Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 26
(1916)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 422]
| |
Auguste Rodin. le baiser.
| |
[pagina 423]
| |
Auguste Rodin,
| |
[pagina 424]
| |
dat één enkele gezichtsindruk de voorstelling wekt en andere zintuigen mogen niet opgeroepen. Want is een figuur zóó, dat de aanblik van telkens een andere zijde slechts een onvolkomen beeld geeft, dan ontstaat in ons de voorstelling uit de som der losse indrukken, we wéten het wezen van het werk we zièn het niet, omdat een klare gezichts-voorstelling niet onstaat. Maar is een werk als, ‘Fern-bild’ geschapen, zoo vormt zich van wat we zien aan licht- en schaduw-partijen, aan verkortingen en aan diepte, de voorstelling uit één aanblikGa naar voetnoot*).
Auguste Rodin. eva.
Ook geeft Hildebrand, hoe aan het werk klaarheid geschonken wordt. Is een enkele hoofdrichting aangeduid in het beeld - als horizontaal aangenomen de richting van de grond, als vertikaal de richting van de rechtstaande gestalte - dan kan men het verloop van alle gebogene lijnen, de geheele diepte, aan die hoofdlijnen toetsen. Maar Hildebrand's wetten waren nog niet geboren, toen. - Nu was het eerste beeld van den jongen werker gekomen, onbegrepen en dus bespot, ‘l' Homme au Nez cassé’, de kop van een vroeg-ouden man, wiens neus, gebroken, nog de lijdens-trek verscherpen deed. Geen plekje was er leeg op dit gelaat, niet de symmetrie, die het publiek wenschte, vertoonde het. Maar het was een karakter, een Leven, zooals Rodin's kunst meestal zich bezig houdt met de psychische analyse van één individu. Toen het beeld was afgewezen, keerde hij weer tot zich zelven in, dertien lange jaren intusschen werkende, onder Carrier-Belleuse aan Brussel's Beurs en Academie en, in 1875, naar Italië reizende, waar de werken van Michelangelohem wonder troffen. Maar ofschoon de daad alles is en niets de roem, gaf hij zich na die jaren van stagen arbeid, aan het oordeel der men- | |
[pagina 425]
| |
Auguste Rodin. de denker.
| |
[pagina 426]
| |
schen weder: nam contemptu famae, contemni virtutes. - ‘L' Honnne de l'Age d'Airain’, de mensch, die uit de aard geboren, daarin nog wortelend als een boom, vol kracht zich heft naar een bewuster leven, zoekende nog naar wat hij wil; de ontwakende, die uit doffe onwetenheid komt in het licht van waarheid.
Auguste Rodin. Balzac.
Wat Rodin legde in zijn eerste kop, gaf hij nu in een gansche gestalte, die leefde, overal. Maar belangrijkers heeft dit beeld in zijn ontwikkeling: het gebaar. Een nieuwe theorie: Een beweging, hoe groot ook, moet immer tot het lichaam terugkeeren, moet voleindigd zijn, mag niet blijven een gebaar dat, plots afgebroken, zijn eind niet vindt, zoodat in den beschouwer het onbevredigd verlangen komt om het gebeuren van de handeling te zien. Een onvoleind gebaar zou zijn als een golf in zee die in haar breking staande bleef. - Zoo gaan wij het resultaat van een ontspanning verwachten, wanneer bij zeer gemouvementeerde houding de gelaatstrekken scherp op het eind van de handeling geconcentreerd zijn. Doch toont, bij groot gebaar, het gelaat weinig emotie, dan krijgen wij dat rustig gevoel van schoonheid van Myron's Diskus-werper, dat we b.v. ontberen in de werken van Bernini, wiens technisch zeer knappe beelden gekenmerkt worden door een soort pathos in het streven naar zinnelijkheid in het vleesch zijner vrouwen -, in de krachtige muskulatuur bij zijn manlijke gestalten.
Weldra kwam Rodin nu tot het componeeren van beeldgroepen - een nieuwe gedachte weer was in hem volgroeid: zoo lang slechts is iets geheel zich-zelf, als het alleen is, iets afzonderlijks. Een hand, gelegd op eens anderen schouder echter, behoort niet geheel meer tot 't eigen lichaam, is deel van dien ander mede geworden en twee gestalten die elkander omvat houden zijn hem niet twéé gestalten meer: hoe talrijker de plaatsen waar lichaam aan lichaam raakt, des te inniger de éénheid. Dit is de wondere werking van ‘Le Baiser, van ‘l' Eternelle Idole’, ‘Le Poète et la Muse’ waarvan P.N. van Eijck de teerheid zoo mooi te benaderen weet in deze regels: | |
[pagina 427]
| |
‘Twee kind'ren nog, maar die elkander kussen.
In 't wazige gelaat, bleek over-droomd, Is niets ontwaakt dan schaduwen van teêrheid: Zij beiden zijn een sluimering nabij....
Maar het is niet alléén het raken van lichaam aan lichaam, die de eenheid geeft aan een beeld-groep; die kan zijn enkel in de compositie, 'wijl dan de lucht, die om de verschillende gestalten gaat, is als hun vereeniging, gelijk bij ‘Les Bourgeois de Calais’, mannen van aard en leeftijd verschillend, die in den dood gaan voor hun stad, in wanhopige wilskracht de een, in moedige gelatenheid een ander. En dit is de invloed, die Rodin van ‘de Poort van de Hel’ wilde doen uitgaan. Aan de ingang de machtige figuren van Adam en Eva; dreigend in één te zinken onder de wanhoop hij, de moede armen hangend, het lijf gebroken in zig-zag lijn, die heel de gestalte doorloopt; zij in haar smart gedoken als haar hoofd gedoken steekt tusschen haar twee borsten. En midden voor de groep ‘de Denker’. ‘Sein ganzer Leib ist Schädel geworden und alles Blut in seines Adern gehirn’; zwaar van gedachte zit hij neer, de kin gestut in de sterke hand, en zijn oogen staren.
Over de oneindige beelden van dien grooten werker, dien denker Rodin, is nog veel te schrijven: over zijn fijne vrouwen-portretten en zijn subtiele Liefde-groepen, over zijn krachtige mannekoppen als het borstbeeld van Rochefort; hoe het gebaar, in ‘l' Homme de l' Age d'Airain’ geboren, ontwikkeling vond in ‘Johannes de Dooper’, zijn eerste schrijdende figuur, die gaat met groote tred, als Achilles gegaan moet zijn over de Asphodillen-weiden; hoe Rodin geschapen heeft de beeltenissen van Victor Hugo niet een eerste indruk productief makende, maar na lange arbeid van hoofd en handen. Ten besluit alleen nog de Balzac-figuur. Eer Rodin begon - reeds was de schrijver gestorven - las hij vele zijner boeken, las beschrijvingen over hem, bezocht de streken, waar hij geleefd had en gewerkt. En langzaam in de Balzac's geest ingeleefd, voelde hij in zich, van vorm tot vorm, een visie groeien en toen dat innerlijk gezicht zich had voltooid, toèn begon hij zijn werk; verscheidene modellen van des dichters grootte en statuur nam hij waar in hun daaglijksche doen, hun onbewuste gebaren schetsende. Dan begon hij in steen, terwijl hij het heldere beeld van zijn geest lijn voor lijn volgen moest, niet anders meer kon; en zóó was hij geheel één met zijn arbeid, dat hij, van wat om hem gebeurde, niets vernam. Hoog achter-over het hoofd, forsch opgericht het lichaam, dat zijn zwaarte verliest in de plooienval van een ruim kleed, de oogen gesloten, zoo staat de Balzac verheven in daden van schepping; van deze wereld geestelijk gescheiden, schijnt ook het lichaam te willen verrijzen en in gedachten op te gaan.
En zoo is de denker, de werker Rodin zelve. |
|