Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 26
(1916)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 409]
| |
I. ISRAËLS, AMSTERDAMSCHE FABRIEKSWERKSTERS; naar een krijtteekening.
| |
[pagina 409]
| |
Isaac Israëls,
| |
[pagina 410]
| |
op schijn gebouwd gemakkelijk succes. In de keuze zijner onderwerpen blijkt hij reeds dadelijk onafhankelijk van wat in zwang was: het Hollandsch landschap, het binnenhuis. Zeker, in den aanvang treedt bij hem naar voren een neiging naar het illustratieve, die in den vader tot een zoo machtig talent van dramatische compositie zich ontwikkeld en verinnigd heeft - ik denk aan Isaac's Vertrek der Kolonialen, zijn Militaire begrafenis, Repetitie van het signaal, Schermles en andere kazerne-stukken uit 1881-'83 - maar de aard dezer sujetten viel toch wel ten zeerste buiten de aangenomen grens.
i. israëls, acrobaat (krijtteekening).
Scherp waarnemer, met sterk uitgesproken zin voor het typische, zocht hij het leven, gelijk het in karakteristieke voorstelling, buiten hem, zich uitspreekt. Wel eigenaardig, het eerst op militair gebied, ten aanzien waarvan het gezocht zou schijnen, iets symbolisch te willen onderkennen, met betrekking tot zijn strijdenslust. Vooral te Amsterdam geeft hij, in wat hij voortbrengt, al spoedig de lijn aan, waarlangs hij zich verder zou bewegen. En nu moge het vreemd schijnen, dat een schilder, die daar, behalve dat hij er eenige stadsgezichten maakte, zijn stof bij voorkeur zocht onder de heffe des volks, onder de breed geheupte, struische jordaanmeiden, in de Zeedijksche danshuizen, de café-chantants in de Nes, niet lang daarna zich heeft ontpopt als den schilder van Fransche gratie en fijne rhytmiek van slank vrouwenbeweeg, toch is de overgang van het een naar het ander, gemakkelijk te volgen en te verklaren, en is ook hier eenheid van kunstenaars neiging. In beide heeft Isaac Israëls het typische, het onvervalschte aangetrokken. Wáár kon hij ten onzent het ras in meer zuiverheid, in sprekender vorm bestudeeren, dan juist in de achterbuurten en nachtkroegen, waar het volkstype in zijn oervorm zich laat onderkennen? Niet boeide hem dit bepaaldelijk om zijn ruig- en ruwheid, zijn plompheid en zwaarheid, maar hij moest wel het een met het ander aanvaarden, als onafscheidelijk van de soort. Ik wil niet beweren, dat in ons land het bevallige onder de zwakke sexe afwezig is - maar dan toch niet als iets specifiek Hollandsch, niet als iets Hollandsch aangeboren; niet als uitingsvorm van ons ras in zijn oorspronkelijkheid. Anders te Parijs. Dáár uit het nationale, het aangeborene, zich juist op een, vergeleken | |
[pagina 411]
| |
met ons volkseigen, tegengestelde wijze. Niets typischer Parijsch, dan de Parisienne, in de nog ongerepte vormen van het aankomende geslacht, van het jonge meisje, dat de grens is genaderd der bewustheid van haar gratie; de gefaneerde schoonheid der demimondaine; de ouvrières, midinettes, trotteuses in haar zonnige vroolijkheid; de manequins, essayeuses, in geleende, modieuse kleeding, gracieus zich voegend naar de soepele lichaamsvormen; de door St. Cathérine in haar maagdelijkheid gekroonde atelierwerksters, feestelijk uitgedost, geurige bloemen op de borst en in het kapsel... Te Amsterdam was hij er al mee begonnen, met deze uitheemsche figuren, die hij vond op de ateliers en in de magazijnen van Hirsch.
i. israëls, clown (krijtteekening).
Uit Parijs steekt Israëls over naar Londen, waar hij andere stof vindt voor zijn vlug penseel, maar blijvende in zijn richting. De squares en de groote parken dienen hem daar tot milieu voor een dankbare stoffeering met een ras van wederom krachtig uitgesproken karakter; sterker van accent, ook in het kleurencontrast der kleeding, rijzig en statieus in de elegante lijnen. Hij vond er de in onvolgroeidheid nog tengere dancing-school-girls, de door strak tricot omsloten, in wolken van gaas gehulde balletteuses der variétés-theaters; hij vond er het paard (Rotten Row) in zijn fijnen bouw en nerveuse gespannenheid, met slanke amazones, in een weelderige parkomgeving van malsche groenen en kleurig bloemtapijt. En de negerboksers met de machtige plastiek van hun opzwellend modelé en het glanzend donker van hun huidkleur. De Engelsche squares, de Parijsche parken, zijn in het oeuvre een voortzetting van de leuke tafereeltjes, met dienstmeisjes en spelende kinderen, in het Oosterpark, waarop te Amsterdam het atelier van Israëls uitzag. Het zou wel wonder zijn als hem te Londen en ook te Parijs, niet het stadsvertier had getroffen, het angstwekkend manoeuvreeren van rijtuigen en omnibussen door de schier niet te ontwarren volte in de opgepropte straten. Ook dit heeft hij weergegeven met een vlotheid van teekening en levendigheid van toets, waarin de beweging van het straatgewoel natrilt. | |
[pagina 412]
| |
De oorlog dreef hem weg uit Londen en hij vond voedsel voor zijn begeerigen geest in Zwitserland: schilderde er oude stadjes met aardig gestoffeerde marktpleinen; wist - wat aan zoo weinigen gelukt - van de grootsch opgebouwde bergnatuur, met haar besneeuwde kammen en toppen, een pittoresken kant af te winnen en bracht een aantal aquarellen mede, die in haar malsche kleurvloeiing van ongemeene bekoring zijn. Ook hier trok hem het sterk typeerende in stad en landschap, en voorts de in nationaal costuum gedoste kellnerin, waarvan hij de flonkerkleurige uitmonstering, dank zij zijn aangeboren en in Hollandsche omgeving verfijnd gevoel voor schakeering, in haar blijde schittering tot harmonie te stemmen wist.
i. israëls, strandboulevard (krijtteekening).
Thans, sinds eenige maanden terug in het atelier op de Koninginnegracht te 's-Gravenhage, waar zijn vader zulke groote dingen heeft gewrocht, betrad hij voor zijn kunst een nieuw gebied, dat door andere schilders, zelfs bij een verblijf in het land zelf van oorsprong, buiten aandacht was gelaten, maar waarop zijn vaardig penseel ons verrassende proeven schenkt van zijn aldoor purenden schoonheidszin. Wat blijkens schetsboekjes van vijf jaar geleden ter gelegenheid van een door hem gebracht bezoek aan de Indische afdeeling der Vrouwententoonstelling te Amsterdam, zijn geest in beweging bracht, is thans tot uitvoering gerijpt. Aan zijn kennismaking met in ons land vertoevende zonen van Javaansche grooten, die voor hem wilden poseeren en hem tevens in betrekking brachten met rasgenooten uit anderen kring, danken wij werken van zijn hand, die ons oog openen voor den adel in het wezen van den Javaan, sprekend uit de nobele | |
[pagina 413]
| |
pracht van zijn kleedij, zijn natuurlijke gratie in houding en gebaar, de onbewuste voornaamheid van geheel zijn persoon. In sommige dezer Indische voorstellingen van Javaansche dansers, gamelanspelers, treft zijn stijl door een grootheid, die onze gedachte boven de concrecte afbeelding doet uitgaan en er is naast een deftigheid, o.a. in de prinselijke conterfeitsels, in sommige tafereelen een gevoeligheid, een stemming, die onze zinsbekoring in mijmering vervloeien doet. Die stemming wist Isaac Israëls ook vroeger al te geven - ik zeide immers, dat in zijn oeuvre alles zich aaneen schakelt - o.m. in zijn bohémiennes. Het is bij dezen iets smach tends in den oogopslag, iets kwijnends in den glimlach, die u het zielsverlangen vertolken van deze in onze kille omgeving huiverende kinderen, naar de van zon doorstoofde, luwe luchten van haar geboortegrond. Het is iets onwezenlijks, dat zich losmaakt van de voorstelling; iets, dat eigenlijk niet gezegd wordt, niet geschilderd is, tenminste niet met de bedoeling om het te zeggen, om het te schilderen - maar dat in een vers de klank is en van een bloem de geur. Zoo lijkt het gedragen, bronzen gamma, waarin De Gamelanspeler is geschilderd, den in de eenzaamheid vervloeienden klokkenklank te hebben ingedronken. Het is al droomerige muziek, die er u uit toeruischt... Trouwens, de kunst van Isaac Israëls zou niet door ons netvlies dringen, als het hart er geen deel aan had, als zij zonder geestelijke verdieping was. In den vermoeiden oogopslag van sommige zijner Parijsche nachtvlinders, spiegelt zich het donker van een troosteloos bestaan; achter den gedwongen lach, schrijnt stil gedragen leed. Aan al zijn werk heeft de ziel deel; de ziel, die er de bewogenheid aan geeft - al houdt het zich volkomen buiten het tendentieuse.
i. israëls, dancing girls (olieverf).
Isaac Israëls is meer expressionist, dan impressionist; de aandoening in het blijde of droeve, die zijn kunst wekt, is meer uiting van het sujet, dat met gevoeligheid is waargenomen, dan uit des kunstenaars zielsgesteldheid in de uitbeelding overgestort en | |
[pagina 414]
| |
gekoesterd. Anders dan bij zijn vader, dien grooten visionair, wiens kunst uit de ziel als opgedolven is en die - indien men het schilderen zich zou kunnen denken, zonder behulp van het gezichtsorgaan - gelijk bijv. het componeeren van muziek bij totale doofheid (Beethoven), met blindheid had kunnen zijn geslagen, zonder er zijn schildersgenie bij te hebben ingeboet.
* * *
i. israëls, sneeuw (olieverf).
Men hoort Isaac Israëls, als verwijt, het te weinig achevé toevoegen van zijn werk. De waarheid is, dat hij ook in deze buiten alle conventie staat en voor de toetsing van zijn kunst, de maatstaf uitsluitend in zich zelve vindt. In geenerlei opzicht stelt hij zijn eigen oordeel afhankelijk van den smaak der menigte, die in haar schatting van de dingen zich niet weet los te maken van het bijkomstige en omdat zij hangt aan het kleine, het groote niet ziet. Anatole France spreekt ergens: ‘d'un artiste, qui sait qu'il a tout fait, quand il a donné la vie’. Zulk een kunstenaar is Isaac Israëls. Als wat hij schildert, lééft, acht hij het doel bereikt. Voor 't overige doet de liefde, die ik koesster voor Israëls' niet gedetailleerde, maar voor mij toch kompleete visies, geen afbreuk aan mijn waardeering van de geacheveerde kunst der ouden, noch van de doorwerkte schilderijen der moderne Haagsche meesters. Maar de aandoening, die zij wekken, is een andere. Bij de eerst bedoelden: de koestering van een in voornaamheid gadelooze kleurenschikking en het welbehagen in de geestige behandeling, ook der onderdeelen, die men geneigd is uit het doek te snijden en afzonderlijk te omramen; bij de anderen: een opgaan in de verheven uiting van het natuurmoment in zijn verscheiden stemmingen - of, wat het binnenhuis betreft, een innig aanvoelen van de zielsbewogenheid in de geheimzinnige spelingen van licht en donker. Maar het meest treffen - bij beiden - die uitingen, welke geboren in de koortshitte der extase, de scheppingen zijn van één gespannen oogenblik, al zijn ze dan niet ‘af’ in den ordinairen zin. Naast Rembrandt, die alles in zich vereenigt en in zijn eenzame grootheid boven allen troont, manifesteert Frans Hals, die met breed gebaar en luttel streken, het leven doet klateren uit het doek, het kunstgenie in haar opperste macht. Van Willem en Jacob Maris ken ik olieverfschetsen, waaruit een hartstocht laait, die het doet betreuren, dat bij hen zoo menige schets is opgegaan | |
[pagina 415]
| |
in de zoogen, voltooide schilderij. En Isaac Israëls bezit van zijn vader een schets: Moeder en kind, doorgloeid van een levenswarmte in de kleur en van een innigheid in de voorstelling, die u met schrik doen denken aan de mogelijkheid, dat de meester dit doek zou hebben vervolledigd. Ik geloof ook, dat niet weinig 17de eeuwsche schilders, ons hun beteekenis in grooter volledigheid zouden openbaren, als zij mínder volledig waren geweest en wij hun genie konden toetsen aan door hen nagelaten studies, schetsen.
i. israëls, rookstertje (olieverf).
Men moet tot de kunst van Isaac Israëls zich opvoeden - gelijk hij zelf dit deed. Hij is haast autodidact. Het academische heeft nooit vat op hem gehad. Hij bezocht de teeken-academie te 's-Hage trouwens maar een blauwen Maandag. En ook de Rijksacademie te Amsterdam heeft hem niet kunnen boeien. Zijn stijl van schilderen is van een geleidelijken groei. Hij is begonnen met de onderdeelen, begonnen zich met geduldige vlijt in de uitvoering te hechten aan de details. Er verluidt, dat voor de beeltenis van mevrouw Enthoven, het model vijftig maal heeft geposeerd. Het portret is dan ook een voorbeeld geworden van keurigheid en achevé, een meesterstuk van knappe schildering, of beter van... uitvoering. In zijn ‘Schermles’ kan niemand ontgaan de haast angstvallige nauwgezetheid, waarmede alles is geteekend; daarna is de verf ingevuld. Eigenlijk geschilderd is dat niet. Het geeft niet den toets, doortinteld van de emotie, die den kunstenaar bewoog tot schilderen. Schilderen is niet teekenen met verf; het is boetseeren in de verf; de kleur geeft zelf haar grens aan. Vooral het menschelijk figuur kent geen starre omtrek; alles is plastiek. Maar met teekenen en schilderen, gaat het als met spreken. Men leert het al spellende en zoekende naar de woorden. Het eerste werk van Israëls is gespeld. Eerst later kwam de vrijheid van het onbewuste, waarbij de vorm zich oplost in den toets, die elk gedachtebeeld, elk gevoelsaccent gewillig volgt, gelijk bij 't spreken de woorden doen in hun klank en rythme. Jozef Israëls placht te zeggen, dat iets eerst goed geteekend was, als het... niet geteekend was; van zelf ontstaan, gegroeid; zonder angst, vrij en vrank geworden, zoodat wij vergeten dat het geteekend is. Maar zulk teekenen - daargelaten dat de meesten het nooit leeren - kan de vrucht zijn alleen van aanhoudende oefening in het.... teekenen. Andere kunsten hebben iets analoogs. In elk groot kunstenaar steekt een groot virtuoos. Maar de virtuoos moet overwonnen zijn! | |
[pagina 416]
| |
Israëls' werk is inkompleet, evenals het beeldhouwwerk van Rodin; incompleet, als men het gaat detailleeren en inventariseeren. Maar het is geen detailwerk, geen inventarisatie van wat er al aan een menschenlichaam vast zit. Het is een samenvatting van wat als het typeerende, karakteristieke en karakteriseerende, des kunstenaars ziel geraakt, zijn geest bewogen heeft. Campo Weyerman verhaalt, dat Rembrandt, op het verwijt, dat hij bij sommige deelen in zijn schilderijen ten halve bleef steken en die maar met eenige borstelstreken aanwees, antwoordde: ‘dat als dàn een schilderij is voltooit, wanneer de Meester daarin zijn voornemen heeft bereikt.’
i. israëls, hydepark (olieverf).
Isaac Israëls is een schilder van groote eerlijkheid, van groote onafhankelijkheid. Hij geeft in zijn werk niet meer dan hij voelt, soms wel degelijk het geheel, mét de onderdeelen; tot het voetje, het verlakte schoentje incluis. Een andermaal is veel weggelaten en volstaan met wat als het typeerende bedoeld was, gelijk bij die Londensche gamine in oranje trui en paars rokje, wier onvervaarde driestheid zoo sterk zich afteekent in de uitdagende houding, den voor niets ter wereld wijkenden tred, maar van wie de kop in 't vage is gelaten. Dat kopje was hem blijkbaar niets; het sprekende zat in het rhytme van de lichaamslijn, in de beweging! En toen dit eenmaal was vastgelegd, had ‘de Meester zijn voornemen bereikt’. Het was precies wat zijn schilderlust had gaande gemaakt. Hetgeen hij er later aan zou hebben toegevoegd, zou staan buiten de aandrift, die hem tot schilderen dreef. Een en ander neemt niet weg, dat als hij | |
[pagina 417]
| |
zelf volledigheid noodig acht om zijn bedoeling uit te spreken, hij niet in gebreke blijft. Men ga zijn portret zien, door Mevr. Slagmulder in bruikleen gegeven aan het Rijksmuseum. Ik herinner me voorts ‘Meisje met satijnen hoed’. Hier is juist ook in het kopje alles gegeven. Wat het vroeg verwelkte van dit wezentje had te kenschetsen, was immers vooral het gelaat in zijn vergane schoonheid, onder den zwierigen hoed? Het geheel is hier met een teerheid behandeld, die zoowel het gefaneerde blank geldt van het kopje en open halsje, als den zachten weerschijn van het satijn van den hoed en de revers van het blauw jaquetje. De broosheid van dit schepseltje vroeg om subtiliteit van schildering Heel anders dan de zwellende figuur eener Iersche barmaid, door Israëls met een drift op het doek geworpen, die de gezonde kracht der deerne, blij doet schateren uit den toets. Zoo is bij Israëls, naar Vondels woord: ‘elk ding met zijn eigen maniere van spreken uitgebeeld’ - of, gelijk hij 't op andere wijze zegt: ‘aan elk ding zijn eigen verf gegeven’. Hij weet de olieverf, bij alle vastheid van schildering, een doorschijnendheid te geven, die haar in lucht en licht gedrenkt doet schijnen. Zijn aquarellen zijn met een losen luchtigheid gewasschen, die volkomen in overeenstemming is met het karakter der materie. Niemand behandelt het pastel met zulk een fijnheid, zoodat het tot iets haast onstoffelijks wordt verteederd en sommige van zijn naaktstudies zijn met het tempermes in breeden zwaai als op het doek gemetseld, met behoud nochtans der malschheid van kleur en soepelheid van vormen.
i. israëls, javaansche danser (olieverf).
Men moet zich ter waardeering van zijn werk losmaken van wat conventioneel en traditioneel is in de kunst van velen; breken met ons aangeleerde zien, dat zich vasthecht aan hetgeen Hunt de outline noemt der dingen en in de teekening van een hollend paard de vormen eischt, gelijk ze ons voor den geest staan als het paard in rust is, wat, immers, pure onwaarheid is! Isaac Israëls schildert ook portretten, als hij er zich toe voelt aangelegd. Ook hier geeft hij vóór alles het typeerende. Men herinnere zich zijn magistraal portret van Toorop! Wij bogen op portretschilders, die heel knap zijn, maar wier conterfeitsels de vraag oproepen, of een geslaagde foto het origineel niet nader zou gekomen zijn. Deze evocatie | |
[pagina 418]
| |
van kunstwerk en foto, spruit hieruit voort, dat de schilder bij de opvatting van zijn model, met den fotograaf in mededinging trad. Hij bleef in één lijn met hem. Niet het eigenlijke speurende, niet het wezenlijke doorgrondende, trachtte hij de werkelijkheid nabij te komen, door àlles te geven en zijn werk ging onder in het bijkomstige. Een portret van Isaac Israëls houdt elke vergelijking met een foto verre. Het is een volkomen zelfstandige kunstuiting, iets precies contrarie aan een foto. Hij geeft de analyse, die den levensader raakt en nochtans van het geheel de samenvatting is, trillend van leven, doorgudst van het warme levensbloed; een uit scherpe en geestige waarneming ontbloeide synthese; een ding van eigen stijl! Stijl is datgene, wat ontstaat uit een zuiverheid van uitdrukking, die voor het gegeven onderwerp, in verband met de opvatting er van, geen andere wijze van voorstelling toelaat; stijl is de ineenvloeiing van geest en stof, zoodat het uitwendige uitstraling is van het inwendige; stijl is de objectiveering van het subject in een doorschijnendheid, die door den vorm de kern doet schouwen. I. Israëls, gamelan-spelers (olieverf).
In vlotten, vlakken toets is de verf op het doek gebracht, levendig, gelijk de voorstelling van leven sprankelt. Er is niet op het werk gezwoegd. Daarmede is in overeenstemming het karakter van het weergegevene. De dingen, als in hun vlucht gegrepen, zijn in hun actie neergezet. Niet alleen de schildertrant verklaart zich uit deze opvatting, maar ook het sterke accent op het wezenlijke, en het ‘bij sommige deelen ten halve blijven steken’; bij sommige doelen, die de schilder | |
[pagina 419]
| |
rekende te behooren tot het bijkomstige.
I. Israëls, gamelan-speler (olieverf).
Ik geloof, dat het die eenheid is, laat ik oneigenlijk mogen zeggen: van vorm en inhoud, hetwelk verklaart hoe zijn werk, in zijn schijnbare vluchtigheid, nooit een oppervlakkigen indruk maakt. Het karakter bracht mee, dat het werd geboren, niet stuksgewijze, maar in ééns, als spontaan. Dit houdt er het leven in gebonden. Het wil niet meer zijn dan het is en daarom aanvaardt men het gereedelijk, gelijk het is en komt er geen tweespalt in ons oordeel, zooals ten aanzien van werk, waarin meer gepoogd werd, dan bereikt. In zijn klaarheid van uitdrukking, behoort het niet geächeveerde, bij den stijl. Men meene daarom niet, dat wat zoo in ééns ontstaan schijnt, de weeën niet gekend heeft van het tot aanzijn komen. Wie wel eens zijn werkplaats heeft mogen bezoeken kan weten, hoe achter Israëls' schijnbare gemakkelijkheid van produceeren, een stage worsteling ligt verscholen met de materie, een nooit verflauwende studiezin. De doeken, die in zijn atelier staan opgehoopt als voorarbeid van hetgeen in 't openbaar van hem verschijnt, of door hem als niet geslaagd werden afgewezen, zijn legio en in zijn portefeuilles is een schat van teekeningen opgetast, schetsen, krabbels, die in hun scherpte van ontleding en kracht van uitdrukking, doen beseffen, welk een meesterschap als teekenaar moet zijn verworven om in schijnbare nonchalance, zooveel te kunnen.... verwaarloozen, zooveel weg te laten en toch het wit te raken. De dingen groot zien en groot weergeven - daarin ligt wel een der overheerschende | |
[pagina 420]
| |
karaktertrekken van Israëls' kunst. Een hoekje van een park, de milieu-aanduiding van een straat, voert u in zijn werk, heel de ruimte van het square, het beeld der groote stad voor oogen. Israëls schildert met groot gebaar. En behalve zijn eerlijkheid, die in zijn werk niet méér geeft, dan de kunstenaar voelde, er niet aan kunstelt, niets aan toevoegt wat het wezenlijke niet raakt, ten einde te gemoet te komen aan de begripstraagheid der menigte - getuigt zijn kunst steeds van voornaamheid. Zij adelt al zijn onderwerpen. Hoewel hij ons binnenleidt in danshuizen en nachtkroegen, in musichalls en variété's, in het leven der cocottes en demi-mondaines - hij beschouwt het alles met zuiver artisten-oog. Niets in zijn kunst is uit onheiligen brand geboren. Het frivole heeft in zijn schildering niets frivools. Hierop maken geen uitzondering de naaktstudies. Zij zijn van een zeldzame reinheid in haar gevoelig modelé, de malsche blankheid en matte schaduwen der vleeschkleur. Opmerkelijk is de rijpheid van zijn kleur, ook waar zij het doek nauwelijks aanraakt. Want in deze wordt een soberheid betracht, die vaak de grondkleur van het doek in het gamma mee doet klinken. Die rijpheid van kleur, zoodat zijn werk altoos ‘uit de verf’ is, gelijk de term luidt, zal wel hierin haar verklaring vinden, dat in verband immers met zijn vlotten trant van schilderen, hij geen toets op het doek brengt, die niet doorvoeld is, niet iets zègt.
I. Israëls, Javaansche muzikanten (olieverf).
Men heeft hem ingedeeld bij de impressionisten. Daargelaten, dat dergelijke rangschikkingen altoos iets willekeurigs hebben - immers voor een deel afhankelijk zijn van de geaardheid des beschouwers, van de wijze waarop de kunst eens bepaalden meesters op dezen reageert, geloof ik, dat men veilig ieder schilder tot de impressionisten kan rekenen; ieder schilder, die iets anders, die méér geeft dan de uitwendige gesteld- | |
[pagina 421]
| |
heid der dingen, hoewel zelfs die ‘uitwendige gesteldheid’ verband houdt met den indruk, dien hij, persoonlijk, er van kreeg, dus met zijn.... innerlijke gesteldheid. Israëls' kunst moge u geen raadselen ontsluieren, niet in peinzen doen verzinken, niet zijn ontsproten aan de tragiek des levens en uit die tragiek het vertroostend element boven brengen, zij moge meer episch zijn dan lyrisch, - toch natuurlijk ontbreekt er niet de bewogenheid aan, die op haar beurt bewogenheid brengt. Het epische is als kunstvorm ondenkbaar, zonder lyrische onderstrooming en zelfs het romantische valt in Isaac Israëls' werk niet te miskennen. Hoewel hij bij voorkeur het menschelijk figuur, in actie, in sterke typeering, tot zijn onderwerp kiest, is eenzijdigheid in de keuze zijner stoffen hem vreemd. Nog den vorigen winter schilderde hij een hoekje van zijn besneeuwden tuin, achter het verlaten huis zijns vaders, waarin een stemming van mistroostige eenzaamheid overheerscht, die huiveren doet. Zoo maakt alles wat zijn oog boeit en zijn geest raakt, zijn schilderlust gaande en ontdekt hij ons de karakteristieke schoonheid in alle dingen. Hij is zuiver schilder. Het schilderen is hem wellust. Geen ander uitingsmiddel voor wat hem beroert, zou aan zijn aard passen - terwijl men zich zijn vader dichter denken kan, al ware hem de gaaf van schilderen onthouden: dichter met het woord! Bij Isaac Israëls schuilt de vreugde, die zijn werk wekt, in den blijden drang, die zoo sterk er uit spreekt tot.... schilderen. Elk ding, dat hij maakt, is een lofzang. Zijn kunst is geboren uit een andere levensstemming, als die van jozef Israëls. Wat van dezen in hem is overgeplant, heeft hij op zelfstandige wijze ontwikkeld. Zoomin als ik hem ooit iets banaals heb hooren zeggen - want ook in geestelijk opzicht is hij een zoon zijns vaders - heeft hij ooit iets banaals geschilderd. Zijn werk eert den grooten naam, dien hij draagt. |
|