooit en nergens gezien. Waar ziet men zulk geel als van de daken der keizerlijke paleizen in Peking, waar zulk groen en blauw als van de raamomlijstingen van den Lama-tempel in het keizerlijke jachtpark in de West-Bergen? En voor vergankelijkheid van het verglaasd terra-cotta, in grooter mate dan van natuursteen, behoeft men niet te vreezen, de Chineesche bouwwerken zijn daar om het tegendeel te bewijzen. Doch ook onverglaasd en ruig van oppervlakte leent het terra-cotta zich tot de meest artistieke effecten, althans als men wat geduld heeft, want de tijd zorgt voor een verweering, een groenige, mossige aanslag, die, zonder het materiaal te schaden, het zeer vermooit.
afb. 6. aap. hoekfiguur in gele terra-cotta, aan het woonhuis voor den heer zuur te bandoeng n.o.i.
Is het terra-cotta dus in zichzelf al een materiaal, waar een groote charme van uitgaat, die charme gaat verloren als het ornament of het figuur, in dit materiaal aangebracht, niet de hand van een artist vertoont, als het slap en futloos en zonder ziel is. Het werk van Brouwer nu vertoont | |
[pagina 254]
| |
volop die kunstenaarshand, het is raak en pittig en nooit doodgewerkt. Hij verliest niet uit het oog dat het een bescheiden plaats in de architectuur van een gevel moet innemen, en niet door het opzettelijke van gewilde bijzonderheid daaruit mag vallen. Een volkomen aanpassing aan het karakter van den gevel, zóó dat het siermateriaal als het ware een integreerend deel van den gevel vormt, dat juist op zijn plaats is en niet gemist kan worden, dit ligt blijkbaar ook in Brouwer's streven. Althans uit veel van zijn werk straalt die goede harmonie met- die gebondenheid aan de gevelarchitectuur; - is er van ‘architectuur’ geen sprake, doch integendeel van stijlloosheid; heeft men hem, zonder onderling overleg, een plaats in den gevel ter versiering aangewezen, waar deze versiering zinloos en misplaatst is, of is hij weinig of niet vrijgelaten in het ontwerp voor het ornament, zoodat hij voor de opdracht niets kón voelen, dan is het hem natuurlijk niet kwalijk te nemen als er iets te voorschijn is gekomen, dat niet of maar half bevredigt.
afb. 7. de landbouw. figuur in den gevel van het nieuwe gebouw voor l.h. en n. te 'sgravenhage.
Voorbeelden van die harmonie, van een kompleet geheel, vindt men in de met terra-cotta versierde baksteengevels rond de cour van het Vredespaleis. De hierbij gereproduceerde details (afb. 3 en 4) kunnen hoogstens een indruk geven van den forschen opzet van dit bouwaardewerk, van het door krachtige licht- en schaduwwerking tintelende bladornament. Ook foto's van grootere gevelbrokken kunnen trouwens den indruk niet weergeven, die de werkelijkheid maakt, omdat de kleur-harmonie daarbij zoo'n groote factor vormt, evenals de rust, in de gevels bereikt door de gelijkgeaardheid van het terra-cotta en baksteenmateriaal: is de baksteen klein van formaat, ook de terra-cotta wordt in betrekkelijk kleine stukken gebakken, die in den gevel tot een geheel samengevoegd moeten worden. Van vindingrijkheid en knappe compositie getuigt de in figuur 4 afgebeelde sluitsteen; het uilelichaam is in het karakter van het omringend bladornament gestyleerd en als daaruit opgegroeid. | |
[pagina 255]
| |
In hun functie goed begrepen en juist belangrijk genoeg gemaakt om de aandacht van den beschouwer even geboeid te houden, zijn velen van de door Brouwer ontworpen gevelsteenen. Die in het gevelfries van het nieuwe stationsgebouw te Maastricht, zijn daarbij van een uitstekende architectonische strengheid, die bij het versierend materiaal van een gebouw als dit bovenal gewenscht is. Maken wij nu eens een vergelijking tusschen de mensch- en dierfiguren der afbeeldingen 5-9 en 13, waarvan 5, 6 en 9 in terra-cotta, dat van afb. 13 in graniet en de twee overige in zandsteen uitgevoerd zijn, dan zou ik, wat het terra-cotta-werk betreft, de aap-hoeksteen van het woonhuis te Bandoeng het beste werk willen noemen, dat, op zichzelf een stijlvol kunstwerk van groote kwaliteiten, het meest de kenmerken draagt van een klei-product te zijn. Hierin ligt de frischheid, het spontane van den eersten opzet, wat met in natuursteen gehakt beeldwerk uit den aard der zaak (het is immers copie van het model) nooit het geval kan zijn.
afb. 8. de visscherij. figuur in den gevel van het nieuwe gebouw van het departement van l.h. en n. te 's gravenhage.
De ‘weggejaagde jongen’ van de Haarlemsche Handelsschool (zie afb. 5) is m.i. te vrij van behandeling en te weinig abstract voor bouw-beeldwerk, de ‘vrouw met vruchten’ (afb. 9) te zéér abstract, te ver gestyleerd (wie zal in dit figuur een trossen druiven dragende vrouw ontdekken?) In laatstgenoemd beeldwerk vind ik Brouwer's ideeën omtrent goed bouwbeeldwerk niet ten volle belichaamd, en het zou mij niet verwonderen als men Brouwer hier zeer bepaalde eischen gesteld had. Ongetwijfeld past het zich echter door zijn rijzende lijnen en fijnheid van bewerking uitstekend aan aan het sterk vertikaal verdeelde, met terugliggende voegen gemetselde muurwerk van dunne baksteen. In de heraldische leeuwen van het Maastrichtsche station (afb. 13 is een foto van het ontwerp in gips) manifesteert zich zeer goed de juiste meening dat elk materiaal zijn eigen eischen stelt wat vormgeving betreft. Het graniet eigent zich geenszins voor een zeer gedetailleerde bewerking, doch vraagt om een forsch modelé van groote lijnen en weinig bewogen vlakken. Meer | |
[pagina 256]
| |
dan bij eenig ander materiaal zal dit dus leiden tot een vereenvoudiging van vormen, tot beperking zoowel als tot overdrijving bij het in karakteristieke lijnen en vormen verwerken van het leeuwe-lichaam tot een symbool van welbewuste, grimmige kracht. Het is bovendien een algemeene eisch, aan bouw-beeldwerk als dit te stellen, dat in de eerste plaats aan de massa-werking gedacht worde; de hoofd(omtrek)lijnen moeten groot gehouden worden om, ook op een afstand gezien, nog te spreken naast de groote, sterk sprekende lijnen van het bouwwerk zelve. Ook aan laatstgenoemde eisch werd door Brouwer voldaan bij den opzet van dit respectabel stuk werk, dat zich echter in zijn details niet geheel ‘aus einem Gusz’ vertoont: een breede, majestueuse behandeling als die der manen werd niet even krachtig volgehouden bij de styleering der andere onderdeelen.
afb. 9. vrouw met vruchten, ontworpen voor ‘het scheepvaarthuis’ te amsterdam.
Onder het allerlaatste werk van Brouwer behoort het mensch-beeldwerk in den gevel van het nieuwe gebouw voor het departement van Landbouw, Handel en Nijverheid, en zoo eenig, dan toont dit werk met liefde en groote verdieptheid in de opgave ontworpen en uitgevoerd te zijn. De beelden, representeerend den Landbouw, de Visscherij, de Nijverheid en den Handel, in zandsteen gehakt, - in welk materieel ook de raamomlijstingen en hoeken der vooruitspringende gevelpartijen uitgevoerd zijn, waartusschen het beeldwerk is aangebracht -, zijn niet vóór den gevel geplaatst, maar groeien uit, vormen één geheel met de in het muurwerk ingrijpende steenklompen, waaruit ze gehakt zijn. In dat opzicht zijn ze dus werkelijk één met den gevel geworden, doch van een streven naar harmonie met de gevel-architectuur - een doel, dat Brouwer zich ongetwijfeld graag gesteld zou hebben -, kon hier uit den aard der zaak niet veel resultaat verwacht worden, daar de gevel-architectuur van dit gebouw niets markants heeft, niets dat tot inspiratie van een kunstenaar als Brouwer zou kunnen leiden. Het lijkt mij dus Brouwer niet als een fout aan te rekenen dat deze, zijn eerste mensch-figuren ter architectuur- verrijking, geen door streng architectonisch rythme beheerscht beeldwerk te zien geven, en hij zich in zijn realistische visie nog wat te veel heeft laten gaan. Hiermee wil ik geenszins gezegd hebben dat het abstracte, de idee, in deze beelden ontbreekt, integendeel: de Visscherij (afb. 8) is ‘geen juffrouw, die een net ophaalt’, maar het is een beeld, dat ons de moeizame, door jarenlange inspanning lichaamsloopende arbeid van het zware netten-optrekken doet overdenken; het vormt een door den kunstenaar gewild sterk kontrast met de jonge, bloeiende nijverheid, terwijl in de de-ploeg-hanteerende manfiguur met het rimpelig voorhoofd en de eenigszins doorgezakte knieën de oudere ‘Landbouw’ gepersonifieerd is. De bewerking dezer beelden, naar het gipsmodel gehakt door den beeldhouwer | |
[pagina 257]
| |
Tempelman, verraadt een gevoelige hand, een volledig begrijpen van de bedoeling van Brouwer zelf omtrent die bewerking: het karakter van de zandsteen is nergens geforceerd, de geaardheid van deze steen is er volkomen in te zien, - voorwaar een begrijpen dat door Brouwer op prijs gesteld moet worden.
afb. 10. fontein met pelikaantjes.
Stappen wij nu van het bouwbeeldwerk af om te zien naar Brouwers tuin-aardewerk en wat hij daarin bereikt heeft en zich nog voorstelt te geven. Bedenken wij daarbij dat wij tot voor weinige jaren op het gebied van architecturale tuinsier niet veel anders kenden dan hetgeen ons overbleef uit oude tijden [meer speciaal de 18e eeuw] en hetgeen in den laatsten tijd uit het buitenland geïmporteerd werd. [Het meest bekend is het fabricaat van Liberty en van Doulton & Co.]. Erkennen wij dat laatstgenoemde tuinsieraden een zekere distinctie hebben, maar geven wij tevens toe dat er weinig of geen charme van die beelden, vazen, zonnewijzers, enz. uitgaat, dat zij niet bezield zijn door een sterk-persoonlijke gedachte. En zien wij dan naar een tuinlantaarntje (waarschijnlijk op de Japansche tuin-lantaarns geïnspireerd), een vijverspuwer, een monumentale tuinbank als in de afb. 11 gereproduceerd. Hierin komt Brouwer's rijke fantasie opnieuw voor den dag, hieruit straalt de lust iets moois, iets charmants van zulke dingen te maken. En niet tevreden met een beperking tot de fabrikage, in meerdere exemplaren, van tuinvazen op voetstuk in eindelooze variatie, zonnewijzers e.d.m., aanvaardt hij gretig opdrachten voor belangrijker tuin- en park-monumenten, als de groote fontein op den stationsweg te Nijmegen, de van Karnebeek-bron in den Haag, het grafmonumentje te Asten (afb. 12). Uit laatstgenoemd monumentje ademt een geest van intimiteit, van afgesloten zijn, waarnaar het streven was; het is niet storend rijk en zal door den tijd het tonige krijgen, dat het terra-cotta een bij uitstek geschikt materiaal voor grafmonumenten doet zijn, verre te prefereeren boven het marmer of andere natuursteen van koude, witte kleur. | |
[pagina 258]
| |
afb. 11. tuinbank met kalkoenen.
En laat mij, lest best, even stilstaan bij het nieuwste door Brouwer ontworpen tuinsieraad, waarvan het bekoorlijke resultaat in natura der daaraan voorafgegane kleurkrabbels op papier, - knappe, vlotte schetsen - als titelplaat bij dit artikel in beeld gebracht is. Brouwer, gehinderd door het niet-democratische in de architectonische sier, zoozeer als door den al te statigen aanleg van de groote tuinen, publieke parken en lusthoven (zie Versailles), waarin de steenen beelden en vazen, en wat dies meer zij, des winters noodgedwongen in houten huisjes gestopt moeten worden, zoodat de tuin wel een magazijn lijkt, niet waardig meer eenig oogengenot te verschaffen (alsof zoo'n tuin niet altijd mooi is, en speciaal als het mist, of rijpt of gesneeuwd heeft), zocht naar dingen, die, zooals hijzelf het uitlegt: ‘weergeven ons gevoel voor onkruid, voor wilde zoowel als voor gekweekte bloemen, voor de lieve dieren in bosch en vijver, hei en veld aangetroffen’. Daartoe boetseert hij een voetstuk, dood-sober van lijn, vooral niet bizar, en dan op zoo'n voetstuk: ‘een bal klei, die zoo ver verknepen wordt tot er wat leven in komt, en dit ten slotte leidt tot 't een of ander geval, b.v. een groep bij elkaar hokkende konijntjes, of eendjes, of pelikanen’. Het is de silhouet-werking, op een goed gekozen plaats, die het moet doen bij zoo'n ding. Zoo is Brouwer, steeds zoekend, altijd met iets nieuws bezig, vol plannen, nooit tevreden met het bereikte, maar hopend en vertrouwend eenmaal ten volle te zullen slagen. Moge het zoo zijn en mogen velen doordrongen worden van zijn krachtig scheppend talent. Bestond in ons land een kunstschool of kunst-academie, waar men tot architectonisch beeldhouwer opgeleid kon worden, ik zou Brouwer als leerkracht aan die schoól verbonden wenschen te zien. Helaas ontbreekt ons echter zulk een kunstonderwijs-instelling | |
[pagina 259]
| |
en wordt men aan de bestaande instellingen zoo goed als alleen voor de statuaire beeldhouwkunst opgeleid. Het is echter dringend noodig dat hierin zoo spoedig mogelijk verandering komt, daar de herleefde bouwkunst om bouwbeeldhouwers vraagt.
afb. 12. grafmonument te asten.
Dat die vraag van de zijde der bouwmeesters nog niet luider vernomen werd, moet ons verbazen. De verklaring is m.i. te vinden in de warsheid van samenwerking met andere kunstenaars, door velen onzer bouwmeesters ten onrechte vertoond, - in de ten top gedreven individualiteit dezer bouwmeesters, die zich in alle onderdeelen van het bouw-ontwerp wenscht uit te spreken, - in de zelfoverschatting, waarmee velen zich de capaciteit aanmatigen ook voor de bouwbeeldkunstige en andere speciale details het ontwerp te kunnen leveren, waarnaar een tweede- of derderangs.... vakbeoefenaar de uitvoering moet worden opgedragen, omdat een kunstenaar in het vak zich begrijpelijkerwijze daar niet toe leent. De oorzaak ligt ook in de persoonlijke onbekendheid der bouwmeesters met hun kunstbroeders, beoefenaren van aanverwante kunsten; bestond die in meerdere mate, zij zou ongetwijfeld tot wederkeerige appreciatie leiden en tot een zucht naar samenwerking, gelijk die in vroeger eeuwen bestaan moet hebben, toen de bouwkunst in haar bloeiperioden inderdaad als de moeder van alle (beeldende) kunsten gold, en deze aan haar dienstbaar gemaakt werden. Het behoort tot de taak en tot de bedoeling van het Verbond van Nederlandsche Kunstenaarsvereenigingen aan het isolement, dat bij alle soorten van kunstenaars bestaat, een einde te maken, en genoemd Verbond heeft dit inderdaad op zijn program staan. Het kost echter geducht moeite om de nuchtere Hollanders enthousiast te | |
[pagina 260]
| |
maken voor zulk een plan; moge deze nuchterheid, dit ongeloof aan de mogelijkheid van verbroedering onder de kunstenaars, van het gemeenschappelijk nastreven van één ideaal, ten slotte overwonnen worden!
afb. 13. leeuw-ontwerp in gips, (uitvoering in graniet ter bekroning van den hoofdingang van het nieuwe station der s.s. maastricht.
afb. 14. wit craquelé vazen.
den Haag, Februari 1917. |
|