Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 27
(1917)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 1]
| |
JOHANNES BOSBOOM, SYNAGOGE;
naar de schilderij in het museum te dordrecht. | |
[pagina 1]
| |
Johannes Bosboom (1817-1891),
| |
[pagina 2]
| |
wel altijd bij voorkeur den schilder van kerkgebouwen blijven zien en niet ten onrechte, daar hij op dit gebied, dat hem-zelf het liefst was, het hoogste reikte. Bovendien is hij als kerkschilder van alle meesters der oude en moderne Hollandsche School zonder tegenspraak de grootste.
consistoriekamer te hoorn. aquarel, museum fodor, amsterdam (dateering '46 of misschien '48).
Als zoodanig heeft hij ook geen enkel vreemd kunstenaar naast zich, die hem gelijk is of zelfs maar nabij komt. Van zijn wat vroegere land- en tijdgenooten waren het vooral de rivierschilder Waldorp en Hubertus van Hove, die ook kerken schilderden, maar hoe nuchter, hoe droog, hoe ruimteloos zijn ze, vergeleken zelfs bij Bosboom's nog niet gerijpte werkenGa naar voetnoot*). Van de oud-Hollandsche meesters komt zelfs niet Emanuel de Witte, over wien hij zich in een zijner brieven zoo waardeerend uitlaat, noch veel minder Gerard Houckgeest of de Vlaming Peeter Neeffs en evenmin de in zijn fijn-koele strakheid van teekening en zijn lichteffekt toch wel persoonlijke Pieter Saenredam in aanmerking, om met Bosboom gelijkgesteld te worden. Waar overigens in vroeger of later kunst het kerk-of tempelgebouw zeker niet minder grootsch van conceptie is, zooals bij Rembrandt of Bauer, daar heeft het toch een andere beteekenis, verwerkelijkt het een andere visie en bedoeling. Bij Bosboom, zooals hij ten slotte geworden is, is het kerkgebouw niet de omgeving, waarin menschelijke figuren zich bevinden, zich bewegen, de plaatselijke ruimte of de psychische | |
[pagina 3]
| |
sfeer, waarin een uiterlijke of innerlijke handeling zich afspeelt, maar de hoofdzaak, het object zelf.
bakenesserkerk te haarlem. schilderij, museum fodor, amsterdam.
Om de impressie van het kerkgebouw is het hem te doen, om de stemming, die zijn gemoed ontvangt van de atmosferisch omhulde kleurvervloeiing en lichtspeling, waarin lijnen, vlakken, vormen zich aan hem voordoen. In de wijde, wijkende ruimte verliest zich de enkele figuur en ook een om den prediker samengedrongen menigte wordt klein onder de hooge welving van het godshuis, terwijl de haar samenstellende tinten deel nemen aan het harmonieus samenspel der omringende kleuren. Bosboom, mag men zeggen, creëerde het kerk-onderwerp. Hij schiep een nieuwe wereld door de openbaring der schoonheid, die hij ontdekte. Van zijn artistieke individualiteit toonde hij zich meermalen, in een volkomen natuurlijkheid en rondborstigheid, zeer welbewust en in een brief van 7 Mei 1865 schrijft hij, naar aanleiding van het weerzien van een vroeger geschilderde Alkmaarsche consistoriekamer: ‘.... waarlijk, als ik soms van mijn werk onder de oogen krijg, dan heb ik een genre lief, dat in den volsten zin des woords het mijne mag heeten’ - en onderstreept hij, volstrekt rechtmatig, het woord ‘mijne’ tweemaal. Van Bosboom kan, in tegenstelling met andere grooten der Haagsche school, die zijn evenknieën zijn, de Marissen, dit haast bevreemdende worden opgemerkt, dat volstrekt niet, zooals bij dit zeldzame broederdrietal, in zijn vroege werk zich steeds de schildersgenialiteit laat voorgevoelen, die zich later manifesteerde. Er zijn verscheidene schilderijen aan te wijzen, die, zonder nog onbeholpen jeugdwerk te zijn, integendeel ondanks | |
[pagina 4]
| |
een reeds aanmerkelijke dosis vakkennis, toch in niets doen vermoeden de diepe zielsontvankelijkheid, het fijne kleur- en toongevoel, den grootschen blik op lijn, vorm, licht en schaduw, ruimte en perspektief, die aan zijn latere werk zoo hooge waarde verleenen, het zoo afzonderlijk doen staan op een eenzaam plan, hoog boven dat van alle anderen, die op hetzelfde terrein arbeidden. Het Museum Boymans bijv. bevat zulk een weinig verkwikkelijk vroeg werk, een Groote Kerk te Alkmaar, waarvan de tamelijk dikke schildering nog weinig geestelijk leven, een geringe innerlijke stuwing verraadt, waarvan het houten boogwerk in de zolderkoepeling nog klein, weinig gevoelig is; een schilderij zonder sterke bezieling, zonder groote kleurcharme, zonder ruimte-illusie. Zeer waarschijnlijk behooren tot ongeveer dezelfde periode de Oude Kerk in het Stedelijk Museum te Amsterdam en de Geertekerk, gedateerd 1852 (in Rom. cijfers), in het Museum Fodor aldaar, en ook de Groote Kerk te Edam, in 't eerste dezer beide musea, welk laatste stuk nauwelijks iets later geschilderd kan zijn. Maar daarentegen, welk een fijne, bescheiden bekoring gaat er reeds uit van de kleine, laatst-verworven aquarel in sepia en kleuren van een kerkinterieur in het Museum Boymans (h. 13,5, b. 20 c.M.) een werkje uit de daaropvolgende overgangsperiode van Bosboom's ontwikkeling, waarin de kleurnuanceering al delicater, weliger gaat worden, de vormduiding leniger, de kompositie zekerder, de ruimte wijder en atmosferischer. Reeds een begin is hier van die vereeniging van teederheid en diepte, fijnheid en kracht, die zich steeds meer verinnigen en vermengen zullen en aan zijn werk eigen blijven tot op de hoogste trappen van zijn kunnen. Dit en dergelijk werk uit denzelfden tijd wijst al heen naar toekomstige ontplooiing van zijn gaven, naar verbreeding van zijn visie.
Als hij eenmaal tot volle rijpheid gekomen is, staat Bosboom temidden van de levende natuur en tegenover de dingen om hem heen als de van liefde-verrukking vervulde, als de idealistische ziener, in wien de schoonheid geboren wordt. Zijn verhouding tot de stof, zijn verheerlijking daarvan, zijn vergeestelijking van de zintuigelijke waarneming, die de wezenlijke inhoud zijn van zijn latere werk, laten zich in onze oude kunst het zuiverst met Johannes Vermeer vergelijken. Men zie bijv. zijn schilderij der Groote of St. Laurenskerk te Alkmaar, die in den afgeloopen zomer bij L.J. Krüger te 's Gravenhage te zien was en thans deel uitmaakt van de Verzameling-van Bilderbeek te Dordrecht, een werk (uit zijn vóórlaatste periode), waarin de waargenomen stoffelijkheid door des kunstenaars doordringende aanschouwing volstrekt immaterieel geworden is. De stof, de ruimte, het licht zijn hier geestelijklevend gemaakt; d.w.z.: de weergave van zinnelijke waarneming is tot een openbaring van intens geestelijk leven geworden. Dit onuitsprekelijke, wat wij met ‘openbaring van de stof’ zouden willen trachten aan te duiden, is slechts te vergelijken met Vermeer en kon slechts door een volstrekte beheersching der techniek bereikt worden. Bij een zóó verfijnde métierkennis, als volkomen beantwoording aan pikturale intenties, zijn de kleurgevoeligheid, de lichtgeleiding, de verfbehandeling, de penseelvoering in de perspektivische wijking der ruimte zoo ver doorgevoerd, dat geen twee halve vierkante centimeters geheel aan elkaar gelijk zijn. 't Is alles verloop, vervloeiing, nuance. De differentieering der in licht levende, van atmosfeer doordrongen kleur zet zich steeds voort als de doorloopende melodie van oude polyphone muziek. En dit gaat gepaard met een soliditeit van factuur, een zekerheid en vastheid in soberste teekening en doorwerkte kleurgeving, met een zoo wondere kracht in fijnheid, dat het bouwwerk in al zijn massiviteit voor ons oprijst in stijging van zuilen, in samenscharing van spitsbogen, dat de ruimte, daarin omsloten, in al haar grootschheid zich voor ons en boven ons uitbreidt. Bij een dergelijke vorm- en stofweergave | |
[pagina 5]
| |
nieuwe kerk te amsterdam. schilderij, collectie w.f. van heukelom, amsterdam.
| |
[pagina 6]
| |
blijft, voor den waren beschouwer, van de verf als materiaal geen spoor meer over. Het is alles immaterieel geworden, een geestelijke waarde, waarvan de openbaring tot vreugde stemt. Want in zulk werk, dat nog niet eens tot Bosboom's laatste rijpheid behoort, zijn immaterieel de kleurnuancen, immaterieel de stofhoedanigheid, de vormverloopen in de ruimte. Het is ál leven, ál geestelijkheid, voortgesproten uit de devoot-eenvoudige, liefdevolle aanschouwing van deze uiterlijkheden door den zielsverrukten kunstenaar. Zoo ook een Vermeer in zijn interieurs met brieflezende, luisterende of musiceerende vrouwtjes, in zijn aanvoeling van door zonlicht beschenen kamerwanden met landkaarten of schilderijen, zijn tafelkleeden met stillevens erop, zijn stoelbekleedingen en kleurige vensterruiten. Zoo ook, in een gansch anderen toonaard van het gevoel, Thijs Maris in zijn onvergelijkelijk Amsterdamsch Stadsgezicht, dat vroeger het hoogtepunt van de kleine maar voorname collectie-van Randwijk vormde en sinds enkele jaren ons Rijksmuseum tot een uniek sieraad van wijdingsvolle schoonheid strekt.
Wat Bosboom als kerkschilder en zijn produktie in dit genre betreft, kan men in het algemeen zeggen, dat hij steeds een bepaalde kerk schilderde of teekende, in tegenstelling met bijv. Jacob Maris, die vaak stadsgezichten komponeerde, samengesteld uit diverse herinneringen of impressies of gebaseerd op studies van verschillende steden, zoodat in menig grooter of kleiner werk van hem het bekende groenkoperen koepeldak der Ronde Luthersche kerk te Amsterdam te herkennen is in een omgeving, die aan een andere stad, Rotterdam niet zelden, ontleend kan zijn. Bij Bosboom vindt men in werken van allerlei afmeting en procédé veelal dezelfde kerken telkens terug, is een bepaalde kerk zelfs meestal aanwijsbaar. Hij schilderde naar een studie, een teekening, een krabbel, ter plaatse gedaan, al varieert hij telkens zijn komposities, door slechts iéts meer naar links of naar rechts, naar voren of naar achteren, zijn standpunt in te nemen, op dit of dat zuilenpaar, dit of dat venster het oog te richten, door kroonluchters op te nemen of weg te laten, een figuur te laten zitten of staan, gedekt of ongedekt, 't zij wegduikende in de schaduw van muur of hoog houtwerk, 't zij als kontrast tegen een helle lichtvlek, òfwel door een kerkbank van de voorste rij weg te nemen en naast een op den voorgrond te zetten. Zijn komposities van de Groote of St. Laurenskerk te Alkmaar leveren daarvan een frappant voorbeeld. Men vergelijke daartoe de bovengenoemde schilderij uit de coll.-v. Bilderbeek met die van den Heer A.A. van Beek te Rotterdam uit ongeveer denzelfden tijd, de magistrale aquarel uit het Museum Mesdag en de ook reeds vermelde vroege schilderij in het Museum Boymans. De kerk is hier overal volkomen herkenbaar, bij geen van deze ontbreekt de lichtval over de tweede zuil, noch de man, zittende in de om een der voorste pilaren heengebouwde kerkbank. Een vluchtig sepiaschetsje op kalkeerpapier (waarschijnlijk de notitie van een verkocht schilderij), niets dan eenige geniale vlekken bevattende maar vol expressieve aanduiding van vorm, ruimte en lichtverhouding (bij Mevr. v.d. Broek-Bosboom te Haarlem), bezit precies dezelfde herkenningsteekenen. Doch men verlieze vooral het zeer ondergeschikte belang van dergelijke vergelijkingen en identificaties niet uit het oog, vrage zich ook niet te ernstig af, welk voorwerp soms in een donkere kleur-toets of in een schemerige schaduwpartij schuil gaat. De beteekenis, de waarde van alle deelen ligt slechts in hun verhouding tot het geheel, hun onderlinge harmonie of tegenstelling, in de impressie, waaruit zij voortkwamen en die wordt overgebracht in de ziel van den beschouwer.
Ondanks Bosboom's aparte en sterke, baanbrekende persoonlijkheid, vinden wij | |
[pagina 7]
| |
groote of st. laurenskerk te alkmaar. schilderij, collectie w.h. van bilderbeek, dordrecht.
| |
[pagina 8]
| |
groote of st. laurenskerk te alkmaar. aquarel, museum mesdag, 's gravenhage.
toch de ontwikkeling der gevoelens van den tijd, waarin hij leefde, duidelijk in hem terug, dus in hoofdzaak den groei van onze zoogenaamde ‘romantiek’ tot romantisch-impressionistische natuuraanschouwing, het idealistisch naturalisme in onze schilderkunst: de Haagsche School. In veel van zijn vroege werk spreekt die eerste opvatting, destijds voorgestaan door Waldorp en Nuijen, beiden oprecht door hem vereerd. Zij uit zich in een opzettelijk gewilde levendigheid van kleur, soms ook van houding en gebaar, in de keuze van een romantisch, liefst aan de historie ontleend onderwerp (Boekerij te Egmond)Ga naar voetnoot*) of van een met historische elementen (in stoffage of figuren) opgesierde voorstelling. De belangrijkheid van het gegeven wordt hier op den voorgrond geplaatst; het oogmerk, te boeien, indruk te maken, is onmiskenbaar; de Katholieke kerk heeft, doordat zij meer kleuren en meer actie te zien geeft, meer aantrekkingskracht dan de Hervormde. De figuren staan, poseerend, los van elkaar en los van de omgeving; allerlei kleedingdétails zijn duidelijk te onderscheiden (zooals op een kerkinterieur in het Museum te Dordrecht bizonder opvalt). De onderdeelen der architektuur zijn ook afzonderlijk en met studieus geduld waargenomen en weergegeven; het licht, met gelijke koelheid geobserveerd, is meestal nog wat bleek en flets. En toch in schilderijen als die bij Mevr. L. Smit-Bosboom in Den Haag en die van de kerk te Maastricht, welke de firma E.J. van Wisselingh en Co in Oct. l.l. in het Panorama-Mesdag aldaar tentoonstelde (beide vermoedelijk van ± 1845) is reeds een meerdere gevoeligheid te constateeren, zoowel (gelijk in de eerstgenoemde) in de kleurenharmonie der figurengroepeering alsook (gelijk in de tweede) in de lichtverglijding op de witte muren, voorts vastheid van teekening en ruimtebegrip. | |
[pagina 9]
| |
Destijds was er niemand anders, die zoo iets van een kerk te maken wist. Zijn uitstapjes in 1835 naar de Duitsche Rijnsteden, in '37 en later naar België, zijn bezoeken aan Utrecht, Den Bosch, Breda, Boxmeer, Maastricht enz. hebben Bosboom zeer dikwijls tot werk in dezen trant naar binnen- en buitengezichten van kerken, naar poorten en gevels van oude huizen geïnspireerd, waarbij zich dan nog aansluiten zingende of spelende monniken en kloosterinterieurs (keukens en refectoria), ontleend aan bezichtiging van eenige Noord-Brabantsche kloosters in 1850.
orgelspelende monnik. schilderij, collectie h.c.m. brouwer ancher, 's gravenhage.
In zijn latere werk, zoo omstreeks na 1860, krijgt meer en meer de aanschouwing van het geheel de overhand boven de observatie van de détails, zoowel in koloriet als in kompositie. Het licht wint aan warmte en daardoor alles aan leven. Meerdere figuren, soms rijen van kerkbezoekers, worden reeds als massa aangeduid. Zijn slechts enkele figuren gegeven, dan behooren ze toch bij elkaar, gebonden als ze zijn door toon en licht. De heele conceptie wordt synthetischer. In één wijden blik omvat hij alles. Zijn impressie geeft hij terug als een herschepping van zijn eigen geest, als een omtoovering. De met de jaren steeds intenser wordende sensatie van licht- en schaduwspel bezielt alle kleuren en vormen en de groote eenheid, als deelen waarvan zij gezien zijn. Hier heerscht de eigenlijke romantiek, de idealistische aanschouwing van de waarneembare werkelijkheid, het natuurgevoel, dat zich in zijn diepste ontroeringen met de natuur vereenzelvigt. Door die persoonlijke, psychische betrekking van den kunstenaar tot het geziene worden het grootsche en intieme één. In de kleurensoberheid van het Hervormde kerkgebouw vindt zijn koloristische en luministische ontvankelijkheid steeds heerlijker emoties. Het door hooge, kleurige boogvensters vallende licht, dat blanke zuilen en raamposten omspeelt, door dofgroene gordijnen schijnt, langs het bruin getimmerte van eikenhouten gestoelten en banken glijdt, verwekt ook een eindelooze nuanceering van teedere tinten op grauwwitte muren, op blauwe en grijze vloeren, op zerken en cartouches.
Bosboom's werk is meestal niet gedateerd. Een teekening heeft hij nogal eens gedagtee- | |
[pagina 10]
| |
kend en zelfs van naam en plaats voorzien, maar een schilderij, vooral later, zeer zelden. Ten aanzien van de dateering is dus vooralsnog in het algemeen een afwachtende houding aan te nemen, totdat de voorbereide tentoonstelling gelegenheid tot gelijktijdige vergelijking der werken zal hebben geboden, waardoor stelliger conclusies dan thans mogelijk zullen zijn. Van enkele schilderijen staat de ontstaanstijd vast, doordat ze duidelijk vermeld worden, hetzij in Bosboom's dusgenaamde ‘autobiografie’, d.i. een korte levensschets, door hem zelf opgesteld, onder zijn nagelaten papieren gevonden en afgedrukt vóórin den catalogus der in 1891 na zijn overlijden door Pulchri Studio gehouden eere-tentoonstelling, hetzij in zijn brieven, hetzij in de oude Kunstkronijk.
consistoriekamer. aquarel, collectie mevrouw de wed. mr. h.j. van ogtrop-hanlo, amsterdam.
Bij de dateerings-kwestie doet zich nog deze bizondere moeilijkheid voor, dat Bosboom in zijn teeken- en aquarelleerwerk, blijkens enkele gedateerde specimina, veel vroeger zichzelf wordt, modern, impressionistisch kunstenaar, dan in zijn schilderijen. Een werk van de eerste soort maakt dus al spoedig den indruk, uit later tijd te zijn dan waarin het inderdaad gemaakt is. Als saillante voorbeelden hiervan zijn te noemen: een aquarel in het Museum Fodor te Amsterdam (Consistoriekamer te Hoorn), een sepia-teekening in het bezit van Mr. D. van Houten te 's Gravenhage (interieur van de kerk te Oosthuizen), beide van 1846, en een aquarel, vóór eenigen tijd in het Panorama-Mesdag aldaar, thans bij den Heer G. van Houten te Groningen (Kloosterkeuken te Utrecht) van 1851. Bosboom was als aquarellist onvergelijkelijk. Met een weergaloos meesterschap over waterverf en sepia, dat hij vóór zijn dertigste jaar verwierf en met de jaren steeds ontwik- | |
[pagina 11]
| |
kelde, verrichtte hij op dit gebied wonderen van teekening en toon. Met de eenvoudigste middelen, sepia en penseel, praesteert hij het volkomene en combineert hij al het mogelijke: soepelheid en strakheid, levendige rankheid en forschheid van lijn, waardoor de teekening met immer grooter gewisheid het essentieele en kenmerkende in de oogenblikkelijke verschijning vermag uit te drukken; daarbij een losse luchtigheid en zekerheid van toets, een sprekende toonwaarde, uiterste nuanceering van licht en kleur, dank zij een kleuruitvloeiïng, een naar willekeur verdonkeren, verzwaren of doorlichten en verblanken van toon, door al hetgeen de pikturale expressiviteit van een schilderij wordt bereikt. De sepia-teekening van een boerendeel te Nieuw-Loosdrecht bij Mevr. A. van Houten - ten Bruggen Cate te 's Gravenhage is van een dergelijke kwaliteit. In werk van zoodanige uitdrukkingskracht worden vaak tegenstellingen van licht- en kleurwaarde geaccentueerd door het gebruik, hier en daar, van wat ondoorschijnendmakende dekverf ofwel van potlood, zwart krijt of spits houtskool, waarmee dikwijls de fijnste, minst sprekende lijnen in den achtergrond worden gedaan. Niet zelden ook wordt het effekt verlevendigd door wat waterverf, soms door maar héél enkele tipjes kleur.
boerendeel. aquarel, collectie mevrouw de weduwe mr. a.d.h. heringa feist, 's gravenhage.
Aan Bosboom's aquarelleerkunst zou een speciale studie te wijden zijn. Bij hem zijn op dit gebied waarneembaar alle trappen van koelere observatie tot verheerlijkende, samenvattende aanschouwing, alle overgangen tusschen de zuivere teekening, waarin de lijn hoofdzakelijk uitdrukkingsmiddel is, en de eigenlijke waterverfschilderij, waarin de doorwerkte, voldragen kleur de impressie geven moet, en wel evenzeer in het grijs- | |
[pagina 12]
| |
bruin van sepia als in de gevarieerde waterverf. In hetgeen gedurende de maand Maart 1916 in het Panorama-Mesdag te zien was en gedeeltelijk is achtergebleven, waren de voornaamste overgangen duidelijk te onderscheiden. Men zag daar vooreerst de evengenoemde aquarel van een Utrechtsche Kloosterkeuken (h. 46, b. 61.5 c.M.) met haar verrukkelijke blankheid van toon. Tegenover de in elkaar overvloeiende grijze en grijsbruine tinten van het hout der zolderingbalken, van wandbetimmering, vloer en aanrechtbank spreken heel bescheiden het helder-zachte, gedekte groen, rood, paarsch, wit, bruin-rood en grijs-blauw van de beide vrouwfiguren in den midden-achtergrond. Hoe markant en scherp-fijn is de teekening van die aanrechtbank en van de weegschaal daarboven! Hoe voelt men het soepele, strak-getrokkene van de touwtjes en de zwaarte, die er aanhangt! Een blank, koel licht vloeit, door en onder het blauw-grijze, losjes-luchtig neerhangende gordijn heen, over den bovenkant van de bank. Groote vlakken, slechts dun en teer getint, en weinige, sobere lijnen geven den voorgrond in zijn klaarte van toon, vanwaar het geheel voelbaar in de ruimte wijkt.
kloosterkeuken in utrecht. aquarel. eigendom van den heer g. van houten, groningen. (uit de nalatenschap van h.w. mesdag).
In een Stalinterieur (h. 37, b. 53 c.M.) zag men, in tegenstelling met het vorige werk, de teekening tot een waterverfschilderij opgevoerd, waarin het papier, haast nergens meer blank gelaten, van doorwerkte kleur doordrongen is. Uit een hoek rechts | |
[pagina 13]
| |
in den achtergrond doezelt wat weifelend licht, dat zich verbreidt om de figuur in het midden en over den vloer daarvoor, terwijl de overige ruimte in een schemerlicht is gehuld, waaruit de kleuren aarzelend opdoemen. Alles is in atmosfeer opgegaan.
boerendeel. sepia-teekening, eigendom van mevrouw a. van houten-ten bruggen cate, 's gravenhage.
Een derde opvatting vond men in een Kerk te Haren (h. 47, b. 37 c.M.). Door een boogdoorgang ziet men in een groote ruimte, waarvan de fond door de sonore kleur van het preekgestoelte wordt gevormd. De factuur is hier, voor waterverf, vrij dicht, de kleur voller, doorvoeder, de doorwerking solieder, zwaarder, dan in de vorige aquarel. Het verschil tusschen het diepste donker en het helste licht is hier nòg grooter. Sterker zijn hier de kontrasten van licht- en kleurwaarden, forscher is de lijn. In de fijnste schakeeringen van belichting zijn de beide figuren met enkele streken neergezet. (De firma Buffa had dezen zomer een mooie aquarel van dezelfde kerk.) In weer een ander interieur, een Synagoge (h. 39.5, b. 30.5 c.M.), een dun-gewasschen waterverfschets, zijn de kontouren der figuren, de lijnen van houtwerk en kroonluchters van momentane, vlietende expressie, terwijl de teere tinten in de wisseling der lichtwerking schijnen te vervloeien. Ten slotte een sepia-teekening van de Oude Kerk te Amsterdam (h. 40, b. 30 c.M., eigendom van Mej. B.E. van Houten), zeker een vrij laat werk, opvallend door de nerveuse snelheid, waarmee het noodzakelijk moet zijn gedaan, door het oogenblikkelijke, bewegelijke, temperamentvolle van het lijnensamenstel, terwijl met slechts enkele vluchtige toetsen vlakken licht en schaduw om figuren en zuilen gewasschen zijn, een werk, dat in moderniteit van opvatting en | |
[pagina 14]
| |
uitvoering te stellen is naast de zoo breed gedane sepia-teekening van een kerk in het Museum-Mesdag (nr. 47).
smederij. potlood-teekening, eigendom van den heer willy sluiter, 's gravenhage.
Temidden van Bosboom's aquarelleerwerk wordt een aparte plaats ingenomen door een groot aantal kleinere werken en weer een andere door zijn overvloedig studiemateriaal. Tot de eerste groep rekenen wij de reeds genoemde Albums der families van Tienhoven en von Rosenthal, intieme, modeste, maar pikturaal soms uiterst voorname werken, die (vooral Saxenburg en het Hofje van Nieuwkoop) de kern van zijn schilderseigenschappen bevatten. De bizondere gevoelswarmte, waarmee hij die hem zoo wel vertrouwde vertrekken, park-, land- en tuingezichten heeft aangezien, heeft zich hier in hoogen graad met de technische kwaliteit vereenigd. Voorts behooren hiertoe de aquarellen van Zorgvliet en den ‘Bataafschen Boer’ bij eerstgenoemde familie en de nog kleinere, maar steeds exquise en soms prachtvolle sepia- en waterverfteekeningen, die hij wel aan vrienden ten geschenke gaf, zooals een in sepia (h. 8,5, b. 13,5 c.M.) bij Mej. C.A. Bloemen in Den Haag, een kompleet meesterwerkje, waarin zich de kerkschilder, voor dengeen die hem in zijn groote werk kent, eigenlijk volledig uitspreekt: in uitdrukking der verhoudingen van licht- en kleurwaarden, in allerlei toetsjes van de grootste gevoeligheid, in de teekening van kapiteelen en versieringen met enkele stippeltjes en soepeler of strakker lijntjes is, in zulke kleine afmetingen, een grootsche ruimte, een pikturale eenheid vertolkt. Een dergelijk teekeningetje (misschien als notitie van een verkocht schilderij bestemd) bevindt zich bij minister N. Bosboom, twee aquarelletjes van een dergelijke uitdrukkingskracht, een Gang in een klooster (h. 12, b. 8. 5. c.M.) en een Kerkinterieur (h. 13, b. 8.5 c.M.), vooral de eerste allerbekoorlijkst van kleur, zijn eigendom van Mevr. Wed. Prof. Mr. C. Asser - de Sturler te Haarlem, een uiterst delicaat landschap-aquarel- | |
[pagina 15]
| |
letje van even groote kleurcharme is bij Mevr. Wed. Mr. G. van Tienhoven-Hacke te Bentveld, een dergelijk landschapje, geteekend ‘Eijken Rode’ (h. 8, b. 14 c.M.) en een Consitoriekamer te Alkmaar (h. 9, b. 13,5) bij den Heer P.W. Bosboom te 's Gravenhage. Hierbij dient dan ook nog genoemd de meesterlijke waterverfteekening, die in het bezit was van H.W. Mesdag: de ingangspoort van Bosboom's atelier (h. 27,5, b. 38 c.M.), een teekening, waarvan het koele half-licht der aangrenzende ruimte zoo heerlijk harmonieert met de stemmig-doffe tonen van het gordijn en de oude, eikenhouten meubels. Voorts een mooie, zeer eigenaardige aquarel in de verzameling van den Heer C.G. Vattier Kraane te Amsterdam, voorstellend een kunstverkooping in de groote zaal van het Hofje van Nieuwkoop, waarin een groot aantal mannen, met oud-Hollandsche breedgerande hoeden op, gezeten zijn om een lange, met een groen kleed bedekte tafel, waarboven een koperen kroon hangt; aan het boveneinde in den achtergond staat vóór de hooge schouw, blootshoofds, een man, op wien het licht van terzijde-boven neervalt, uit een blad papier voor te lezen: weer zulk een hoogst intiem werk, zoo impressionistisch van ‘faire’ in de rake teekening, de rappe streken, de frissche en toch zoo gevarieerde, gedekte kleur, den atmosferischen binnenkamer-toon.
waalsdorpsche weg. zwart-krijt-teekening, collectie prof. dr. w. martin, 's gravenhage.
Boven werd reeds opgemerkt, dat Bosboom in zijn teeken- en aquarelleerwerk veel eerder is gerijpt dan in zijn schilderijen. Blijkbaar verkreeg hij over het teeken- en waterverf-materiaal vroeger die mate van meesterschap, die hij noodig had, om zijn eigen wijze van voelen en zien tot uitdrukking te brengen. Als zeer opvallende voorbeelden noemden wij o.a. een aquarel in het Museum Fodor van 1846: Consistoriekamer te Hoorn (h. 30, b. 38 c.M., sepia met wat verf en | |
[pagina 16]
| |
met potlood- of krijtlijnen voor vagere en verdere details), een teekening van verbluffende factuur voor dezen vroegen tijd. De sepia-teekening van hetzelfde jaar bij Mr. D. van Houten te 's Gravenhage (Kerk te Oosthuizen) treft ook door groote fijnheid en soepelheid van lijn en de vastheid, waarmee deze is neergezet, maar niet minder door den invloed der lichtwerking. De Utrechtsche Kloosterkeuken van 1851 werd boven uitvoeriger al besproken.
straatje te alkmaar. aquarel, collectie mr. p.f.l. verschoor, 's gravenhage.
Nog lang niet zoo zich-zelf, zoo modern was Bosboom destijds in zijn schilderijen. Na zich van het sentimenteele der oneigenlijke romantiek te hebben vrijgemaakt, put hij kennis en kracht uit de oud-Hollandsche School, waarop enkele zijner beste schilderijen van toen en later nog schijnen te steunen. Deze nieuwe fase is de grondslag van zijn latere, geleidelijke ontwikkeling. Zijn schilderij van het ‘Koor der Groote of St. Jacobskerk te 's Gravenhage’ (h. 85, b. 67.5 c.M.), eertijds eigendom van den Heer J.J. Taudin Chabot (Den Haag), thans van den Heer A. Preijer (aldaar), een monumentaal stuk, blijkens de autobiografie dateerend van 1856, sluit zich in stoerheid van schildering, in kleurkarakter, ruimte-uitdrukking en gevoelsstemming bij de oude School aan. Niet dat hierbij de herinnering aan eenigen oud-Holl. kerkschilder opkomt, maar omdat deze nog gladde schildering, de niets verwaarloozende, onberispelijke teekening, het feilloos modelé, het warme licht, reeds zéer levend, de geheele kleuropvatting, speciaal der figuren, hun staan in de ruimte en hun tegenstelling met schaduw-en lichtpartijen om hen heen, doen denken aan de 17e eeuw. Het betreft hier een gelijkgestemdheid tegenover de natuur, een gelijkgeaardheid van gevoel tegenover licht, kleur en ruimte, dat eigenaardig rustige, objectiveerende, dat eenvoudige en koel-evenwichtige, dat daarom alle warmte nog niet ontbeert. Zeker is deze schilderij een belangrijk moment in Bosboom's ontwikkeling tusschen 1850 en '60, ook al is, ondanks de warmte van den lichtval op zich-zelf iets kouds in de kleur der steenen, iets droogs in de schildering van het houtwerk der lage bank en van den voet der pilaren niet te ontkennen. Zijn schilderij van een Kloosterkeuken uit omstreeks dien tijd bij den Heer S. Pinkhof te 's Gravenhage (h. 66, b. 87 c.M.) getuigt van denzelfden gezonden invloed, zoowel in koloriet en | |
[pagina 17]
| |
lichtwerking (vooral op den muur) als in kompositie (doorkijk en lichtval door openstaande deur) en voorgrond-versiering (stilleven van groenten, mand en koperen ketel). Een in deze verwant stuk, sterker nog van clair-obscur-werking, met een zoogenaamd Rembrandtiek, geconcentreerd lichteffekt, is de vermoedelijk wat later geschilderde Roomsch-Katholieke kerk (h. 43, b. 32 c.M.) bij den Heer R.C.J. Tutein Nolthenius te 's Gravenhage (afkomstig achtereenvolgens uit de collecties Crommelin en Tutein Nolthenius te Amsterdam), dat onwillekeurig naar Rembrandts Simeon in den Tempel verwijst. Een groote schrede voorwaarts doet Bosboom in zijn fijngepenseelde Bakenesserkerk te Haarlem van ongeveer 1862 (autobiografie) in het Museum Fodor te Amsterdam, een waar juweel van schilderkunst (h. 39, b. 41). Donker is de hoofdtoon, maar door de ramen rechts stroomt een warme lichtvloed, die steeds lichter, warmer, goudachtiger wordt naar den achtergrond toe en dezen ter rechterzijde van een warm lichtspel vervult. Dáár ook is de zonnegloed het sterkst voelbaar door het eenige boogvenster heen, boven de deur. Dáár ook tintelt een tipje levend rood van een mantel en het wit van een kraag tegen de verlichte wandbetimmering. In het schaduwduister onder-rondom den preekstoel zijn donkere figuurtjes gezeten, die op witte kappen en kragen bescheiden lichtjes opvangen.
boerderij. sepia-teekening, collectie mr. p.f.l. verschoor, 's gravenhage.
De voortreffelijke schilderij van de Nieuwe Kerk te Amsterdam met den stoet weesmeisjes, die het gebouw verlaten (h. 85, b. 64 c.M.), bij den Heer W.F. van Heukelom aldaar (uit de voormalige collectie van wijlen Mevr. Luden-Bloemen), is vermoedelijk, blijkens de forschere schildering, van wat later datum, zoo pl.m. 1865. Ook hier is nog, bij reeds persoonlijke kracht en warmte van kleur, de invloed van de oud-Holl. school merkbaar, doch op zelfstandige wijze verwerkt, zoodat bijv. juist het op den rug geziene mansfiguurtje rechts, met het op de schouders afhangend haar, waarin die invloed bizonder sterk opvalt, heerlijk geschilderd is, vrij en breed. Een aardige teekening in zwart krijt met roode en witte verf (h. 40, b. 30 c.M.) van in hoofdzaak dezelfde kompositie en gedateerd ‘'44 Amsterdam’, bevindt zich bij de firma J.H. de Bois te Haarlem. De ‘Hoofdkerk te Trier’, blijkens de autobiografie van 1871 (afkomstig uit de | |
[pagina 18]
| |
collecties Hacke van Mijnden, Crommelin en Tutein Nolthenius, thans bij Dr. C.A. Crommelin te Oegstgeest), is Bosboom's van afmeting grootste schilderij (h. 103, b. 79 c.M.), doch niet van evenredige beteekenis voor zijn ontwikkeling, al is er veel moois in het warm-gelige licht van den achtergrond, in enkele figuurtjes van de dichte menigte, vooral in dat van den verren priester.
heide met schaapskooien. aquarel, collectie c.w.f.p. baron sweerts de landas, rotterdam.
Na ongeveer 1870 weet Bosboom in steeds meerdere mate zich vrij te maken, zich-zelf te worden, gaan zijn pikturale eigenschappen zich immer harmonischer vereenigen tot één groote, manifesteerende kracht. Scherpe kontrasten, sterke, opzettelijk beoogde tegenstellingen maken plaats voor onnaspeurbare overgangen, eindeloos genuanceerde, onmerkbare en toch als levend en bewegend geziene vervloeiïngen van licht en toon. Het licht doordringt steeds inniger de kleur en deelt zich mee aan heel de ruimte-vervullende atmosfeer. De stofuitdrukking bereikt in haar volmaaktheid het geestelijke, openbarende. De schildering wordt daarbij zwaarder, kruimiger, korreliger, in belichte détails, bijv. van kerkkronen, hekwerken, hoofddeksels, vooral in nòg later werk, soms zeer geëmpateerd en daarbij glansvol. Des kunstenaars persoonlijkheid ontvouwt zich in den zin, dien wij boven (pag. 5) poogden aan te duiden en dien wij voor den tijd van omstreeks 1875 in de daar beschreven Alkmaarsche kerk der coll. van Bilderbeek te Dordrecht tot volle uiting gekomen achten. Twee exquise kleine paneeltjes, waarvan het eene dezelfde kerk en het andere de kerk in Den Bosch voorstelt, beide in bezit van Mr. A.L.C. Kleijn te 's Gravenhage, zijn (vooral het eerste) van dezelfde opvatting en kwaliteit, ofschoon beide meesterwerkjes wellicht wat na 1875 gemaakt werden. In ongeveer denzelfden tijd maar mogelijk iets vroeger dan het stuk van den Heer van Bilderbeek is geschilderd de eveneens reeds vermelde Alkmaarsche Kerk bij den Heer A.A. van Beek te Rotterdam (h. 35, b. 27 c.M.). Een raadhuis- (of consistorie-) kamer bij den Heer M. Taudin Chabot, eveneens te Rotterdam (h. 28, b. 35 c.M.), ofschoon zeker aanmerkelijk vroeger (wellicht pl.m. 1860) geschilderd, geeft die opvatting in haar ontluiken te zien. In dit stuk, met zijn nauw- | |
[pagina 19]
| |
lettende, fijngevoelige toetsing, zijn zorgzaam afgewogen lichtverdeeling, leveren vooral de lichtwerking op den muur in den achtergrond en de bewerking van het grijsblauw onderste gedeelte van den muur in den uitersten rechterhoek van den voorgrond kenmerken op, overeenkomstig met die van het genoemde Dordtsche stuk. Een allicht belangrijk later dan die Raadhuiskamer geschilderd kerkinterieur in de Collectie-E.H. Crone te Amsterdam (h. 38, b. 29 c.M.), waarin wederom de schildering en kleur der steenen, van het muurlichteffekt en van de kerkbanken rechts, met de donker-fijne lijntjes in het hout, ten deze overtuigend zijn, is een derde voortreffelijk staal van Bosboom's opvatting in dien overgangstijd. Van later datum zijn zeker twee andere, kleinere stukken in laatstgenoemde keur-verzameling, zwaarder, weliger geschilderd, in breeder, gevarieerder toets en vaak in de lichtste partijen met zichtbare penseelstreek, in rijker, dieper, gerijpter kleur, n.l. een Kerk te Maassluis (h. 17, b. 14 c.M.) en een Nieuwe Kerk te Amsterdam (h. 20, b. 24 c.M.), waarvan de laatste het meest forsch gedaan is. Een ander klein paneel, van gelijk karakter, gelijke waarde en verwante techniek, behoort mede tot de allerbeste stukken van deze kategorie: een vroeg-Gothische, Katholieke Kerk (Hoofdkerk te Trier, zooals vergelijking met het stuk bij Dr. Crommelin van 1871 duidelijk uitwijst), in de fijnste nuanceeringen en de kleinste détails, bijv. van het renaissance-grafmonument, met de grootste breedheid geschilderd (h. 19, b. 15 cM.), bij den Heer J.P. van der Schilden te Rotterdam, waarmee een omstreeks tweemaal zoo groot schilderij in het Stedelijk Museum te Amsterdam, van vrijwel dezelfde kompositie, in veel opzichten overeenkomt.Ga naar voetnoot*)
strand te scheveningen. aquarel, collectie m.p. voûte, amsterdam.
Op twee typen van weer andere opvatting | |
[pagina 20]
| |
en techniek in Bosboom's latere en laatste schilderwerk valt nu nog te wijzen. Het eerste is vertegenwoordigd in een magistrale, in breede vegen geschilderde Groote Kerk te 's Gravenhage (waarvan een in kompositie en schildering zeer veel overeenkomend pendant in het Stedelijk Museum te Amsterdam te zien is) en een van kleur-weelde en goudlicht vervulde Synagoge, beide in het Museum-Mesdag, welk laatste stuk, wat schilderwijze betreft, zou te stellen zijn, ondanks het groot verschil van overheerschende kleur en van stemming, naast de Synagoge in het Museum te Dordrecht, stellig een van Bosboom's meest verheven en verinnigde werken, wellicht het hoogtepunt van zijn oeuvre, waarin geestelijke spanning, scheppingskracht en het technisch-kunnen zich ten volle vereenigden tot de beeldende openbaring van innerlijk aanschouwde en doorleefde schoonheid.
oude kerk te amsterdam. sepia-teekening, eigendom van mej. b.e. van houten, 's gravenhage. (uit de nalatenschap van h.w. mesdag).
Het tweede type van dit late werk vinden wij in de Synagoge (h. 29.5, b. 23 c.M.) der verzameling van den Heer W.F. van Heukelom te Amsterdam, een van Bosboom's rijpste en hoogst opgevoerde meesterwerken, uit hevigste en edelste schilderverrukking geboren, een machtige koloristische orkestratie vol getemperden gloed van kleurdoorwrochte, lichtdoordrenkte verven. Op vrijwel gelijke lijn staat een Synagoge van nagenoeg dezelfde kompositie en schilderwijze, iets lichter van toon, bij Mevrouw de Wed. Mr. H.J. van Ogtrop-Hanlo te Amsterdam, een stuk klaarblijkelijk van ongeveer denzelfden, mogelijk iéts vroeger tijd (h. 33, b. 21.5 c.M.). Dit synagogestuk is, evenals het vorige, zwaar geschilderd, sterk geëmpateerd in enkele licht-détails. De luministische werking is hier nog sterker, ofschoon er geen enkele doorgang van zichtbaar is. Een levend en warm-gouden licht gloeit op volle, doorwerkte kleuren van twee witte hoofddoeken, een houten hek, een koperen kandelaar, den bol van een kroonluchter. In de bovengenoemde synagoge van het Dordtsche Museum (h. 41.5, b. 34 c.M.), veel dunner geschilderd, zijn de vormen vager, de kleuren gedekter, omhulder, meer door den toon gebonden en overheerscht; de stemming is bezonkener, inniger, mysterieuser, van een nòg grooter geestelijke wijdte. Als uit een geheimvolle lichtkern vloeit een milde glanswemeling, omguldend de om den bruinen tabernakel in schemer staande, | |
[pagina 21]
| |
witte, gehuifde gedaanten, de witte kaarsen, de duister-groene figuur van den alleenstaanden priester, en diezelfde glans verglijdt en verglimt over de koperen lichtkroon, over de teere grijzen van den muur, de zachte tinten van geel, rood en roodbruin van het heiligdom. Bosboom's idealistisch en technisch volgroeid kunstenaarschap schiep hier een werk, dat tot het allerhoogste der geheele moderne schilderkunst mag gerekend worden.
kerk te maassluis. schilderij, collectie e.h. crone, amsterdam.
Wij moeten ons bekorten. Veel moet onbesproken blijven binnen het beperkte bestek dezer beschouwing; slechts de groote lijnen van Bosboom's ontwikkelingsgang konden wij aanwijzen en bij enkele der voornaamste punten blijven stilstaan. Doch hoeveel zou nog niet te zeggen zijn over zijn zich met de jaren wijzigende opvatting en behandeling van allerlei onderwerpen, van raadhuis- en consistoriekamers, van landschappen en landelijke binnenhuizen, boerenwoningen, delen en schuren, van strand- en dorpgezichten (Scheveningen), van orgelspelende en zingende monniken en kloostergangen. Eigenlijk eerst na 1863 (zooals blijkt uit een brief van 1865 en uit zijn levensschets) wendt hij zich, op aandrang van zijn vriend Jhr. C.C.A. van Rappard, tot stallen en boerendelen nabij diens landgoed te Woudenberg in ‘het Sticht’ en sedert ongeveer hetzelfde jaar tot andere landschappelijke onderwerpen, die de omgeving van Eikenrode, het buiten van Dr. J.C. Hacke van Mijnden te Nieuw Loosdrecht, hem bood, van welk dorp ook het oude raadhuis-interieur hem naar het penseel deed grijpen. Welk een pikturale ontwikkeling en voortgang in al die verscheidenheid! Welk een verschil bijv. tusschen de vrij forsch in olieverf geschilderde boerendelen bij minister Bosboom, Mevr. v. Tienhoven-Hacke en in het Amst. Sted. Museum (nr. 55; Geldersche deel) eenerzijds en de zeer curieuse, in vrij gladde, egale toetsen en breede vlakken van diepe, warme kleur geborstelde deel, nr. 61 van dat museum, anderzijds, waarmee een dergelijke kompositie uit de collectie-van Essen, die zich aldaar in bruikleen bevindt, technisch sterk overeenkomt. Welk een onderscheid tusschen deze, alle meer of min vroege, werken, met de allerfijnste aquarel ‘Boerendeel te Dongen’ in Teijler's Museum, die evenmin een laat werk mag genoemd worden, maar vooràl: welk een lange weg ligt er tusschen al deze vroegere werken | |
[pagina 22]
| |
en die magistrale, volrijpe scheppingen als de groote geaquarelleerde boerendelen van Mevr. Wed. Mr. Heringa-Feist en Mevr. Wed. L. Smit-Everts, beiden te 's Gravenhage!
hoofdkerk te trier. schilderij, collectie j.p. van der schilden, rotterdam.
Ook is het niet moeilijk, een diepgaand verschil in aanvoeling en vertolking te onderkennen tusschen de allerteederst gepenseelde en met uiterste gevoeligheid genuanceerde aquarel van een refectorium in Teyler's Museum, de vooral nauwkeurige sepia-teekening en een meer schetsmatige, beide van hetzelfde onderwerp en beide van Mevr. Coenen - v. Ogtrop te Amsterdam, ofwel tusschen de reeds genoemde, delicaat en soliede geschilderde consistorie- of raadhuis-kamer (Alkmaar?) van den Heer M. Taudin Chabot, de aquarel, blank en voornaam van kleur, een superieur staal van vlotte waterverftechniek, van een daarmee veel overeenkomende kompositie (behoudens détails en stoffage) bij Mevr. van Ogtrop-Hanlo te Amsterdam en de uiterst impressionistisch gedane aquarel van de raadhuiskamer te Nieuw Loosdrecht bij Mevr. van Tienhoven, een dergelijk werk bij Mr. W.A. Mees te Rotterdam of den Heer W.F. van Heukelom. In de monniken-komposities soortgelijke kontrasten: tusschen den Orgelspelenden Karmeliet van 1850 in het Museum Fodor (‘Cantabimus et psallemus’) en de iets kleinere, zeker veel later ontstane, door gloedvoller toon en warmere, meer doorlichte kleuraccenten treffende schilderij van een Orgelspelenden Monnik bij den Heer H.C.M. Brouwer Ancher in Den Haag (‘Oremus et Cantabimus’, vroeger in de collectie van wijlen Dr. Blom Coster aldaar), die door véél inniger bewogenheid en blijder verrukking ingegeven werd, staan, wat techniek en sentiment betreft, twee andere, grootere stukken, die, blijkens een brief van Bosboom, beide in 1867 geschilderd werden, n.l. ‘Een orgelspelende en een zingende Monnik’ (‘Te Deum laudamus’) in het Stedelijk Museum te Amsterdam en ‘De Nonnen’ bij Mevr. Loke-Bosboom te 's Gravenhage (beide h. 79, b. 40 c.M.), terwijl de Orgelspelende Monnik in bezit van den Heer A. Preijer aldaar in juist denzelfden tijd is ontstaan, zooals op grond van de met de beide vorige stukken ten volle overeenkomende schildering buiten twijfel moet worden geacht. In het landschap een even groote variatie en een even opmerkelijke verdieping. Voortreffelijke aquarellen als bij de Heeren H.D.H. Bosboom (Scheveningsche Boschjes) en W.P. van Stockum Jr., die beide een zekere visie-verwantschap met Weissenbruch vertoonen, in meerdere mate nog die van den Heer H.D. Pierson (Woning in | |
[pagina 23]
| |
de duinen), alle te 's Gravenhage, C.W.F.P. Baron Sweerts de Landas te Rotterdam (Heidelandschap met schaapskooien) en de firma J.H. de Bois te Haarlem (Boomlandschap) bewijzen het, evenals de Strandgezichten in het Museum-Mesdag, in de collectie van den Heer M.P. Voûte te Amsterdam en die van Mevrouw van Tienhoven, alle prachtig van blankheid, rijpe kleur en rake teekening, waarvan het eerste misschien het meest kompleete en doorwerkte mag genoemd worden, maar het tweede weer vlotter en luchtiger dan het eerste, het derde, zoo mogelijk, nòg weer geestiger, spitser is dan het tweede, hoe klein die gradueele verschillen bij oppervlakkige beschouwing ook schijnen mogen. Zoo ook staat een aquarel van een gezicht in het dorp Scheveningen bij Prof. Mr. H.P.G. Quack te Amsterdam door haar bizonder blanken toon, de lichte, stille stemming, de spaarzame, tot in het uiterste versoberde teekening weer afzonderlijk tusschen verscheidene andere aquarellen van gezichten in dat dorp, waarin speciaal het rood der daken veel sterker is en zelfs domineert.
groote of st. jacobskerk te 's gravenhage. schilderij, museum mesdag, 's gravenhage.
Welk een schoonheid Bosboom vermag te geven in de samenvloeiende vereeniging van zijn gevoel voor stadseigenheid met zijn zuiveren landschapszin, bewijst de sublieme aquarel van een gezicht in Alkmaar bij Mr. P.F.L. Verschoor te 's Gravenhage, waarin een even ranke en teere als preciese teekening van huizen-détails en een strikt perspektivisch gevelverloop met het luchtigste, rijkste waterverf-koloriet in vlotte, allerfijnste nuanceering samenstemt tot een volmaakt pikturaal geheel, een volmaakte harmonie. Op het gebied van kloosterinterieurs zijn voorts weer als representatieve voorbeelden tegenover elkaar te stellen de aandachtige, | |
[pagina 24]
| |
synagoge. schilderij, collectie mevrouw de wed. mr. h.j. van ogtrop-hanlo, amsterdam.
| |
[pagina 25]
| |
exacte, maar geenzins kleine teekening en stille kleur der aquarel De Kloosterbroeders, vermoedelijk van omstreeks 1850, in het Museum Willet-Holthuysen te Amsterdam en de forsche, breed gedane sepia-schetsen van Monniken bij het Orgelspel in het bezit van de Heeren Mr. D. van Houten Jzn. te Dordrecht en P.W. Bosboom te 's Hage, twee pendanten in kompositie en opvatting. Een niet minder groot kontrast bestaat er tusschen den koel opgevatten, weinig uitdrukkenden Kloostergang met twee pratende monniken in het Stedelijk Museum te Amsterdam en den in veel rijker koloriet, warmer toon en met dieper liefde geschilderden Kloostergang bij Dr. van Rijckevorsel te Rotterdam (blijkens de autobiografie uit de periode van de reeds besproken Kloosterkeuken bij de Heer S. Pinkhof te 's Hage), waarvan het keurige teekeningetje bij Mevrouw Asser, dat mede boven vermeld werd, een verkleinde weergave is.
Al dit velerlei konden wij hier slechts aanstippen; met deze vluchtige aanduidingen moeten wij volstaan. In verband met de groote trekken van Bosboom's ontwikkelingsgang, die wij trachtten te belichten, mogen zij er toe bijdragen, den grooten meester, tot wiens herdenking de kunstwereld zich thans gereed maakt, in de diepte en veelzijdigheid van zijn kunstenaarswezen te doen kennen, ook buiten de nog te enge kringen, waarin hij reeds lang vereerd wordt als een der grootste kunstenaars van alle tijden. Nov. 1916. |
|