| |
| |
[pagina t.o. 169]
[p. t.o. 169] | |
‘baby’; naar een teekening in twee kleuren door jan sluijters.
| |
| |
| |
Jan Sluijters,
door mr. J. Slagter.
De schilder Jan Sluijters werd op 17 December 1883 te 's-Hertogenbosch geboren en is dus 33 jaar oud. Geen leeftijd, waarop een kunstenaar gewoonlijk tot het hoogste is gestegen. En toch, hoewel men nog geenszins kan zeggen, hoe Sluijters zich verder zal ontwikkelen, is het door hem in ruim tien jaren heel hard werken bereikte zoo belangrijk in verband met onzen tijd en vooral met de Nederlandsche schilderkunst, dat een terugblik op dien arbeid met alle recht kan worden gedaan. Een eindpunt in de ontwikkeling daarvan is niet te zien. Sluijters vertoont geen neiging om in een reputatie vast te groeien en elken dag kijkt hij de wereld weer aan met nieuwe ontroering; elken dag ziet hij weer andere dingen, waarvan hij de schoonheid, op telkens weer nieuwe wijze gaat uiten.
jan sluijters.
Och, wij zijn in Holland met fantasie niet verwend! Wij vragen van een schilder dat hij een ‘onderwerp’ zal beheerschen en eischen, dat hij het nooit weer zal loslaten.
Wij zijn nu eenmaal gewend aan specialiteiten, voor wie de zee, de koe, het stilleven, het binnenhuis, de armoede, of het landschap het een en het alles is. Wij eischen ook, dat de manier waarop het onderwerp wordt gezien, steeds dezelfde zij. Maar nu komen er menschen als Sluijters en Gestel, die alles aanpakken en wier werkwijze elken dag weer anders blijkt. Is het te verwonderen, dat velen hen van te weinig ernst en vastberadenheid verdenken? Toch zal die verdenking een ieder ongerechtvaardigd voorkomen, die zich de moeite wil geven in hun zoo veelsoortig werk te zoeken naar het streven, dat steeds hetzelfde is, en waaraan alle richtingen, alle werkwijzen ondergeschikt zijn: het zoeken naar en het uiten van een geestelijke waarheid in een schoone orde van kleuren en lijnen. Het toepassen van een ‘isme’ is slechts te verdedigen, als de kunstenaar daardoor zijn emotie het zuiverst en het volledigst kan uiten. Alleen dit doel is voor hem beslissend; de manier, waarop hij zich uit, is een middel en niets meer; en geen verwijt van wlspelturigheid of bandeloosheid mag tot den eerlijken kunstenaar worden gericht, die van die middelen gebruik maakt, al naarmate ze hem geschikt voorkomen ter bereiking van zijn doel. Ter zake van de werkwijzen, waarmee een kunstenaar
| |
| |
arbeidt en de mate zijner gebondenheid daaraan bestaan nog altijd de vreemdste wanbegrippen, niet het minst bij degenen, die alle kunst heeten te begrijpen, zoo die maar 300 jaar oud, of Oostersch is. Alsof de mensch niet altijd dezelfde ware, alsof de eeuwige dingen niet buiten de aardrijkskunde staan! Men laakt in Van Gogh hetzelfde, wat men in Memlinc of Hokusai prijst. Nog onlangs liet de heer Th. van Doesburgh ter inleiding van een tentoonstelling van ‘De Anderen’ bij een opmerkelijke, scherpzinnige voordracht, een teekening zien van Hokusai, bergtoppen in maanlicht, heel summier gegeven, en wees er terecht op, dat dezelfde beginselen, bij Hokusai toegejuicht, in een modern Hollandsch schilder vaak ten diepste worden afgekeurd.
* * *
femmes qui s'embrassent (schilderij).
Sluijters is reeds vroeg met de teekenstift vertrouwd geraakt.
Zijn vader, zincograaf, was begaafd met een teekentalent, dat door den zoon ten zeerste wordt gewaardeerd. De jeugdige Sluijters, die aanleg bleek te hebben, werd naar Amsterdam gestuurd, na in zijn geboortestad eenig teeken-onderricht te hebben genoten. In de hoofdstad kwam hij aan de Academie onder prof. Allebé, maar bezocht deze inrichting nog geen jaar. Wel liep hij in 1903 de teekenklasse, maar het onder leiding werken ging niet bij den jongen man, in wien het leven stormde. En toen de kamp werd opengesteld om den Prix de Rome in 1904, dong hij mee, won dien prijs, kreeg de koninklijke subsidie en vertrok naar de Eeuwige Stad.
Tot dusver had Sluijters geschilderd, gewerkt zonder er veel over na te denken, waarom hij zus of zoo deed. Italië, het land, waar zooveel noordelingen hun overtuiging hebben gevormd of afgebroken, werd ook voor den jongen kunstenaar een bodem, waarop zijn levensbesef kon groeien. Hier voelde hij zich vrij en licht, ontkomen aan het donkerder, koudere Noorden, waar hij was opgegroeid en waar hij met zijn revolutionnairen geest hevig had gebotst tegen bestoven beginselen en verlepte tradities. In Holland werd bedenkelijk gekeken door eerbiedwaardige professoren, als het penseel in de hand van een jong en warm-levend mensch wel eens anders borstelde dan zij goed vonden. In Rome was geen dwang te voelen, en, hoewel gebonden aan zijn opdrachten, kwam
| |
| |
Sluijters' geest in nieuwe beweging door de grootschheid der Eeuwige Stad, de monumenten van vergane schoonheid, waaromheen een nieuw, fleurig leven werd geboren. Toch was hij nog te veel in de oefening van zijn techniek om zich geheel te kunnen uiten; hoewel in zijn Romeinsch werk al van eenig zoeken blijkt, onderscheidt het zich nog niet door een oorspronkelijke visie.
Toen het jaar in Rome om was, stond Spanje op het pogramma. En.... toen kwam er een woord van tucht uit het Venetië van het Noorden: de commissie, die den Prix had toegekend, wilde vooraf weten, wat Sluijters in Spanje dacht te schilderen.
Deze laatste antwoordde, dat hij toch eerst in dit land zelf moest vertoeven, aleer hij kon weten wat hij daar zou schilderen.
Men zal dit een zeer natuurlijke zaak vinden. Doch de commissie dacht er anders over: de Prix werd ingehouden. Er is over die kwestie indertijd veel stof opgewaaid en het jonge Holland kwam in opstand tegen de traditie.... Sluijters trok zich verder niet veel daarvan aan en ging toch naar Spanje, en vandaar naar Parijs.
villa ‘vita nuova’ (schilderij).
Wat hij van die reizen meebracht, getuigde van nieuwe inzichten.
Teruggekeerd in Nederland, hield hij in 1907 zijn eerste tentoonstelling in den - reeds lang weer opgeheven - kunsthandel van A. de Gelder te Utrecht in de Heerenstraat.
Het daar opgehangen werk zegde genoeg: dat hij had gebroken met de officieele schilderkunst, zooals die, na den bloei der Haagsche school, over het algemeen werd ‘beoefend’. Voor Sluijters hadden noch de moderne Fransche meesters, Cézanne en Gauguin, noch Van Gogh, tevergeefs geleefd en hij begreep, dat lijn en kleur nog iets anders moeten te zeggen hebben, dan het verhaal der voor Jan-en-Alleman zichtbare werkelijkheid; dat zij zelf hebben mee te spreken en door richting of tegenwerking schoonheid hebben te vormen. In hartstochtelijke kleuren-schakeering en brutalen lijnenzwaai schilderde hij een ‘Spaansche danseres’, en de licht-weelde van een zomerzon gaf hij in enkele luministische Parijsche stadsgezichten. Van bijzonder vaste teekening en groote kleur-zuiverheid waren een drietal kleine Spaansche landschappen, ook op die eerste tentoonstelling aanwezig. Onder het beste, wat hij in Parijs maakte behoort zijn ‘Femmes qui s'embrassent,’ een doek, dat nooit is tentoongesteld, omdat men die elkaar kussende vrouwen stuitend vond voor het publiek. Het doek (1906) stelt twee demimondaines voor, die elkaar kussen. De oogenschijnlijk jongste, blonde vrouw in licht rose, kust een donkergekleede, reeds door het brandende leven tot stervens toe geschroeid, die, ziekelijk, in dezen kus nog een soort genieting vindt. Zie haar vervallen, gepoeierd gelaat met den grooten hartstochtelijken mond, de donker aangezette diepe oogen, waar de koorts in brandt, zie die ranke, in overgave gebogen figuur in het zwart, die arm met beringde hand eener groote stads-cocotte! Haar kust de sterkere, blonde vrouw, een die nog stevig in het leven staat.
Merkwaardig is, hoe de kleur in deze voorstelling van hartstocht zingt, hoe het
| |
| |
licht-rose - het gezonde leven in begin van verlepping - optornt tegen het morbiede zwart, terwijl beide kleuren in herhaling elkaar nog weer zoeken in de vederbossen der hoeden. Geen geval is het meer, maar de tragedie van het rosse leven der ‘ville lumière.’
moeder en kind (teekening).
Maar Sluijters was weer in Holland terug en hier waren weer andere dingen, die hem belangrijk leken. Goddank, hij was geen specialist; de schoonheid wist hij te vinden buiten een enkel onderwerp om, en hij had talent genoeg om te kunnen uiten, wat hij voelde; zijn hartstochtelijke natuur verzette zich tegen grenzen door conventie of onmacht getrokken. In Amsterdam ging hij wonen: waarheen zou hij anders zijn gegaan, dan naar de hoofdstad, die een veelzijdigheid van leven kent als geen andere stad in Holland, Amsterdam, de intelligentste onder de steden èn de schoonste?
Hij werkte hard, de talrijke model-studies, portretten, landschappen bewijzen dit. Telkens als er iets van zijn arbeid te zien kwam, trok het de aandacht. Altijd was het anders; doch verschilde de uiting telkens, het zoeken naar een hooger doel, het voort durend aandurven van nieuwe problemen, de moeilijke strijd van den kunstenaar, die zich niet te slapen legt bij een gemakkelijk publiek succes, dat alles kenmerkte Sluijters steeds. Uit het jaar 1907 is o.a. het gevoelige sneeuw-gezicht in het Stedelijk Museum, evenals het fijn-bewogen portret eener dame in dezelfde verzameling.
Hoeveel belangwekkends de hoofdstad met zijn kleurige mengeling van bevolking ook bracht, Sluijters bleef in contact leven met de natuur. Van een Brabantsche reis bracht hij o.a. het landschapje mee, dat nu in het Rijks-Museum hangt, een huisje in het geboomte, fel van kleur en waarin de zon warm en leven-brengend straalt. In 1910 exposeerde hij op St. Lucas een ander Brabantsch landschap, een breede weg met veel karrensporen, hooge populieren aan weerskanten en op den achtergrond een boerderij. Diep-verontwaardigde stemmen hebben zich toen verheven, dat men zulke rauwe, oogen-kwetsende kleuren tegen elkaar op het doek kon smijten. Toch moesten eerlijke beoordeelaars, die zich de
| |
| |
moeite gaven voor een geduldige, onbevooroordeelde beschouwing, toegeven, dat uit die felheid van kleur een tintelend leven was geboren, vol fijne schakeering, een werk van hartstocht zonder bandeloosheid. En hoe was hier het essentieele gegeven van Brabant-in-den-zomer. Brabant met zijn zoo heei aparte lijn en stemming, het blije Brabant, overgloeid door een koperen zon aan blauwen hemel! Want de stemming van Brabant is opgewekt, de lijn van het landschap is vroolijk gecadanceerd, weelderig soms. In fonkelende kleur heeft Sluijters geuit, wat Brabant voor hem was; in somber, dof grijs en groen gaf hij later met zoo juist begrip het karakter aan van Staphorst, kil tusschen de droeve verlatenheden van Noord-Overijsel.
neger (schilderij).
In hetzelfde jaar 1910 ontstond een lumunistisch interieur: een hoekje van een kinder-slaapkamer; in een ledikant ligt het kindje; voor het voeteneinde, waartegen men aankijkt, staat een tafeltje met een vaas roode papavers. Uit zachte, brooze kleur-toetsen is het doek opgebouwd; 't is alsof we in die blanke kamer, waar een zacht licht door de gordijnen zeeft, den teeren adem van het slapende kindje hooren.
Hoe technisch-knap dit doek is, blijkt ook uit de fel roode papavers, waarvan de kleur niet hinderlijk of onrustig is, en die toch, door een zekere contrast-werking de stemming van lichte rust in die kamer verhoogen.
Ook in 1911 trok Sluijters naar buiten, en wel naar het land van Mauve. Uit Laren bracht hij eenige landschappen mee, die alweer een stap vooruit zijn bij de Brabantsche. Want hij kwam daarin tot grooter vereenvoudiging en tot kloeker rhythme. Ook hier is de zon, de gloeiende zomer-zon, machtigste openbaring van scheppende kracht, het belangrijkste element.
Men denkt hier onwillekeurig aan Van Gogh, die ook in vele zijner doeken zijn ontroering heeft geuit over de zon, die aan een zomer-hemel staat te branden.
Belangrijker voor Sluijters' ontwikkeling vind ik echter de groote liggende naaktfiguur van datzelfde jaar. Duidelijk blijkt hierin het zoeken naar evenwicht, dat zoozeer Sluijters' later werk kenmerkt, het zoeken dus naar een hoogere orde in het
| |
| |
schilderij door groepeering van kleuren en richting van lijnen: de schoonst mogelijke vorm waarin de hoogste waarheid wordt gegeven. Deze naaktfiguur, een liggende vrouw, is zeer gevoelig van kleur en de rust, gevolg van alle evenwicht, geeft aan het doek iets voornaams.
portret (schilderij).
De jaren 1913-1914 zijn zeer vruchtbaar geweest. Veel heeft Sluijters in die jaren tot stand gebracht. Het is niet mogelijk dit alles hier op te sommen en ik moet mij bij de meest volledige werken houden.
Het spreekt vanzelf, dat, om tot bezonkenheid, synthese, abstractie te komen, ernstige, toegewijde studie naar de natuur noodig is. Telkens komt Sluijters dan ook met werk voor den dag, dat als voorstudie voor dieperen arbeid is te beschouwen. In die voorstudiën blijkt, welk een scherp waarnemer hij is (ik denk b.v. aan zijn naakt-modellen en vooral aan zijn zuigelingen-studies). Maar hij is ook kunstenaar, en zoo worden die resultaten van rechtstreeksche waarneming nooit zinlooze nabootsingen van de natuur, maar blijven toch steeds visies van een kunstenaar, waaraan we gerust het praedicaat van kunst mogen toekennen, ook al zullen we ze als uitingen van een kunstenaar niet zoo hoog stellen als het werk, dat met deze studies als grondslag, wordt opgetrokken. Hoeveel jongeren zien we daarentegen heden ten dage z.g. synthetisch schilderen, die tot bloote waarneming onmachtig zijn en aan wier synthese (samenvatting van onvolledige en onjuiste gegevens) nog niet eens zooveel waarde is toe te kennen als aan het teekenen-op-de-lei van kleuters, die tenminste nog eerlijk zijn in hun uitingen.!
Van zeer nauwgezette waarneming van de natuur getuigden zijn reeksen zuigelingenstudies, die de algemeene bewondering trokken. In deze studies gaf hij voornamelijk met een groot visueel door dringings vermogen de realiteit van den zuigeling in al diens leelijkheid, diens on-uitgegroeidheid, oude-mannetjes-achtigheid, den zuigeling, met het grappigverdoken weeke neusje, met de groote, wijd-open, heel pure oogen en de stuurlooze handjes, die vuistjes maken en weer ontspannen. Toch spreekt door die realiteit reeds de ziel van het jonge kind. Maar inniger zijn enkele grootere composities, ‘moeder en kind’, die ten slotte de abstractie werden, uit deze concrete notitiën opgebouwd. Daarin is het kind voorwerp van moederlijke teederheid; hoofdzaak is het begrip der moederliefde en moederweelde Opmerkelijk zijn in de groote zwart en rood krijt-teekening, hier gereproduceerd, de beweging der lijnen en de werking der vlakken, waardoor zoo krachtig de innige, geheim
| |
| |
portret van mevr. de v. (schilderij).
| |
| |
zinnige band tusschen moeder en kind tot uiting komt, en wel in een vorm, die door volkomen rustige evenwichtgiheid onzen schoonheidszin treft. Dàt heeft Sluijters o.a. bereikt door soms de anatomische juistheid te moeten opgeven, evenals hij dat deed in het prachtige doek ‘meisje in tub’ (1913).
kinderportret (teekening).
Haast nog duidelijker blijkt de verhouding in Sluijters' werk tusschen de naturalistische voorstudie en de daaruit afgeleide abstractie uit een vergelijking tusschen den Neger in het Stedelijk Museum en den hier gereproduceerden (beide uit 1914). Die in de Amsterdamsche verzameling is de voorstudie; dit doek, als ‘schilderij’ volkomen ‘af’ (geen studie dus in den gebruikelijken zin) is het resultaat van scherpe waarneming. Met deze ervaring als grondslag kon Sluijters tot meer innerlijke visie komen, niet een bepaalden neger weergeven, bij wien we b.v. denken aan een variété of een box-wedstrijd, maar ‘de’ neger bij uitnemendheid, den vertegenwoordiger van een ras, Het is de neger in al zijn ongekende, wilde kracht en dierlijke drift, die in de wonderbaarlijkheid eener grootsche natuur, in den stillen schemer der oerwouden leeft, onaangetast door wat wij beschaving noemen. Hij is een relict van oudere tijdperken der aard-geschiedenis, die leeft, zooals tienduizenden jaren geleden onze voorouders leefden. Zijn denken is ons onbereikbaar, zijn kracht kunnen we raden aan het gewelf van zijn borst, de spanning zijner zware armen, waarop het bruine vel glanst, en anstig kijken wij in zijn oogen, die vreemd schitteren. Deze ‘neger’ is een van Sluijters' meest indrukwekkende doeken.
| |
| |
Het Rijks Museum heeft van hem een ongeveer levensgroot portret eener dame, in datzelfde jaar (1912) geschilderd, een dame, staande in wandel-toilet met bont om en de handen in een mof; een geval door duizenden behandeld. Sluijters heeft geen oogenblik gestreefd om hier iets mondains te geven, heeft ook niet geflatteerd. Het toch zeker zeer correcte toilet komt niet uit en het heele doek is in donkere, zware, droefgeestige kleuren gehouden. Deze figuur is in de eerste plaats ‘vrouw’, een die haar deel heeft gehad aan smart en vreugde, aan wie het leven niet voorbijging zonder haar te teekenen, zooals een gevoelig en denkend mensch in deze wereld na strijd en berusting de kenmerken van geestelijken adel gaat vertoonen. Heel die donkere kleuren-vloeiing spreekt hier van dien strijd met het leven, en ik ken geen portet van Sluijters, van zoo verheven innigheid als dit.
boerderij te staphorst (schilderij).
* * *
Zeer belangwekkend is het Staphorster werk, dat van de laatste jaren dateert. In den zomer van 1915 ging hij naar Staphorst, het lange, rechte derp tusschen de wijde velden van Noordwest Overijsel. Alles is daar wijd en open en zonder boomen, behalve dan aan den dorpsweg. Schijnt de zon, dan heeft de streek niet veel schilderachtig-eigens; zonder zon is het er zeer karakteristiek somber. Eeuwen van eenzame afzondering hebben de menschen daar gemaakt: stompzinnig en onverdraagzaam stijf in de leer en soms misdadig. Al scheen de zon of niet, Sluijters zag Staphorst altijd in zware donkere kleuren en daardoor gaf hij in dit werk zoo sterk de ziel van dit land, de geest van deze menschen, dat ieder
| |
| |
die de streek kent en er de schoonheid van heeft gezocht, deze nog steeds in aantal en expressief vermogen groeiende visies ten zeerste moet bewonderen. Tusschen het ruwe, ruige Staphorster volk zag hij de jonge vrouwen van haast ziekelijke fijnheid, met teeder-blanke gelaatskleuren en smalle, als gestyleerde lijven, eng gesloten in nauwspannende kleeren, waarvan alleen de rokken wijd plooien. En nu zie men eens, hoe fijn Sluijters met zijn doffe roode, blauwe, groene, grijze en bruine kleuren is doorgedrongen tot de psyche van deze streek en van deze menschen, hoe zijn lijnen overal de expressie geven van wanhopige somberheid en bekrompenheid des geestes. En zie de vrouwen-figuren met hun verrukkelijk-teere gebogen lijnen van schouder, hals en hoofd, hun smalle hoofden, waarin men toch een verstompt verstand vermoedt. En al dit Staphorster werk draagt den geest in zich van ‘het land’; het is uiterlijk én innerlijk ‘buiten’. Het is daarom belangwekkend deze reeks te vergelijken met het in 1914 ontstane doek ‘Amstelveensche weg,’ in 1915 op de Hollandsche Kunstenaarskring te Amsterdam voor 't eerst tentoongesteld. Dit werk, van ongeveer dezelfde factuur, geeft zeer zuiver de stemming van een buitenweg bij een groote stad, niet heelemaal buiten en niet heelemaal steedsch, dat weeë, melancholieke van den zelfkant eener stad, die opvreet de in lange marteling stervende natuur.
staphorster boerin (schilderij).
Ook in het afgeloopen jaar, 1916, ontstonden belangrijke werken; o.a. kwam in de Staphorster reeks een magistraal doek tot stand, een oude boer en boerin met een jongere vrouw bij hun boerderij, een groot figuurstuk, waarin de expressieve kracht zeer hoog is opgevoerd. Ook het beroemde gegeven, waarin zooveel schilders zich reeds hebben verdiept, ‘Adam en Eva’, werd door Sluijters behandeld, en ook daarin toont hij zich als kunstenaar met zeer oorspronkelijke gevoeligheid. Een rustig en heel innig ‘Interieur,’ een kamer, waarin bij de opgestoken lamp een moeder zit aan de tafel, bij haar kind in de wieg, is eerst onlangs voltooid. Zooals de ‘Moeder en kind’-compositie de verheerlijking was van de moederliefde, zoo zou ik dit Interieur willen noemen de verheerlijking van het gezin. (Men ziet des vaders kop in een spiegel). Ik ken in heel de nieuwere schilderkunst geen werk waarin de diepste innigheid van het gezinsleven schooner en vollediger tot uitdrukking is gebracht.
* * *
| |
| |
interieur (schilderij).
Zoo hebben we in chronologisch verband de belangrijkste werken van Jan Sluijters besproken. Er valt in dien arbeid een voordurende stijging waar te nemen, een groei van verinnerlijking, een verhooging van expressieve kracht. Een groote verscheidenheid van werkwijzen zien we aangewend, zonder dat het standpunt van den kunstenaar verandert. Vaak worden uit het vroegere werk factoren geabstraheerd en in den nieuwen arbeid verwerkt.
Hoe Sluijters zich verder zal ontwikkelen, goddank, niemand kan het raden: zijn frissche geest zal telkens weer met nieuwe visies verrassen. Maar wat hij tot dusver in een tiental jaren van heel hard werken heeft volbracht, mag ons doen vertrouwen, dat hij nog veel zal schenken, wat voor de Nederlandsche schilderkunst van blijvende waarde zal zijn!
|
|