| |
| |
| |
| |
Pompei
door EM. V. Kerckhoff
To stand within the City Disinterred
And hear the autumnal leaves like light footfalls
Of Spirits passing through the streets and roofless halls.
(Shelley).
Voor velen brengt een eerste bezoek aan Pompeï, de Doode Stad, de teleurstelling mede, welke maar al te vaak met het bezichtigen van ruïnes verbonden is en vooral van die, waaraan overlevering en poëzie een aureool van historische heiligheid hebben verleend.
Zich vervuld wanend van den geest dier eeuwenoude kultuurplekken verwacht men, dat deze zich dadelijk in volle duidelijkheid aan ons zal openbaren; dat onze fantasie de rol van den besten gids zal vervullen en als een fata morgana ons het beeld van ‘hoe het geweest is’, zal voortooveren! Men vergeet, dat retrospektieve kennis en historische feiten alléén niet die innerlijke visie geven, welke de bouwvallen voor ons omscheppen tot iets levends, tot iets voor ons geestesleven ontroerends en waarlijk belangrijks. Wie de taal der ruïnes wil verstaan, moet den wil en het geduld hebben te luisteren naar wat zij ons in stille morgen- en avonduren vertellen. Zij zijn als menschen met gesloten karakters, die men niet gemakkelijk kan doorgronden en die hun rijk innerlijk leven slechts op enkele oogenblikken aan de bevoorrechten toonen.
Nadert men Pompeï van Napels of Sorrente uit, dan krijgt men dadelijk een sterken indruk van de omgeving: de rijke, weelderige vallei, waardoor men rijdt, de nabije diep blauwe zee met de wazige vormen van Ischia en Capri, die de golf van Napels afsluiten; vòòr ons de blauw-violette bergen tegen lichtenden hemel en, alles overheerschend, de noodlotsberg, de Vesuvius, waar men omheen rijdt en waarvan men het silhouet telkens ziet veranderen. Nog vol van al die wisselende kleuren en vormen moeten de oogen zich dan plots gewennen aan de eentonigheid der systematisch-uitgegraven stad, aan zonnige hobbelige straten met een scherpen licht- en diepblauwen schaduwkant, begrensd door afgebrokkelde, vensterlooze muren en ter halver hoogte afgesneden zuilen. Af en toe blij geschitter van mozaïek of fresco-schildering, die opeens al dat doode levend maken. Geen overvloed van marmer, zooals men in een antieke stad verwachtte, doch overal baksteen- en stuccomuren! Dan - de pratende, drukke menigte vreemdelingen, door wachters en gidsen rondgeleid, allen hun beurt verbeidend tot de hekken worden geopend, die het inwendige der best bewaarde huizen, tempels, thermen (baden) en theaters afsluiten.
Ja, het Forum met het silhouet van den Vulkaanberg op den achtergrond; het Huis der Vettiërs en dat van den Tragischen Dichter, zij komen ons bekend voor door alles
| |
| |
wat wij erover lazen en door de eindeloosherhaalde afbeeldingen in werken over kunstgeschiedenis en op prentbriefkaarten. Maar overigens gelijken bij een eersten aanblik al die huizen op elkaar met hun dakloos atrium, schaarsch-omzuild peristilium, vele hokkige kamers met stukken rood- en geel geverfde muren, waarop dan ineens de zachtkleurige schilderingen ons aanstaren als uit een andere wereld. Een vage herinnering aan dat alles blijft ons bij en ook in ons later denken blijft Pompeï dood en onbewoond, een curiosum, iets vreems en vèrafs.
panorama van pompeï met het forum.
Maar nu zag ik Pompeï anders. De tragiek der begraven stad was voor het gevoel minder. Want in deze oorlogstijden van willekeurige vernietiging en vernieling door menschenhand gelijkt de plotselinge ondergang door een elementair natuurgebeuren een bijna zachte dood. Morgen aan morgen begaf ik mij als eenige vreemdelinge naar de ruïne-stad door een diep-beschaduwde laan met zuidelijke plantenweelde tot waar aan de Porta Marina, van oudsher de ingangspoort voor de toen zooveel naderbij gelegen zeehaven, het gebied der Uitgravingen begint. Het waren stralende herfstweken met gouden zon en glanzend-witte wolken aan den doorzichtig-blauwen hemel, tegen den namiddag zich soms verdichtend tot dreigend-grauwe gevaarten, die zoo wèl in harmonie zijn met de grijsheid der statige monumenten, zich reiend langs den Weg der Graven, die in het schemeruur zich mysterieus schijnt te verlengen tot in de oneindigheid.
In de morgenuren stovende zonnegloed in de verlaten straten, waarin men de eigen voetstappen hoort weerklinken; de weinige
| |
| |
wachters kranten-lezend of dommelend gedoken in schaduw van poort- en huisingang. Als éénig gezelschap honderden lucertole, de kleine groenblauw-glanzende hagedissen met scherpe oogjes en zigzag bewegingen der gladde staartlijfjes, die hoogtij vieren op en onder de oude muren en zondoorgloeide steenen, nu door geen reusachtige menschenwezens verjaagd en gestoord. Overal tusschen huizenmuren en in verlaten zijstraatjes wilde bloei van opgeschoten, blauwe distels en gouden sterrebloemen, waarom een wolk van gonzende bijen trilt.
De zuilenkapiteelen op het wijde Forum; hoekjes van vervallen tempels, waar nog enkele godenbeelden met mysterieus-olympischen glimlach over ons, alledaagsche stervelingen der moderne tijden heen, naar een vèr verleden staren; marmeren stoeptreden in een intiem peristilium, waartusschen zuilengangen in stijlvolle tuintjes dezelfde soorten van struiken, bloemen en kruidjes tieren, die voor de oogen der vroegere bewoners een dagelijksche lust waren, en waar - na eeuwenlang zwijgen - trage fonteinen weer haar geklater doen hooren; dan de terrasvormige dakvlakten van poorten en grafmonumenten, zij lokken allen tot neerzitten, tot omblikken en overzien. Zóó nam ik dag aan dag de stad in bezit: de citta morta werd mijn geestelijk eigendom. En toen - in de eenzaamheid der zonnewarme ruïnes - rezen ook de fantomen op van wie hier in verre eeuwen leefden en streefden, schoons tot stand brachten en ervan genoten, goden aanbaden en goden lasterden, opgingen in kleine belangen of vervuld waren van hooge eerzuchtsdroomen.
boog van caligula en van nero.
Juist als àlle bewoners van alle kleine provinciesteden door de eeuwen heen tot in onze eigen dagen toe. Toen zag ik de begraven stad en het menschen-en kunstleven, waarvan zij de openbaring was, als een mikrokosmos, kleine schakel in den keten, die leven en tijd omspant. En ik trachtte haar plaats na te gaan in verband met de vroegere schakels, die haar omklemden en de latere, die zich haar hebben aangereid.
Wanneer men op een hoog punt staande de omgeving overziet: de azuren golf van Napels, landinwaarts de fraai geprofileerde Napelsche bergen, alles overheerschend de Vesuvius, door de ouden ‘de Berg’ genoemd, en tusschen zee en krater de weelderige, wijnbedekte helling van den vulkaan en de rijke vallei van den Saruo, dan beseft men, welk een ideale plek het hier was voor het bouwen eener stad. Lang vòòr den tijd, waarop Helleensche zeevaarders hunne triremen lieten ankeren voor het schoone Neapolis, had zich hier in het oude Campania aan den mond van den toen geheel bevaarbaren Saruo eene kleine gemeente van Oskers, de oorspronkelijke landsbewoners, gevestigd.
Twee eeuwen later, ongeveer 4 eeuwen vóór onze jaartelling, kwamen op hunne beurt de Samnieten en namen bezit van de kleine havenstad. Dit werkzame en intel- | |
| |
ligente volk, dat sterk beïnvloed was door Grieksche beschaving en kunst, vermengde zich met de oorspronkelijke bewoners. Wellicht hebben ook kolonisten uit Hellas zich bij hen gevoegd. In ièder geval werden He leensche kultuurinvloeden duidelijk merk-baar in leven en bedrijf en zijn dat gebleven door de eeuwen heen. Zware Dorische tempels verrezen, muren en wachttorens werden gebouwd. Van enkele dezer bouwwerken zijn nog resten gevonden (zooals van den tempel op het driehoekige Forum) tegelijk met de opschriften, die de magistraten er op hadden laten aanbrengen. De Grieksche invloed openbaarde er zich op een veel vroeger tijdstip dan in Rome zelf. Zoo bezat Pompeï een palestra, waar de jeugd zich in lichaamsport oefende evenals in Sparta en Athene.
poort van nola met straat.
Het had een van steen gebouwd theater in den tijd dat de Romeinsche nog van hout waren. En het durfde een tempel aan Isis, de vreemde Egyptische godin gewijd, oprichten, terwijl deze in Rome eerst ten tijde der Flavische keizers geduld werd. Pompeï kwam meningmaal op voor zijne rechten, zijn vrijheid en onafhankelijkheid, en het verdedigde zich dapper, toen het in 91 v.C. naar aanleiding van den burgeroorlog met vele andere steden van Campanië zich aan de zijde der opstandelingen geschaard had.
Bij die gelegenheid werd het mede aan de golf van Napels gelegen Stabiae geheel verwoest en landhuizen en villa's werden later op zijne ruïnes gebouwd. Gelukkig ontkwam Pompeï aan dat lot, al kostte het Sulla groote moeite het te onderwerpen. Er werd toen door de Romeinen een militaire kolonie gesticht en de vroegere magistraten werden door Romeinsche vervangen.
De stad leed evenwel niet onder het nieuwe geregelde bestuur, waarvan zij weldra de voordeelen ging inzien. Eenige jaren later noemt Cicero Pompeï onder de steden van Campanië, die zóó welvarend, rijk en fraai gebouwd zijn, dat de inwoners waarlijk het recht hadden met minachting neer te zien op de arme, oude steden van Latium. Ten tijde van haar ondergang in het jaar 79 onzer jaartelling, was Pompeï eene provinciestad met een 30,000 inwoners, die haar welvaart voor een groot deel dankte aan de gunstige ligging, welke haar tot een in- en uitvoerhaven voor het rijke gebied van Campanië maakte. De landinwaarts gelegen steden, zooals Nocera en Nola, hingen voor haren handel geheel van Pompeï af en de schepen, die koren uit Egypte en handelswaren uit de nabije Orient en het verre Oosten brachten, konden den Saruo opvaren en hunne vrachten ter plaatse ontladen.
Afgaande op de regelmaat van het reeds ontgravene deel, dat ruim een derde der geheele oppervlakte bedraagt, hebben archaeologen en architekten het plan der geheele stad ongeveer kunnen vaststellen. Het vertoont een onregelmatig ovaal, omsloten door muren, welke met twaalf torens versierd waren en onderbroken door acht
| |
| |
poorten, die toegang tot de stad verleenden en waarvan de Stabia-poort met haar fraaie, halfronde steenen bank juist aan den ingang, thans een duidelijk beeld geeft. In het meest Oostelijke deel bevond zich het nu geheel ontgraven amphitheater; naar het Westen sluit de Herculaneum-poort de stadsmuur af en geeft toegang tot de Straat der Graven.
tempel van apollo.
In het Zuiden moeten wij ons de zee veel dichter bij de muur denken dan heden het geval is. Bijna 2000 jaren hebben heel wat vasten grond aan de oevers der baai toegevoegd.
De Vesuvius, die het geheele aspekt van de stad beheerschte, had toen op zijne hellingen nog niet de grauwe lavasporen, die latere uitbarstingen er achterlieten. Zijne flanken waren bedekt met wijngaarden en moestuinen, die zich tot aan den rand van den ouden krater uitstrekten. Tusschen het groen verscholen zich tal van boerderijen en villa's, want deze heerlijke plek was reeds lang de bevoorrechte zomerwoonplaats van rijke stedelingen. Zelfs de Romeinen met al hunne verachting voor de ‘provincie’ wisten de schoonheid der streek te waardeeren en velen bouwden er hunne lusthoven. Zoo had Cicero eene villa even buiten de Herculaneum-poort. En Statius beschrijft in vloeiende verzen de wonderen van Pozzuoli en Baiae ‘waar alles samenwerkt, om het leven te verzoeten; waar de zomers frisch zijn en de winters zacht, waar de golven der zee uitsterven op de kust, die zij liefkoozen.’
Deze grootsteedsche zomergasten brachten de gewoonten, de bouwtrant, levenswijze en kunst van Rome onder de oogen der Pompejanen en zij konden, ook zonder te reizen, kennis nemen van alles wat de wereldstad op geestelijk en materieel gebied aanbood. Het behoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat de kleine provinciestad in vele opzichten eene getrouwe imitatie der Alma Mater werd. In de dichtbebouwde stad toont het netwerk van straten een zekere regelmaat. Gewoonlijk waren er in de oud-Romeinsche steden twee zich rechthoekig kruisende hoofdstraten, waarvan de eene Noord-Zuid loopend, de Cardo (hartader) genoemd werd en de andere in Oost-Westelijke richting Decumanus. Deze twee zijn op het plan der oude stad duidelijk te herkennen. Er waren in de stad weinig open ruimten of pleinen, behalve het groote Forum en het kleinere fraai gelegen driehoekige Forum, in de onmiddellijke nabijheid der theaters. De stedelingen moesten zich tevreden stellen met de miniatuurtuinen, welke binnen de muren der huizen lagen. Toen de stad onderging, droeg zij de sporen van haar 600-jarig bestaan, zoodat men er den geleidelijken ontwikkelingsgang van sociaal en politiek leven kan nagaan, van de dagen der Oskers, Grieken en Samnieten tot de regeering van keizer Titus (41-81) in wiens korte regeeringsjaren de katastrofe plaats greep. Als oudste zoon
| |
| |
van keizer Vespasianus werd hij tegelijk met Britannicus aan het veelbewogen hof van Claudius en Nero opgevoed. Door zijn vader op een veldtocht tegen de Joden uitgezonden, werd hij de on derwerper en verwoester van Jeruzalem, welk feit na zijn dood door den bouw van de Titusboog op het Romeinsche Forum herdacht werd. Van hem wordt gezegd, dat hij na zijne troonsbestijging in 79 zijn geheele levenswijze veranderde, zich van losbandigheid en wreedheid in de enkele levensjaren, die hem restten, wist vrij te houden, geen enkel doodvonnis meer onderteekende en door de Romeinen als ‘amor et deliciae generis humani’ (liefde en lust van het menschelijk geslacht) herdacht werd. Nog leefde de antieke wereld onder dezen humanen keizer. Maar toen hij stierf tikte toch reeds zacht de doodsklok, die het wankele leven van het oude Romeinsche Rijk zou uitluiden. Zijn éénheid en levenskracht waren ondermijnd. Juist een halve eeuw later, onder den kunstenaar-keizer Hadrianus, ving voor het oude Wereldrijk het slothoofdstuk aan. Antinous, 's keizers troetelkind, werd de laatste der goden. Allengs dringt de geest van het nieuwe Christendom tot zelfs in de keizerlijke paleizen door. Hoezeer was Marcus Aurelius niet reeds met de essentie der nieuwe humane beginselen vervuld, al was dan ook Theodosius de eerste keizer, die officieel de heidensche tempels liet sluiten. Zòò als het was geeft Pompeï ons het beeld eener oorspronkelijke Helleensch-Italiaansche beschaving, nog onaangetast door den invloed van het juist opkomende Christendom. Hare opstanding openbaart ons de kalme sereniteit eener wereld, die naast de bespiegelende wijsheid der klassieke philosophie de blijheid van een leven van zinnelijk en geestelijk genieten wist te stellen en het ‘Carpe Diem’ (pluk den dag!) omschiep tot blijvende schoonheid. Pompeï is een ruïne, een torso, maar, vernield en verbrokkeld, blijft het toch voor ons de
openbaring van een zeer bepaalden vorm van levenskunst.
tempel van isis.
Dichtbij het zeestrand, waar de Dorische tempel 7 eeuwen vóór onze jaartelling verrees, was het Forum Triangulare, zoo genaamd naar zijn driehoekigen vorm, omgeven door een prachtige zuilengang, die toegang gaf tot de Palestra en het groote en kleine Theater. Maar het ware Centrum van het Pompejaansche leven was het meer stadinwaarts gelegen Forum Civile. Wie Italië kent en weet, wat de ‘Piazza’ beteekent voor de bevolking der provinciesteden, die zal zich ongeveer een denkbeeld kunnen maken van het Forum der oudheid. Door de veel grootere afscheiding, die er bestond tusschen het huiselijk leven dat in den strengsten zin privaat bleef en het publieke, dat veel meer dan thans aan de gemeenschap gewijd was, was ook de rol, die het Forum vervulde, veel omvangrijker.
Hier hadden de zittingen van den Raad
| |
| |
der decurionen plaats, gepresideerd door een der duumvires, die van de tribune af mededeelingen aan het volk beneden deed.
Het was hier, dat de nieuwe magistraten den eed moesten afleggen en dat offeranden werden gebracht op de in den kalender vermelde stichtingsdagen der tempels. Onder de zuilengangen van Basilica en Forum werd door de kooplieden een soort beurs gehouden; alle handel en bedrijf waren er vertegenwoordigd. Men heeft hier en daar in de muren bevestigde, witgeverfde tabletten gevonden; dat waren de z.g.n. albums, waarop in rood en zwart verschillende mededeelingen werden geschreven. Daarop kon men lezen, welke vermakelijkheden er op het Forum en in de theaters zouden plaats hebben; veilingen van slaven, van roerende en onroerende goederen; verkiezingen voor magistraten werden erop aangekondigd. Op enkele zijn de laatst neergeschreven advertenties nog te lezen!
buste van den bankier giocundus.
En het Forum zelf was vaak het tooneel van plechtigheden en feesten. Zoo werden er van eene tribune de grafredenen ten aanhoore van het geheele publiek uitgesproken. Een decreet bepaalde zelfs, dat de overblijfselen dier burgers, welke door persoonlijk optreden of door publieke stichtingen zich bizonder hadden onderscheiden, op weg naar hun laatste rustplaats eenigen tijd op het Forum moesten verwijlen. Vandáár ving de begrafenisstoet dan aan. - Tot driemaal toe gaf Clodius Flaccus gedurende zijn duumviraat groote spelen en vertooningen voor het volk bij gelegenheid der Apollo-feesten. Het programma ervan is bewaard gebleven. Zij beginnen met een feestelijke optocht; dan volgen wedrennen van stieren met toreadores; - scherm- en vuistgevechten van gladiatoren; pantomimen, waarbij de beroemde acteur Pylades uit Rome optrad; een jacht met stieren, beeren, wilde zwijnen en andere dieren, uitdeelingen van geld en tusschen alles door zang- en muziekuitvoeringen. Behalve de volksmenigte, die door dergelijke feesten naar het Forum werd gelokt en zij, die er hunne zaken deden, maakten ook de nietsdoeners en flaneurs er hunne geliefkoosde wandelplaats van en waren zeker daar hunne kennissen te treffen, nieuwtjes te hooren en er hunne afspraken te kunnen maken.
De opschriften en krabbels op de muren
| |
| |
aangebracht toonen, dat zij er veel van hun tijd sleten. Misschien hebben ook jeugdige advokaten die hier het oogenblik afwachten, waarop zij in het gerechtshof hunne pleitredenen konden houden of hunne clienten treffen, zich den tijd verdreven met het neerschrijven van versregels der toen populaire dichters of van eigen vinding.
Men vindt hier meer zulke citaten dan op eenige andere plek van Pompeï.
beeld van de priesteres eumachia.
Vitruvius, de groote architekt der oudheid, deelt over den algemeenen vorm van het Forum het volgende mede: ‘Bij de Grieken is het Forum vierkant en omringd door dubbele en ruime portieken, waarvan de dichtbij elkaar staande zuilen de steenen constructies dragen, die door galerijen bekroond worden. Van dezen vorm wijkt echter het Forum der Italiaansche steden af, omdat onze voorvaderen ons het gebruik overgeleverd hebben, om te dezer plaatse gladiatorengevechten te houden. De zuilen moeten dus - zal het publiek goed kunnen zien - verder uit elkaar staan. Onder de portieken moeten de winkels der geldwisselaars en erboven de tribunes op de meest doelmatige wijze worden aangebracht.
Verder moet er verband bestaan tusschen de afmetingen van het Forum en het aantal inwoners der stad, opdat er niet òf ruimte te kort zij òf het Forum leeg schijne, doordat het te schaarsch bevolkt is. De breedte der plaats moet twee derde der lengte bedragen en de zuilen der bovengalerijen moeten een derde deel minder hoog zijn dan die beneden, daar deze, zwaarder bevracht zijnde, meerdere weerstand hebben te bieden’.
Het Pompejaansche Forum beantwoordde geheel aan deze beschrijving. - Laten wij ons nu trachten voor te stellen, hoe het er hier moet hebben uitgezien juist vóór deze lachende, bloeiende stad haar noodlot tegemoet ging. Denken wij ons de verstrooide resten van muren en zuilen gemetamorfozeerd tot indrukwekkende tempels, rijk versierd met veelkleurig beeldhouwwerk en ornament, die onze moderne oogen vreemd zouden aandoen, maar die tegen den Zuidelijken blauwen hemel en in het warme zonlicht een vroolijk en schitterend effekt maakten. Vóór ons verhief zich de, als alle Romeinsche tempels op hoogen onderbouw geplaatste Jupitertempel met statige trappen-opgang en aan weerszijden geflankeerd door twee monumentale triomfbogen, terwijl de Vulkaanberg den verren achtergrond afsluit. Vóór den tempel bevond zich een ruiterstandbeeld van Augustus, aan welken keizer in Pompeï
| |
| |
al zeer vroeg goddelijke eer werd bewezen.
bronzen beeld van narcissus.
Links van ons de tempel van Venus en de Basilica, terwijl aan den Oostkant het Forum werd afgesloten door de lakenhal (chalcidicum), een geschenk van de priesteres Eumachia, met ernaast de deels overdekte markt (Macellum) en achter ons het gerechtshof (Tribunali). Een later gebouwde, twee verdiepingen hooge colonnade, die dit prototype van den Piazza San Marco te Venetië omsloot, verbond de verschillende gebouwen met elkaar. Hier aan den voet van hare tempels, hare goden- en keizerbeelden, bewoog zich geheel Pompeï: huisvaders, gedrapeerd in hun wijde toga's; decurions, die de belangen van stad en volk en de laatste nieuwtjes van Rome behandelen; stadsmagnaten en rechtsgeleerden, door vrienden en clienten begroet; fatjes, die na een lang verblijf in de met groote verfijning ingerichte thermen (baden) hier rondflaneeren; soldaten, die vrijaf hebben, deftige matrones en mooie jonge vrouwen die door slaven in hare overdekte draagstoelen worden rondgedragen; kooplieden, die zaken doen en de kleine neringdoenden, die van achter hun kraampjes gebak, visch, vruchten en tal van andere waren aanprijzen. En boven het gegons der stemmen en het gedreun der voetstappen op de marmeren plaveisels klinkt het doordringend hameren en beitelen van metselaars en werklieden, want op het Forum wordt met grooten ijver gewerkt. Reeds zijn 16 jaren verloopen sinds de laatste hevige aardbeving een groot deel der stad verwoestte, maar nog is niet alles hersteld. ‘Eerst de goden, dan de menschen!’ De tempels van Jupiter, Venus en Mercurius zijn reeds geheel gerestaureerd, maar de zuilengangen van Forum en Basilica en het Chalcidicum zijn nog onder behandeling der werklieden.
| |
| |
Men kan zich hier vele der personen denken die ons door hunne woningen of afbeeldingen bekend en vertrouwd zijn geworden. Het waren geene geschiedkundige persoonlijkheden, die den naam van Pompeï onsterfelijk hebben gemaakt. Het lot heeft echter gewild, dat ook deze vergeten burgers, door de schoonheid, die zij tijdens hun korte leven om zich wisten te verspreiden, nu na vele eeuwen recht hebben gekregen op een plaats in de annalen der kunstlievende menschheid. - De aristocratie der provinciestad wist zich, in navolging van die te Rome, door waarlijk vorstelijke vrijgevigheid de gunst en erkentelijkheid bij het volk te verwerven.
bronzen tripode met faunen.
Zoo lieten de beide broeders Olconio op hunne kosten het geheele theater herbouwen. De monumenten door hen opgericht en de opschriften aan hen gewijd toonen de rol, die zij in het publieke leven speelden.
Onder de ons bekend geworden persoonlijkheden van Pompeï behoort de bankier Giocundus. Het nog in zijn atrium aanwezige bronzen borstbeeld, uiterst realistisch van uitvoering, stelt hem als een man van middelbaren leeftijd voor met grove gelaatstrekken en meer slimheid dan intelligentie in de kleine oogenen vast beraden mond (bl. 32). Zijn huis, in een nauwe straat gelegen, valt niet op door bizondere grootte of door erin aanwezige kunstschatten. De bankier is zeker een voorzichtig man geweest, die geen uiterlijk vertoon met zijn rijkdom maakte. Er zijn in zijne woning echter toch eenige merkwaardige vondsten gedaan.
Bij het lazarium of huisaltaar, dat in bijna geen enkele Pompejaansche woning ontbrak - al was het in vele van het atrium naar de keuken verhuisd! - zijn twee basreliefs gevonden. Zij stellen een deel van het Forum voor met tempels en gebouwen geheel uit het lood en als op het punt staande om te vallen. Naar vermeld wordt, bevond zich onze bankier in het jaar 63 daar ter plaatse, juist toen de hevige aardbeving plaats had. In de angst, die hem aangreep, toen hij alles om zich zag wankelen, beloofde hij aan de Lares (beschermgoden) van zijn huis een stier als offerande, wanneer het hem gegeven mocht zijn, heelhuids zijn drempel te over- | |
| |
schrijden. Zóó geschiedde en als herinnering liet hij door een plaatselijken beeldhouwer de beide feiten vereeuwigen. Op de reliefs ziet men den wankelenden Jupitertempel, ruiters die van hun paard worden geworpen, menschen, die omkomen en eveneens de offerande van den stier. Een nog merkwaardiger vondst was die van de kasboeken van den bankier zelf. Zij werden in een houten koffer in een nis boven een der deuren ontdekt. Terwijl men in Herculaneum (waar nog slechts weinige huizen zijn blootgelegd door de groote moeilijkheden waarop men bij het ontgraven stuit) toch onmiddellijk een bibliotheek heeft gevonden, leverde Pompeï na een eeuw uitgravens niets aan wastafelen, papyrusrollen of op perkament geschreven boeken. De archaeologen hebben dan ook weinig hoop meer er een bibliotheek of archief te zullen vinden. Daar het echter uitgesloten is, dat in eene welvarende stad als Pompeï, waar oudere en nieuwe literatuur - getuige schilderingen en opschriften van velerlei aard - bekend en geliefd waren, geene boeken of zelfs een bibliotheek zouden zijn geweest, schrijft men hunne afwezigheid aan andere oorzaken toe. Herculaneum werd bij de uitbarsting van 79 bedolven onder een bijna 20 Meter hooge modderstroom, die zich tot lava verharde, het ontgraven daar uiterst moeilijk maakt, maar aan den
anderen kant licht vergaanbare materialen als papyrus en perkament goed conserveerde. Pompeï daarentegen werd bedekt door hooge lagen gloeiende steentjes (lapilli) die alles doordrongen en waarover nog een aschregen viel. Men vermoedt, dat deze gloeiende massa's alle beschreven voorwerpen vernield hebben, zooals ook alles van hout verteerd of geheel verkoold was. Een te grooter wonder is het, dat de houten tafeltjes met was bedekt, waarin de Romeinen notities, brieven, rekeningen enz. plachten te griffen, weerstand hebben geboden aan den verzengenden regen en aan 18 eeuwen duisternis en vocht daarna. Eenmaal aan daglicht en zonnewarmte blootgesteld, moest men ze met de uiterste omzichtigheid naar het museum te Napels overbrengen, waar het grootste deel (127 van de 132 tafeltjes) ontcijferd werd en ophelderingen gaf over den gang van publieke en onderhandsche verkoopingen, verpachtingen en over het financieele bestuur eener provinciestad in de oudheid.
marmeren tafel uit het huis van corn. rufus.
Eene der aantrekkelijkste personen uit het Oude Pompeï, waaraan de herinnering in hare stichting is bewaard gebleven, is de priesteres Eumachia. Aan de Oostzijde van
| |
| |
het Forum verhief zich het Chalcidicum, dat door haar aan het gilde der Lakenvollers geschonken werd om als beurs, verzamellokaal en werkplaats te dienen.
lararium uit het huis der vettiërs.
Had zij eenig belang bij het bloeien van dit in Pompeï veel uitgeoefend bedrijf, of was het alleen naastenliefde, die er haar toe drong de werklieden van dit gilde op zoo bizondere wijze te bevoorrechten? Zooveel is zeker, dat zij hunne erkentelijkheid ervoor inoogstte. In den apsis van het gebouw werd een fraai marmeren beeld van de stichteres gevonden, waarop vermeld staat, dat de lakenvollers van Pompeï het beeld lieten oprichten uit dankbaarheid voor Eumachia, de stadspriesteres, dochter van Lucius Eumachius (bl. 33). Waarschijnlijk dateerde het gebouw, waarvan nu maar weinige resten overzijn, uit den tijd van Tiberius, en 's keizers moeder Livia was wellicht de beschermvrouw aan wie het werd opgedragen, zoodat het beeld der Concordia met gouden
| |
| |
hoorn, dat een denapsis versierde, hare gelaatstrekken moet hebben gedragen. Het gebouw werd uit een ruime beurs gebouwd, want het is een der weinige in de kleine stad (waar men zich met imitaties in stucco en baksteen van de in Rome gebruikelijke kostbare materialen moest tevreden stellen) dat zijne porticos en onderdeelen van wit marmer had. Aan den hoek der Via dell' Abbondanza is een fonteintje, zooals men er vele in Pompeï gevonden heeft. De liefde voor frisch, stroomend water is in de Italiaansche steden en dorpen altijd groot geweest en aan die behoefte hebben de beroemde watergeleidingen der Romeinen van de vroege Oudheid af kunnen voldoen. De bedoelde fontein draagt als waterspuier het hoofd van Concordia Augusta, de beschermgodin van Eumachia's gebouw. En het is zeker geen toeval, dat zij vlak bij de Lakenhal is. Het bedrijf der lakenvollers bracht hitte en stof met zich en het was dus noodig, dat de werklieden een frissche bron bij de hand hadden, waaraan zij hunne dorstige kelen konden verfrisschen. Het gelaat van de water-spuitende godin is half vergaan door de vele lippen, die geslacht na geslacht er tegen drukten, om het weldoende vocht op te vangen en de handen hebben diepe sporen nagelaten in den steenen rand van het bassin, waarop zij leunden om het lichaam voorover te kunnen buigen. Op dezelfde direkte en primitieve wijze ziet men overal in Italië ook nu nog het volk zijn dorst lesschen!
Het bedrijf der lakenbereiders bloeide in Pompeï en er zijn verscheidene van hunne werkplaatsen (fullonica) gevonden met de werktuigen, waarvan zij zich voor hun vak bedienden. In één is de kamer, die als laboratorium diende, geheel bewaard gebleven en in een bak bevindt zich nog de witte krijtachtige stof, die er misschien den dag van de katastrofe zelf was ingedaan.
De Romeinsche burger in hoofstad en provincie droeg, als meest kenmerkend kleedingstuk, de toga, die tevens het officieele en het feestkleed bij uitnemendheid was. Door zijn wèlverdeelden omvang, mooien plooienval en meestal lichte kleur, door een purperrand verlevendigd, was het een der fraaiste kleedingstukken, die mannen ooit gedragen hebben. Om echter de toga in goeden staat te houden, moest het laken dikwijls gereinigd en geperst worden. Behalve de oorspronkelijke bereiding van het laken zelf, geschiedde dit in de vollerijen, waar het verschillende behandelingen van wasschen, borstelen, drogen en persen onderging.
Onder de vele genre-schilderingen, welke de Pompejaansche muren als tot een groot prentenboek maken, komen afbeeldingen van alle vakken en bedrijven voor, die er werden uitgeoefend en de lakenvollers, die bekend stonden als lieden, die gaarne van het goede des levens genoten, vinden er menigmaal hunne plaats onder en vooral als feestvierenden in de meest groteske houdingen. Ook in de volkstheaters vervulden de humoristische lakenvollers een bij de toehoorders zeer geliefde rol.
grondplan van een pompejaanseh huis.
Voor enkele dier oude inwoners gevoelen wij een soort dankbaarheid voor het vele schoons, dat zij ons nalieten en men verbaast zich telkens weer, als men bedenkt, dat die mooie muurschilderingen, bronzen beelden, smaakvolle gebruiksvoorwerpen, die de roem van het Museum te Napels uitmaken, alle
| |
| |
afkomstig waren uit Pompeï en Herculaneum, twee provinciestadjes van den derden rang, die in de hoofdstad, behalve om hunne fraaie ligging, geheel onbekend waren.
Wat moet de bewoner van het z.g.n. Huis van den Tragischen Dichter een man van smaak en verfijning zijn geweest! Hij spreidde niet, als de Vettiërs, die vrijgemaakte en rijkgeworden slaven waren, een opvallende luxe ten toon. Doch hij wist met smaak en inzicht in zijn huis de schoonste schilderingen te verzamelen die uit Pompeï tot ons zijn gekomen. Ook vele fraaie gouden sieraden werden hier gevonden. Uit zijn atrium stammen de Zeus en Hera op den berg Ida, waarvan de vrouwenfiguur statig en imponeerend is. Dan het offer van Ifigenia, dat eene getrouwe navolging moet zijn van een beroemd werk van den Griekschen schilder Timanthes (400 v.C.). Als merkwaardigheid werd van die schilderij vermeld, dat zij Agamemnon met bedekt gelaat voorstelt, om het offeren zijner dochter niet te moeten aanzien. In de Pompejaansche kopie vindt men dat detail herhaald.
reconstructie van het huis van den tragischen dichter.
Wij hebben getracht ons het leven in deze herrezen stad voor te stellen. Nu treedt er ons ook de Dood tegemoet en dat in haast grijpbaar reëele gedaante. De geniale Fiorelli, aan wien van 1860-'96 de leiding der uitgravingen was toevertrouwd en die de eerste was om naar een bepaald en wèl overlegd systeem te werken, heeft de gedachte gehad en uitgevoerd, om de afdrukken der menschelijke lichamen, die zich in de hen omringende vochtige en daarna verstijfde puim- en aschmassa onmiddellijk gevormd hadden, met gips te vullen. En zoo kreeg men de aangrijpende gedaanten, die nu in het kleine museum geplaatst zijn. Daar ziet men eenige der twee-duizend slachtoffers van de ramp, zóó als zij in hun versteenden doodstrijd na meer dan 18 eeuwen weer aan het licht zijn gekomen. De houdingen zijn veelal rustig, zooals van den man, die als slapend op zijn linkerzij ligt en wiens lang gelaat met gebogen Romeinschen neus bizonder goed bewaard is gebleven. Bij eene jonge vrouw zijn de plooien van haar gewaad, de ringen aan haar vinger duidelijk zichtbaar. Anderen liggen op den rug met krampachtig opgetrokken beenen en de handen in de lucht grijpend als om het onheil, dat meer en meer nadert, af te wenden. In de nieuwste uitgravingen, die nog niet voor het publiek toegankelijk zijn, ziet men in een der huizen een man en vrouw op de vloer uitgestrekt, zij met het hoofd tegen zijn zijde leunend, als bescherming zoekend, zòò als zij overvallen en begraven zijn door den noodlottigen aschregen. Men verkreeg ook het afgietsel van een hond, die blijkbaar aan zijn halsband met een ketting was vastgebonden en door zijn meester vergeten werd. Deze menschelijke gedaanten in hun tragischen doodstrijd geven een treffender beeld van het drama, dat zich hier afspeelde dan alle mogelijke beschrijvingen. Toch ontbreekt het ook daaraan niet.
In twee brieven geeft een ooggetuige, de
| |
| |
jongere Plinius, aan den geschiedschrijver Tacitus een levendig relaas van hetgeen in en om Misenum, dat ook zwaar geteisterd werd, voorviel. Hij staat vooral stil bij den dood van zijn oom ‘den ouderen Plinius’, schrijver van de beroemde ‘Natuurlijke Historie,’ een man van groote kennis en een beminnelijk karakter, die bij de uitbarsting van den Vesuvius op 24 Aug. 79 het slachtoffer van zijn onderzoekingslust en menschenliefde werd. Hij had zich landinwaarts naar Stabiae begeven, om de hevige natuurverschijnselen beter te kunnen waarnemen. Toen het gevaar steeds grooter werd, liet hij booten uitzetten in de baai van Misenum en trachtte vele menschen in veiligheid te brengen, die in villa's aan den voet van den Vesuvius woonden. Gedurende deze pogingen kwam hij zelf door verstikking om het leven. Plinius de jongere vermeldt o.a. in zijn schrijven, dat de rookkolom, die zich een paar duizend Meter boven den vulkaan verhief, den vorm van een reusachtigen pijnboom had. Hetzelfde verschijnsel heeft zich bij de uitbarsting van 1906 wederom voorgedaan.
huis van den tragischen dichter.
Een eeuw later geeft Dion Cassius eene beschrijving van de ramp, die dáárom merkwaardig is, wijl eruit blijkt, dat het oude geloof in de Giganten en den strijd van goden en reuzen zelfs in de 3e eeuw nog niet verdwenen was. Wij laten een deel ervan hier volgen.
‘Men zegt, dat gestalten van meer dan menschelijke grootte, zooals de Giganten worden beschreven, gezien werden, dwalende door de lucht en op de aarde. Daarna kwamen woeste windvlagen en hevige aardbevingen, zoodat de geheele vlakte kookte en borrelde en de bergen schudden
| |
| |
en er was onder de aarde een geluid als van donder en boven den grond een dof gedreun. Toen werd plotseling een hevig kraken gehoord, alsof de bergen tegen elkaar werden gegooid; eerst werden reusachtige steenen naar den top van den vulkaan geslingerd, daarna ontstonden groote vuren en een geweldige rook, zoodat de gansche hemel bedekt werd en de zon verduisterde als bij een eclips. Zoo werd de dag in nacht verkeerd en het licht in duisternis en velen meenden, dat de Reuzen weder waren opgestaan (want verschijningen van hen werden in de rook waargenomen en het schallen van trompetten werd gehoord). Anderen dachten dat de aarde tot den chaos terug zou keeren of door vuur zou worden verteerd. Daarom vluchtten de menschen, sommigen uit hunne huizen in de straten, anderen, die buiten waren, in hunne huizen. Sommigen verlieten het land voor de zee, anderen weer dachten zich van zee op het land in veiligheid te brengen, want iedereen was ontdaan en verward van geest en meende, dat iedere plaats op een afstand veiliger was dan die, waar hij zich bevond. Intusschen werd er een onbeschrijfelijke hoeveelheid gloeiende asch uitgeworpen, die nog meer schade aanrichtte voor mensch, dier, aarde en zee en kudden vee, vogels en visschen om het leven bracht en bovendien twee geheele steden, Herculaneum en Pompeï bedolven heeft. Deze asch verspreidde zich tot in Africa, Syrië en Egypte en vervulde de atmosfeer boven Rome, zoodat de zon verduisterd werd en men groote vrees koesterde, niet wetende of vermoedende, wat er gebeurd was.’
peristilium van het huis der vettiers.
De meeste inwoners van Pompeï hebben zich kunnen redden; van de slachtoffers heeft men in de stad op verscheidene plaatsen de geraamten en hier en daar - zooals boven vermeld - de afdrukken der lichamen in
| |
| |
de aschlagen gevonden. Bij de z.g.n. Villa van Diomedes, even buiten de Herculaneumpoort, heeft zich een aangrijpend drama moeten afspelen, dat men naar de gedane vondsten heeft kunnen opbouwen.
Een man met gouden ring aan den vinger, waarschijnlijk een huisheer, had in een gewelf onder den zuilengang, die den tuin omringde, al zijne huisgenooten in veiligheid gebracht, waaronder vele vrouwen en kinderen, samen een 20-tal personen. Hijzelf en een slaaf, die een lantaarn en een zak met zilveren voorwerpen droeg, waren naar buiten geloopen in de richting der zee, om een betere schuilplaats voor de zijnen te zoeken. Hij moet onderweg neergevallen en plotseling bedwelmd zijn, in zijn hand nog de zilveren sleutel van zijn hek houdend. En het geheele gezin, dat tevergeefs zijn terugkomst afwachtte, kwam om in de dichte aschmassa's, die door de kelderramen binnendrongen. Men vond ze allen bij elkaar, het hoofd met de kleeren bedekt als bescherming tegen den gloeienden vloed.
Natuurlijk deden de overlevende inwoners, die huizen en voorwerpen van waarde in de bedolven stad bezaten, spoedig na het onheil alle mogelijke moeite, om tenminste een deel ervan terug te krijgen.
wandversiering van een kamer in het huis der vettiers.
Bekwame arbeiders, die door de vermogende eigenaars aan het werk werden gezet, groeven van boven af in de steen- en aschmassa's, die de straten opvulden, en het gelukte hun in de huizen te komen en ze onderling door tunnels te verbinden. De meeste voorwerpen van waarde en kunst konden zoo worden weggevoerd en wat er in de stad achterbleef was datgene, wat de vroegere bewoners niet konden vervoeren
| |
| |
of niet de moeite waard vonden mee te nemen. Ook in de eerstvolgende eeuwen werden de ruïnes nog dikwijls doorzocht en beroofd van marmeren en bronzen beelden en huisraad. De uitgravers bedekten meestal de bouwvallen weder met zand en steenen en daar de overblijfselen van de tweede verdiepingen der huizen, kapiteelen der zuilen en alles wat boven de aschlagen uitstak spoedig verdwenen waren, was het mogelijk, dat in de Middeleeuwen zelfs de plaats, waar Pompeï eens geweest was, totaal onbekend bleef. Pas op het einde der 16e eeuw, toen er een onderaardsche leiding werd gemaakt, om eene naburige stad van Sarnowater te voorzien, stuitten de werklieden hier en daar op resten eener oude stad. Men had echter niet genoeg belangstelling om pogingen tot onderzoek aan te wenden.
Eerst onder de regeering der Bourbons in Napels, nadat de plaats van Herculaneum reeds was vastgelegd en er op het terrein van Pompeï door een boer eenige bronzen voorwerpen waren gevonden, werden er uitgravingen op touw gezet en eenige straten en theater en amphitheater werden toen blootgelegd. Groot was het enthousiasme in geheel Europa over de gedane vondsten toen en later, en Bulwer Lytton, Schiller, Shelley en andere dichters en schrijvers hebben de begraven en herrezen stad in verschillenden vorm bezongen en beschreven. Het voornaamste doel bleef echter fraaie kunstvoorwerpen voor het Napelsche Museum te bemachtigen en daarvoor werd al het andere verwaarloosd. De muurschilderingen werden uit de huizen verwijderd, waarmede zij een onafscheidelijk geheel vormden en zoo ziet men ze nu in het Museum geheel buiten hun decoratief verband. Fiorelli was de eerste, die volgens een vastdoorgevoerd systeem werkte en die inzag, van hoe groot belang het was, dat de verder door hem geleide uitgravingen een zoo getrouw mogelijk beeld zouden geven van het geheele leven eener Romeinsche provinciestad in de eerste eeuw onzer jaartelling. Hij was van oordeel, dat alles, wat in Pompeï gevonden werd, ter plaatse moest blijven, een beginsel, dat ook zijne opvolgers hebben doorgevoerd. Wie het voorrecht heeft, de nieuwste uitgravingen (scavi nuovi) te kunnen bezichtigen, zal verbaasd staan over de uitkomsten, die thans, na jarenlange ondervinding en met bekwame arbeiders, verkregen worden. Bij verscheidene huizen ziet men nu een deel der tweede verdiepingen met vooruitstekende balkons en open galerijen, zooals ze op de muurbeschilderingen vaak worden algebeeld. Op vele der buitenmuren zijn fresco's aangebracht, waaronder eene merkwaardige, buitengewoon groote voorstelling eener Victoria op een zegewagen, getrokken door vier enorme olifanten. In eenige der huizen zijn fraaie decoraties, meest van stucco. Zoo ziet men in een koepelvormige kamer een rand, die rond den
muur loopt, tafereelen uit Homerus' Ilias voorstellend; de figuurtjes in laag-relief tegen een blauwgrijzen fond. Er zijn ook weer vele winkels (tabernae) aan het licht gekomen, zooals men ze in Pompeï in menigte ziet. Vooral die voor warme dranken zijn veelal aan de hoeken der staten aangebracht. Naast de deur bevindt zich een marmeren toonbank met ronde openingen, waarin de groote amphoren of kruiken met dranken geplaatst werden en op rekken de glazen van verschillende vorm en grootte. In enkele dier winkeltjes zijn voorstellingen, uit welke men kan opmaken, welk soort publiek deze aloude osteria's bezocht. Zij toonen ons de meisjes van de herberg, die zich met de gasten vermaken en ze tot drinken aansporen. Een andere geeft twee drinkebroers, die samen met een dobbelspel bezig zijn; op een volgende ziet men, hoe het tweetal handgemeen wordt en de waard hen in eerbiedige houding verzoekt te verdwijnen. In de nieuwe uitgravingen is een dergelijke ‘bar’, uitstekend bewaard, met amphoren, drinkvaten en bekers van allerlei vorm. Zelfs het bronzen lampje, dat 's avonds den ingang verlichtte, is weer ter plaatse op- | |
| |
gehangen. Op de buitenmuren zijn vele opschriften aangebracht, betrekking hebbende op verkiezingen en vergaderingen. Wanneer men nagaat, dat deze in bijna alle straten van Pompeï aanwezig zijn, dan blijkt daaruit voldoende, dat er zeer veel belangstelling voor de verschillende verkiezingen was en de publieke aangelegenheden der stad met ijver besproken werden. De advertenties en opschriften vermelden meestal niet de politieke overtuiging der kandidaten, zooals bij ons, doch het zijn meerendeels aanbevelingen aan de kiezers ten bate van een bepaalden burger door zijne vrienden, ambtgenooten of beschermelingen. Dikwijls wordt daarbij op zeer doorzichtige wijze op het eigenbelang van den kiezer gewerkt, zooals in de volgende vermaning: ‘Proculus, benoem Sabino tot aedile, dan zal hij later u kiezen!’ In het
algemeen schenen deze aanbevelingen van kandidaten als eene publieke hulde te worden beschouwd.
Alles wat bij ons door middel van couranten en advertenties wordt bekend gemaakt, werd in de oudheid aan de muren geschreven. Doch ook meer vluchtige invallen en grappen, die zeker niet voor het nageslacht bestemd waren, zijn op de muren der begraven stad weer te voorschijn gekomen en spreken nu tot ons met de stemmen harer bewoners. Zooals Gaston Boissier ons vertelt behelzen deze Pompejaansche ‘graffiti’ de meest verschillende dingen, tot zelfs de rekening eener waschvrouw! Maar het meest behandelde onderwerp is de liefde. De Godin Venus was de beschermvrouw der stad en werd hoogelijk vereerd en bij alle gelegenheden aangeroepen. Lucianus vertelt dat het in die dagen gebruikelijk was, liefdesverklaringen op de muren te schrijven.
Er bevinden er zich verscheidene te Pompeï en naar de spelling en de wijze van zich uit te drukken kan men nagaan, dat zij door lieden uit de meest verschillende standen der maatschappij geschreven zijn. Sommigen ontleenen lofzangen op hunne geliefden aan de dichters, die toen het meest ‘en vogue’ waren, vooral Propertius en Ovidius. Andere ontboezemingen en versregels stammen waarschijnlijk van de schrijvers zelve, zooals de volgende: ‘Ik zou liever sterven, dan een god te zijn zonder u!’ Een andere ongeduldige minnaar uit zich tegen den koetsier, die hem naar de stad rijdt: ‘Wanneer gij de vlam kondt voelen, die mij verteert, dan zoudt ge wat meer haast maken!.... Ik smeek u, verhaast de pas wat, vooruit! Ge hebt genoeg gedronken! Neem de zweep en sla erop en breng mij gauw naar Pompeï, waar mijne liefste mij wacht!’ Een actrice laat haren vriend weten, dat ze steeds aan hem denkt en voegt eraan toe: ‘Dat Venus ons gunstig gezind moge zijn en wij steeds in de beste harmonie mogen leven.’ Twee versregels, die men dikwijls tegenkomt, zijn: ‘O, muur, ik verwonder mij, dat ge nog niet bezweken zijt onder het gewicht der dwaasheden, waarmede zoovele lieden u bedekken.’ Deze en vele dergelijke persoonlijke uitingen vergunnen ons een blik in het leven van de bewoners der zonnige stad.
(Slot volgt).
|
|