edelman thuis zich gevoelen, en de verdeeldheid tusschen den invloed zijner geboorte en dien van zijn talent althans nu en dan verdoezeld worden kon.
Lautrec vond, thans, Versailles verlaten; het koninklijk paleis een dwaas, hol rariteitengebouw; het ledikant van den Roi Soleil, tot hetwelk zijne voorzaten, dank zij hunne geboorte, naderen mochten, en zelfs de chambres de la Reine, waarin immers zij en zij en ja, ook hij uit zijn geslacht, eenmaal toegang hadden gekregen - al die hoogste heimelijkheid vond hij geschonden, besmeurd door de botste nieuwsgierigheid, als des verledens failliete boedel.
Versailles leeg, Montmartre vol leven: anders - maar even wreed als het hof.
Deze wreedheid hebben de licht-geraakte zelfzucht en de even licht-gewekte menschlievendheid van Lautrec gelijkelijk ondergaan. Zijne gevoelens, als die van velen. En als zoovelen is hij beurtelings wreed geweest en teeder; doch zijne uiting aller gewaarwordingen is ongewoon gebleven door sterkte: nijpend wrang, van felle forschheid, ontstellend door een verrassend synthetiseeren, dat aan wat zóó vaak afgebeeld was, nieuwe vormen scheen gevonden te hebben; een ongezienheid: bruut en monumentaal tegelijk, of, integendeel, schijnbaarvluchtig, nù den aristocraat openbarend door beschouwing als-uit-de-hoogte: de kijk lijkend, louter van een flaneur.
De intensiteit dezer spelenderwijs neergekrabbelde afbeeldingen van de monsterachtigheid vol reëel-karakter; van de, perversiteit opwekkende of aantrekkende, verbleeking, vermagering, rééds-afgeleefdheid; en van de, alle romantiek overtreffende, nooit te vermoeden of te verzinnen grilligheid der onophoudelijke contrasteerende-verschijningen in het groote-stads-bestaan, nergens zoo onvermijdelijk, zoo vanzelfsprekend, zoo.... natuurlijk als in dat leven van uiterste-tweeslachtigheid op Montmartre: - de innerlijke-kracht, door Lautrec ontdekt of gelegd in die met-de-geboortemeegekregen, die zoo-taai-volgehouden ziekelijkheid en verwording, zij maakt zijn arbeid voorbeeldig ‘modern’, d.w.z. voor-alle-tijden, als vol-krachtig één tijd gevend.
De - hier afgebeelde - duur-gedoste; slavin der mode, door die heerschend; is het levende-beeld van de tegenspraak, welke ook déze - gróóte - hedendaagsche kunstenaar niet moede werd, aan het leven af te luisteren. Zij is een verschijning der leelijkheid en nochtans heeft zij onloochenbaar gratie; zij is mager, alsof haar lijf reeds louter knekels ware, en niettemin wekt zij gedachten van wellust; hare gelaatstrekken plooien reeds tot een skelet saam, doch nooit heeft doodendans-verbeelding den dood een lokkender mond gegeven, en hare omverfde en met glansvocht doorgoten oogen schitteren van natuurlijken lonkglans, zijn de almachtige lokking van leven. Alles is opmaaksel, onnatuur, chic; maar daarmee is zij de na te bootsen noch na te volgen parisienne, in de frivole bevalligheid eener uit diepste ellende voortgekomen, daar bewaarde, als door de riolen gesleurde aangeboren-voornaamheid; geeft zij het distinctief van een ras.
Arnhem, Oogstmaand 1916.