richt bij Israëls de bezielde blik van David daarheen, niet om de prachtige mantel van den ongelukkigen koning bij Rembrandt, hoe waardevol en hoe vol werking deze bijkomstigheden ook wezen mogen, maar om het edele, muzikale spel van David, dat zoo groote macht bezat op het verharde gemoed van den zich zelf kwellenden Saul.
Tegelijk trof mij dit antwoord als leerzaam voor velen van ons, wier oogen opgevoed in de stemmingskunst der groote fransche landschapschilders en der Haagsche meesters, - in een schilderij bijna uitsluitend zochten en bewonderden de schoonheid van de tot toon herleide kleur, het nobele evenwicht tusschen de massa's licht en donker, de qualiteit van het licht, de werking daarvan op het landschap; en dan vooral de factuur, de houding, het sentiment, de stemming en de voordracht, zonder veel acht te geven op het onderwerp en dit althans als volmaakte bijzaak beschouwend.
De fijne scepticus die Montaigne was onderscheidde trouwens al in de 16de eeuw de schrijvers, die door hun wijze van zeggen boeiden en hen, die hiertoe hun toevlucht tot de vertelling nemen moesten:
‘....Et n'ayant pas de leur assez dequoy nous arrester, ils veulent que le conte nous amuse. Il en va de mon autheur tout au contraire: les perfections et beautéz de sa façon de dire nous font perdre le gout de son subject....’
Intusschen deelden de Haagsche meesters zelve deze opvatting niet geheel, al placht Jacob Maris in gesprek met een confrater te zeggen, dat het gegeven van een schilderij, het onderwerp dus, het preciseeren daarvan, voor het publiek waren, doch dat zij kleur, toon, factuur, stemming alleen voor elkaar deden. Hoe dit wezen moge, het doorvoeren van het motief bleef tot het laatste toe hun zorg.
In ieder geval ging Rembrandt, waar hij een gegeven onderwerp wilde veraanschouwelijken, steeds uit van het concrete. En zooals hij in zijn anatomische lessen zijn oogpunt zoodanig nam dat hij de sectie van den professor goed kon volgen; zooals hij volgens een oogheelkundige te Berlijn in den Tobias van den hertog van Arenberg, de staaroperatie zoo nauwkeurig bestudeerd moet hebben, dat men op dit schilderij zien kan dat deze operatie heden nog op dezelfde wijze gedaan wordt, al is het heft van het instrumentje niet meer van gegraveerd zilver, - zoo moet Rembrandt toen hij David het oor deed neigen naar zijn instrument, ook opgemerkt hebben dat een muzikaal speler, terwijl hij speelt, luistert naar zijn instrument, zooals men dit bij een cellist kan waarnemen als hij zijn oor over zijn violoncel buigt. Een geste welke Rembrandt nog verscherpte door David te gelijk schroomvallig ter zijde te laten kijken om te zien - hij kende het doel van zijn harpspel - of hij contact had met Saul. Rembrandt wilde aantoonen, dat het niet de eerste de beste muziek was, die een traan aan het sombere oog van den herdersvorst kon doen opwellen, doch dat David de gave der muziek bezat.
Hoe mooi de kleurschittering in de gedachte van het geheel opgenomen is, voor Rembrandt was dit voor alles middel om het vervallene, het zwaarmoedige van den vorst te sterker te doen uitkomen, alles middel tot de expressie van het moment, dat hij overeind wilde zetten:
‘En het geschiedde, als de geest Gods over Saul was, zoo nam David de harp, en hij speelde met zijn hand: dat was voor Saul eene verademing, en het werd beter met hem, en de booze geest week van hem’. 1 Samuel, 17 vers 23.
Want, indien, zooals men zegt, sombere, in zich zelf gekeerde naturen bijzonder gevoelig voor muziek zijn, kan men toch niet aannemen, dat alle muziek de uitwerking zal hebben om de gemartelde zenuwen ontspanning te geven. Het zou geen wonder wezen zoo er gedeelten waren in de muziek van Berlioz, Wagner, Strausz, die zulk een lijder eer onrustig zouden maken, doch hoe moet zulk een achterdochtige, zich zelf