| |
| |
| |
Jacques Callot,
door Aty Brunt.
tentation de st. antoine.
Graphische kunst - het kan niet genoeg worden herhaald - is een onafhankelijke, zelfstandige uiting van beeldende kunst en niet, zooals nog maar al te dikwijls wordt aangenomen, een aantrekkelijk en sierlijk spel waarmede de schilders zich ter afwisseling met hun ‘groot werk’ vermaken. Zeker kan ieder schilder op zijn tijd een min of meer gelukkige ets of lithografie maken, maar dit stempelt hem nog niet tot een graphisch kunstenaar. Het etsen en graveeren, meer nog dan het later gevonden lithographische procédé, eischt behalve de beheersching der techniek, een bijzondere neiging, een bijzondere geestelijke structuur. Het is ook wel teekenend dat de meeste groote graphische kunstenaars zich bijna uitsluitend bepaalden tot etsen en graveeren. Wij zagen het bij Piranesi, Méryon, Seymour Haden en Bresdin. Rembrandt behoort tot de zeldzaam grooten, die behalve groot, ook alzijdig zijn.
Callot was een uitsluitend graphisch kunstenaar; van hem zijn behalve de teekeningen, die als voorstudies voor zijn graphisch werk te beschouwen zijn, geen andere kunstwerken dan etsen en gravures bekend.
Een enkele maal heeft een kunstgeleerde gemeend eens een schilderij van hem te ontdekken, maar gewoonlijk bleek het later door een ander gemaakt te zijn.
Wanneer wij Callot's werk bestudeerd hebben komt het ons ook zeer onwaarschijnlijk voor, dat hij geschilderd zou hebben; in de eerste plaats lag het schilderwerk geheel buiten zijn geestessfeer, in de tweede plaats moet hij wel heel hard gewerkt hebben om
| |
| |
in zijn betrekkelijk korte leven - hij stierf toen hij 41 jaar oud was - dat aantal van 900 etsen en gravures te maken. Er bleef hem dus geen tijd tot schilderen, dat toch den geheelen mensch eischt.
uit i balli.
Over de jeugd van Callot zijn niet vele bijzonderheden mede te deelen. Zelfs weet men niet eens met zekerheid te zeggen wanneer hij precies geboren werd. Aangenomen wordt dat hij omstreeks 1592 te Nancy het levenslicht zag. Hij was het kind van zeer welgestelde ouders, die in hoog adellijke kringen verkeerden. En het is ook daaraan toe te schrijven dat hij zelf later zoo gemakkelijk de protectie en de waardeering van het hof kreeg.
Er wordt verteld dat Callot op 12-jarigen leeftijd - er was toen reeds het besluit genomen dat hij voor de kunst opgeleid zou worden - uit het huis zijner ouders wegliep, om met een troep Zigeuners naar Italië te trekken, het land waar toen alle schilders heengingen en waar hij zeker aanlokkelijke verhalen over had gehoord. Hij kwam in Rome aan, maar werd door een vriend zijns vaders herkend en naar huis terug gebracht. Eenige jaren daarna probeerde hij het weer, met hetzelfde gevolg. Gaarne verklaart men zijn latere voorkeur om zigeuners en andere zwervelingen en bedelaars te teekenen door de genegenheid die hij in zijn jeugd temidden van hen, zwervende langs wegen en velden, voor hen heeft opgevat. Of de verhalen hiervan op eenige waarheid berusten? Tot heden heeft men er nog geen enkel degelijk bewijs voor gevonden.
Zeker is het, dat in 1609 zijn verlangen bevredigd werd en hij naar Rome mocht gaan. Hier leerde hij bij Thomassin. Zijn werk bestond voornamelijk uit het maken van gravures naar schilderijen van Sadeler, een schilder die toen zeer in de mode was. Uit een artistiek oogpunt heeft Callot aan deze leiding weinig gehad, hij leerde er echter grondig de techniek van het graveeren en ook van het etsen kennen. In 1612 verliet hij Rome, men zegt na een galant avontuur met de jonge en schoone vrouw van zijn leermeester (Arsène Houssaye beschrijft deze romantische geschiedenis uitvoerig in zijn boek over Callot) en begaf zich naar Florence. Hij werkte hier bij Parigi, een kunstenaar, die veel tot de ontwikkeling van Callot's talent bij gedragen heeft. Hij zette hem er toe aan oorspronkelijk werk te maken en het reproduceeren te laten varen. Na eenige jaren werd hem de gelegenheid geboden eens te toonen, wat hij op dit punt vermocht. In October 1616 werden er ter eere van de komst van den hertog van Urbino groote feesten gegeven. Aan eenige artisten werd opgedragen deze feesten te vereeuwigen. Onder hen was Callot, die door het graveeren van portretten van vorstelijke personen reeds eenige bekendheid aan het hof had gekregen. Hij etste een drietal platen getiteld ‘Guerra d'Amore’.
Callot had zich zelven gevonden, nu was hij zich bewust geworden waar zijn groote kracht lag.
Wij zien op een dezer etsen de eigenaardige
| |
| |
optocht die in het groote ovaal, waarlangs de gasten gezeten zijn, een symmetrisch figuur vormt. Ruiters te paard, zegewagens, met lansen gewapende schutters, alles beweegt zich in met zorg bestudeerde wendingen. Op het eerste plan is het levendige drukke bewegen van het volk, dat zich weinig voor de voorstelling interesseert en zich onder elkaar schijnt te amuseeren. Onder hen zijn geestige figuren en dansende komedianten, die wij later in zijn Caprices en I Balli terugvinden. Op den achtergrond verheffen zich de huizen. Voor alle huizen zijn toeschouwers, zelfs op de daken ziet men kleine figuurtjes.
uit les caprices.
Welk een ruimte, welk een perspectief is er in deze ets. Een groot compositietalent had deze kunstenaar om dit feest, dat grillig en kleurig aan hem voorbijtrok tot zulk een weloverwogen en rustig geheel te maken. Want rust is er in deze ets ondanks het gaan en komen, het bewègen van al deze duizenden menschen. En deze rust ontstaat voornamelijk door de wijze-van-zien; het geheel schijnt van uit de hoogte aanschouwd; in het midden is het lichte ovaal, waarin het ornament van het spel zich afteekent, en daarom gegroepeerd zijn de menschenmassa's. Wij kunnen rekenen dat met het maken van deze etsen Callot's leertijd geëindigd was. Het werk van voor dien tijd had geen enkele kenmerkende eigenschap, verschilde weinig van dat van andere handige vaklieden en middelmatige talenten en had een zekere angstvalligheid, was weinig vrij. Het was alsof de graveur zich moest dwingen den geest van dengene wiens werk hij volgde nauwkeurig te volgen, hij durfde zich niet te laten gaan. Met het maken van de drie etsen van de ‘Guerra d'Amore’ reikte zijn talent opeens tot ongekende hoogten en er werden perspectieven geopend waarvan alleen hij zèlve misschien gedroomd had.
Nu hij eenmaal den weg gevonden had, volgden zijne werken elkaar zeer snel op. Een jaar na de Guerra d'Amore zag ‘Les Caprices’ het licht, een soort schetsboek met 15 etsen dat later uitgebreid werd en in de Varie Figure een vervolg vond. Het zijn meestal personen uit het Florentijnsche leven, die hij etste, vechtende ridders, boeren en bedelaars, ook waren er wel landschapjes bij met op den voorgrond grootere figuren. Eigenaardig is het dat Callot hier dikwijls twee maal dezelfde gestalte op één plaatje etste, de eene in enkele sobere lijnen, de andere meer gedetailleerd. Daardoor kregen deze prentjes iets dat hen op teekenvoorbeelden doet gelijken. Fijn en geestig zijn deze eenvoudige figuren, vol levendigheid en gevoel voor humor. In ditzelfde jaar verschenen ook les Sept Pêchés capitaux (zes prentjes van naakte vrouwenfiguren en één van een man, omringd door dieren en duivelachtige monsters als symbolen hunner zonden) en kreeg hij de opdracht om eenige etsen te maken van de Opera Circe, die gegeven werd ter eere van het huwelijk van den hertog van Mantua en Catharina de Medicis. In dit zangspel kwam een scène voor die in de hel speelt en dit tooneel inspireerde Callot waarschijnlijk tot zijn ets ‘La Tentation de St. Antoine’, een der weinige werken van Callot, die een zuiver fantastisch karakter dragen. Het is aan deze ets zeer duidelijk te
| |
| |
zien, dat zijn maker aan een tooneelspel gedacht heeft. De voorstelling herinnert zeer sterk aan de scène eener opera. Het bergachtige landschap is geheel als decor opgevat. Op het eerste plan zijn de figuren in de schaduw gehouden en doen zij ons aan als de donkere silhouetten die bij de chineesche schim voorbijtrekken.
Boven aan de ets is een draak die de duiveltjes uitspuwt. Het eigenlijk gebeuren is geheel op den achtergrond geraakt. Onze aandacht wordt het meest in beslag genomen door de optochten van kleine duiveltjes en vreemde monsters die op den grond rondtrekken. Overal, in de rivier, op de bergen, in de rotsspleten ziet men van die groteske wezentjes.
Het schijnt dat Callot later niet voldaan bleek te zijn over deze uitbeelding van den beproefden heilige. In 1635 maakte hij een tweede Tentation, die eenvoudiger en helderder van compositie was. Een groote draak neemt hier het geheele bovengedeelte van de ets in beslag. Het geheel is heviger bewogen, de fantasie is rijker en levendiger. Dit was het laatste belangrijke werk dat hij kon voltooien.
Florence was de stad, die Callot zijn roem bracht. In deze stad doortrokken van de Italiaansche weelde dier dagen, vond hij de sympathie van het hof zoowel als van het volk. Hier bracht hij gelukkige jaren door en als een ode aan deze stad kunnen wij zijn ets van de ‘Foire de l'Impruneta’ beschouwen. Ieder jaar werd er in Florence een groote markt gehouden, voor de kerk Impruneta. We zien hier het drukke bewegen der menschen. Er worden zaken gedaan, er wordt gespeeld en gedanst, er worden vreugdevuren ontstoken; als een droevige noot is het lijk van een man bengelende aan de galg.
De geheele ets is gevuld met afbeeldingen van menschen, dieren en kraampjes; de kerk in het midden, boompjes rechts, wat huizen links dienen als achtergrond, terwijl de breede takken van een boom en een oud huis, beiden op het eerste plan, de ets als in een lijst vatten.
Hoeveel honderden figuren zullen er niet op deze ets staan, en het is juist iets merkwaardigs van Callot dat het allen menschen zijn, hoe ver zij ook afstaan, hoe klein de figuurtjes ook zijn, wij kunnen ze door een loupe bekijken en wij zullen geen houten poppen zien, het zijn levende wezens, die hun waar aanprijzen, die drinken en vroolijk zijn, die in volle daadwerkelijkheid ‘leven’.
Het karakter der Italiaansche stad, de atmosfeer der streelende herfstwarmte, de dunne pluimende najaarswolken in de lucht, het zacht heuvelende landschap in de verte, het is alles volmaakt.
Het is Callot's voorkeur, in kleine ruimten een onnoemelijk aantal menschen uit te beelden, zonder dat zijn prenten ooit aan overlading of onrustigheid lijden. Er is geen voor noch nà hem geweest, die op zulk een evenwichtige wijze een volksmenigte wist te verbeelden. Voor een deel is dit toe te schrijven aan zijn perspectivische kennis, maar ook was de overwogen compositie zijner etsen iets wat veel tot de rust in zijn werk bijdroeg.
Gedurende zijn verblijf in Florence verschenen nog een viertal landschappen van hem, die eigenlijk buiten zijn andere werk staan. Het zijn eenvoudige buitengezichten, klaar en helder; wat dicht bebladerde boomen, van zonlicht trillende weilanden met een bouwvallig hutje en hier en daar wat bezige boeren. Deze prenten van Callot zijn zeer zeker verwant aan Rembrandt. Zij bezitten dezelfde charme van het wijde lévende landschap, dezelfde overwogen nuanceering van licht en schaduw als de sobere buitenetsjes van onzen grooten Hollandschen meester.
Het was in 1621 na het sterven van Cosimo II, die een groot kunstliefhebber en een bewonderaar van Callot was, dat hij weer in zijn geboortestad Nancy terugkwam; hij verliet dus Florence, de stad die hij zoo lief had, om er nooit weer terug te keeren. Wel bleef steeds het verlangen in hem Italië
| |
| |
terug te zien en nog kort voor zijn dood vatte hij het vaste plan op in Florence te gaan wonen, maar zijn ziekte verergerde en hij stierf zonder dat zijn liefste wensch werd vervuld.
In Nancy aangekomen doorleefde hij in zijn geest opnieuw den gelukkigen tijd van Florence. Hij maakte een nieuwe Impruneta, die minder was dan de eerste, hij vervolgde zijn Caprices, nu voornamelijk Italiaansche bedelaars gevende, zooals men ze ook nu daar nog bij de kerken en op de hoeken van straten ontmoet, gebrekkigen met één been, dwergen, gedrochten met kleine beentjes en waterhoofden. De grillige spelingen der natuur trokken Callot aan, hij gaf ze weer, in al hun bizarheid en hunne groteske misvormdheid. Wij gevoelen dat deze figuren van Callot zijn gezien, en wat meer zegt, gezien met overgave. Niets menschelijks uit het leven zijner dagen is hem vreemd, hij staat vol liefde midden in zijn tijd.
landschap.
Hij maakte de serie dansers (I Balli), de zoo typische Italiaansche comedianten die, dan haast naakt, dan in schitterende kleeding gedost, vol grillige gebaren dansen als slanke duivels of als deftige edellieden. Op den achtergrond ziet men Italiaansche gebouwen en het volk dat dezelfde dansers in een andere houding aanschouwt. De twee figuren op het eerste plan zijn als 't ware een detailleering van hetgeen in het verschiet gebeurt.
In de eerste jaren in Nancy begon hij ook het Heiligenboek - dat pas na zijn dood verscheen - een serie van kleine haast naieve prentjes, allen in een ovaal gevat. Het zijn 490 etsen op 124 platen. Het is een bewijs voor de veelzijdigheid van Callot's talent dat hij, die een ets maakte als de Foire de l'Impruneta, ook deze sobere, met kinderlijke eenvoud geteekende heiligen schiep.
Hij begon zich nu ook meer op godsdienstige onderwerpen toe te leggen. Reeds vroeger had hij nu en dan een illustratie van een Bijbelsch verhaal gegeven; uit Florence dateert de kindermoord te Bethlehem, de Judith serie en de kleine Kruisdraging. Thans gingen echter deze onderwerpen een belangrijker plaats temidden van zijn werk innemen. Hij etste o.a. twee series: de groote en de kleine Passie. Natuurlijk spreekt ook uit dit werk van Callot die heftige doorleefdheid, die groote eerlijkheid, maar het is niet zoo origineel als bijvoorbeeld de Caprices, zijn Foire de l'Impruneta en zijn Belegering van Breda. In zijne religieuze onderwerpen treffen wij Italiaansche en ook Hollandsche invloeden aan.
De vier bij elkaar hoorende etsen van de Zigeunertroep verbeelden in de twee eerste prenten een optocht van deze zwer- | |
| |
velingen, schilderachtige personen, mannen met door veeren omwapperde hoeden, vrouwen met in ruime plooien vallende mantels, kleine, half naakte kindertjes voor zich op het paard houdende. Hier zien wij de vrienden van Callot's kindsheid terug, in hun zorgeloos en romantisch zwerversleven. Wij zien hen rustende voor de schamele herberg, en temidden van de voornamen hun werk doen, waarzeggende en hen vermakende met hunne geestigheden. En zoo als gewoonlijk, de, lang in teederheid en genegenheid gekoesterde herinnering is mooier dan de werkelijkheid. Callot heeft hen geïdealiseerd en in zijn etsen omschrijft hij sierlijk al het schoone dat hem in zijn géést van hen gebleven is.
zigeuners.
In 1627 begeeft Callot zich naar Nederland. Hij was daar heen gestuurd door Isabella van Toscane met de opdracht een ets te maken van het beleg van Breda, waar de Spanjaarden onder bevel van Spinola overwonnen hadden. Eerst bleef hij eenigen tijd in Brussel, waar hij al wachtende om naar Breda te gaan stadsgezichten maakte. Sommigen beweren dat Callot ‘Le Siège de Breda’ niet tijdens het beleg gemaakt heeft, maar het is bijna onmogelijk te veronderstellen dat deze zoo in alle finesses weergegeven slag fantazie zou zijn, te meer daar hier van een historisch moment sprake is, dat vooral omdat het volgens opdracht gemaakt werd, niet verdicht mocht worden.
Zonder twijfel behoort deze ets tot de meest bewonderenswaardige stalen van Callot's oeuvre.
In vogelvlucht ligt de stad voor ons, omringd door wallen en forten, die bedreigd worden door aanrukkende legers. Overal zijn troepenbewegingen; wat verder van de eigenlijke belegeringsgrens zien we de soldaten bezig in de kampen, een kleine wereld op zich zelf. Dit gedeelte doet eenigszins aan de Foire de l'Impruneta denken. Vlak op den voorgrond zijn de bevelhebbers en voorname ridders te paard, die vanaf hun hooger gelegen plaats de krijgsverrichtingen leiden en gadeslaan. Ondanks de kleinheid van alles wordt een volkomen begrijpelijk en buitengewoon overzichtelijk beeld van deze belegering gegeven.
Het bezoek aan Nederland is zeker van invloed op Callot's kunst geweest. Hij leerde hier vele schilders kennen, o.a. ook
| |
| |
Van Dijck, die een portret van hem schilderde, dat later door Lucas Vorsterman gegraveerd werd. Ook zag hij hier voor het eerst het clair-obscur, dat hem de gedachte gaf in die richting te gaan werken. Daardoor ontstonden toen hij weer in Nancy teruggekeerd was, de twee etsen Bénedicité en Le Brélan. De eerste stelt de heilige familie voor, terwijl Josef het kindje Jezus uit een grooten beker laat drinken, de tweede een slemppartij van een luchthartig gezelschap. In beide etsen is een groot verschil tusschen licht en donker, een kaars op tafel doet haar wel wat sterk licht in het donkere vertrek stroomen, waardoor te felle schaduwen, te sprekende contrasten tusschen wit en zwart ontstaan. De prenten krijgen hierdoor iets hards.
vue de paris.
Door de afzonderlijke plaats die deze etsen temidden van Callot's oeuvre innemen zijn zij belangrijk. Op zich zelf beschouwd kunnen zij niet zoozeer bewonderd worden.
Na het verschijnen van Le Siège de Bréda, etsen die in Nancy voltooid werden, kreeg Callot nog een tweetal dergelijke opdrachten van Lodewijk XIII, n.l. de slagen bij la Rochelle en bij het eiland Ré te vereeuwigen. Hiervoor reisde hij naar Parijs. In de slag bij Ré werd Callot de gelegenheid gegeven een strijd uit te beelden, die ter zee gevoerd werd. Hij geeft de sierlijke groote oorlogsschepen vol nauwkeurigheid en liefde weer. Slank van bouw met de hooge masten, die onderling door fijne touwtjes verbonden zijn - zoo lijkt het tenminste uit de verte - heeft Callot ze gezien en weergegeven. Als wonderbare dingen dobberden zij op de met effen golfjes bewegende zee.
Aan de kust is het drukke gedoe van menschen, die kleine bootjes laden en lossen. Op den voorgrond etste hij evenals bij Le Siège de Breda, voorname personen, hij teekende hier de portretten van Lodewijk XIII en Gaston van Orleans. Zeer waarschijnlijk is deze ets gemaakt nadat de eigenlijke strijd afgeloopen was.
Waar Callot bij Le Siège de l'Ile de Ré weer iets nieuws vond voor zijn bezige geest, bleek de slag bij Rochelle ongeveer gelijk aan die van Breda. Vandaar dat deze ets het levendige en spontane van de eerste verbeelding die Callot van een veldslag gaf, mist.
Het was jammer dat Callot tijdens zijn verblijf in Parijs de handen gebonden waren door opdrachten, zeker had hij anders meer dan de twee stadsgezichten gemaakt - een gezicht op het Louvre langs de Seine en een
| |
| |
van de Pont Neuf - die ons thans slechts verhalen van zijn verblijf in deze stad. Deze twee etsen, vol van de klare overwogen rust, en de liefde voor architectuur, met hun strakheid van lijn en hunne fijne nuanceering van licht en schaduw, zijn voor mij de voorgangers van het werk van Méryon die ons op zoo onnavolgbare wijze door zijn sobere, zuivere en vooral klare etskunst de van leven verzadigde schoonheid van Parijs als een nieuw licht heeft geopenbaard.
les grandes misères de la guerre.
Slechts twee jaar duurde zijn oponthoud in Parijs, in 1630 keerde hij in Nancy terug. De politieke toestanden in zijn Lotharingsch vaderland waren er in die jaren niet rooskleuriger op geworden, steeds ernstiger werden de verwikkelingen met Frankrijk. Het huwelijk van Gaston van Orleans met Margaretha zuster van Karel IV verergerde den toestand nog en in 1633 werd Nancy door de Franschen bezet. Zoo beleefde Callot alle ellenden en gruwelen van de belegerde stad. Nancy werd overgegeven en Lodewijk XIII trok als overwinnaar de stad binnen. Een nobele trek van Callot's karakter zien wij daarin, dat hij weigerde aan het verlangen van Lodewijk XIII, voor wien hij nog kort te voren belangrijke opdrachten uitvoerde, om de inname van Nancy te etsen, gehoor te geven: ‘Sire, je suis Lorrain et je crois ne devoir rien faire contre l'honneur de mon Prince et mon pays’, waren de eenvoudige woorden die van zijn groote vaderlandsliefde getuigden.
De vreeselijke toestanden die hij tijdens de bezetting van Nancy en waarschijnlijk ook bij die van Breda gezien had, waren de aanleiding tot zijn ‘Grandes et petites Misères de la Guerre’. Hoewel in deze series de meest droeve gebeurtenissen neergeschreven worden, groeit het geheel toch niet tot het vreeselijk gebeuren van den oorlog.
Goya met zijn zooveel hartstochtelijker Spaansche natuur heeft ons de verschrikkingen der oorlog in al hunne hevigheid mede doen lijden. Het zijn gruwelijke vizioenen voor ons geworden, van moord en ellende. Callot is objectiever, hij heeft hetgeen hij gezien heeft zuiver weergegeven, bijna zonder fantasie. Vandaar dat wij zijn oorlogsprenten rustig kunnen beschouwen zonder bevangen te worden door de angstige suggestie die Goya's kunst op ons uitoefent. Een zelfde indruk maakt ook de ets ‘Les Supplices’. Op een betrekkelijk kleine prent teekent hij voor ons alle martelingen uit dien tijd. Evenals zijn andere werken in dezen trant is deze ets van een ongeëvenaarde fijnheid. De menschen worden gemarteld op alle mogelijke manieren, ze hangen aan de galg, worden geslagen, gekruisigd en liggen op den
| |
| |
pijnbank. Om de ongelukkigen heen hebben zich vele toeschouwers verzameld. Vooral de laatste jaren van zijn leven hield Callot zich veel met religieuze onderwerpen bezig. In 1635 verscheen zijn tweede Tentation de St. Antoine. Zijn laatste ets, de plaat van ‘La petite Treille’, die ons een Watteau-achtige voorstelling van elegante figuurtjes, dansende voor een herberg geeft, liet hij nog ongebeten na. Een maaglijden maakte een eind aan zijn leven. Hij werd begraven in het Cloître des Cordelliers. Het graf werd in de volgende eeuw vernietigd.
les grandes misères de la guerre.
Men heeft Callot ten onrechte een fantast genoemd; behalve in zijn Tentations gaf hij steeds de nauwkeurige weergave van wat hij gezien had. Met zijn scherpen blik wist hij het wezenlijke van de situatie snel te overzien en met juistheid te ordenen.
E.P.A. Hoffmann moge door zijn eigen romantischen kijk op het leven Callot aan zich verwant gevoeld hebben, waarvan hij getuigt in zijn vertellingen: ‘Phantasiestücke in Callot's Manier’, in wezen waren deze schrijver en deze etser van een volkomen verschillende geaardheid.
Callot was een Franschman in al zijn werk. Zijn etsen zijn fijn, zwierig en vol verrassende wendingen. Zij hebben de natuurlijke klaarheid, den Franschen geest zoo zeer eigen, zij zijn vol positieven zin voor de werkelijkheid en vol liefde voor het leven. Callot's lijn is als de taal van zijn land, edel van beweging, helder en klaar.
Tusschen zijn werk en dat van Breughel, waar men hem wel eens mee wil vergelijken is voornamelijk een groot verschil in geaardheid. Callot's arbeid is koeler en meer intellectueel, terwijl die van Breughel als van een echte Vlaming, zinnelijker is, met altijd dien Vlaamsch-Germaanschen mystieken kant.
|
|