| |
| |
| |
Het theater van Henry van de Velde,
door Max Eisler.
het theater van van de velde (algemeen aspect).
Wanneer men onder het begrip tooneelkunst alles wil samenvatten, wat daartoe in den tegenwoordigen tijd behoort, d.w.z. den schouwburg, het variététheater en de cinéma, dan zal men ook moeten instemmen met de volgende beweringen: er is geen enkele andere kunst op zulk een groote schaal sociale kunst geworden; er is er geen die zulke groote massa's acteurs en medewerkers bezighoudt en die belangstelling ondervindt van zulk verschillend soort menschenmenigten; geen enkele kunst is in haar verschillende vormen zoozeer over de geheele wereld verspreid, en geen enkele brengt maar in de verste verte zulke kapitalen in omloop. Er is dan ook geen andere kunst, die in de laatste twintig jaar zulke ingrijpende veranderingen ondergaan heeft als juist de tooneelkunst; men denke slechts aan de kunst der insceneering, waaraan Gordon Craig, aan de hervorming der régie, waaraan Max Reinhardt den eersten krachtigen stoot gaf, men denke aan de verfijning en uitbreiding der oudere tooneelvormen door intieme ‘Kammerspiele’, door cabarets, door artistieke marionetten en schimmenspelen, aan de opvoering van antieke drama's en massastukken in het circus, enz., enz.
Overal ging de innerlijke ontwikkeling van wat tot het theater behoort met den voortgang van ons leven hand in hand; geen ander kunstgebied weerspiegelt zoo direct en zoo intens de beweging van onze kultuur.
En tegenover al deze feiten staat deze waarheid: geen kunst is in ditzelfde tijdperk zoo hardnekkig blijven stilstaan als juist die van den schouwburgbouw. Wij zijn zoo goed als niets vooruitgekomen sedert de 80er jaren, toen de eischen die de kunst en het leven stelde aan huis en tooneel, zoo geheel anders, zooveel minder gevarieerd en zooveel bescheidener waren. Na ruim een menschenleeftijd ziet het jonge geslacht zich in ongeveer dezelfde zalen, tegenover bijna gelijke tooneelen als het vorige.
Voor zoo'n schreeuwend contrast moeten er oorzaken en verklaringen te vinden zijn. Het ligt voor de hand, de bouwkunst voor dezen toestand verantwoordelijk te maken. Maar niets ware belachelijker. Want juist de bouwkunst heeft als geen andere der beeldende kunsten in bedoeld tijdperk gelijken
| |
| |
tred gehouden met het leven, zij heeft voor tallooze nieuwe vraagstukken nieuwe oplossingen gevonden, zij was modern in den vollen zin van 't woord. En zij heeft zich een bij uitstek sociale kunst betoond. Men denke b.v. aan den nieuwen stedenbouw, aan de huizen van grootindustrie en groothandel, aan de veranderde woningbouw, die 't den minder welgestelden, den kleinen beambten en werklieden mogelijk maakt menschwaardig te wonen, en die tegenover de groote stad met al haar bezwaren de tuinstad heeft gebracht met al haar voordeelen. Zooveel goede oplossingen - zooveel nieuwe dingen, zooveel levensbegrip! 't Lag dus niet aan de bouwkunst, dat het theater niet vooruitkwam, tenminste niet aan haar capaciteiten; zij zou overal wel wat op gevonden hebben.
ingang. venstervulling door h. obrist.
Nu is het natuurlijk mogelijk, dat 't geen eenige tientallen jaren geleden bereikt was op 't gebied van schouwburgbouw goed was en nog voldoet aan de eischen van onzen tijd. Men zou daartegen echter kunnen aanvoeren, dat het goede nog altijd beter gemaakt kan worden en dat voor den eisch der kunst niet wat goed is en nog net voldoende, maar alleen het volmaakte recht heeft van bestaan. Doch we hebben ons op dit gebied tevreden gesteld technisch en hygienisch allerlei kleine verbeteringen aan te brengen; we hebben opgelapt, inplaats van iets nieuws te scheppen. In den grond van de zaak bleef alles bij 't oude.
De kunst die slechts een geheel kent, de harmonie en eenheid van alle deelen, is hier nog niet aan het woord gekomen.
Waarom?
Daarop is maar één antwoord mogelijk. Ieder gebouw is een gemeenschappelijk product van den lastgever en den uitvoerder, van den bouwheer en den bouwmeester.
| |
| |
Daar de schuld niet bij den laatstgenoemden ligt, moet men ze bij eerstgenoemden zoeken. De lastgevers voor het bouwen van een schouwburg zijn: de staat, de stad of particuliere ondernemers. Stad en staat zijn in zulke kwesties gewoonlijk conservatief, de particuliere ondernemer beschouwt ze uit een zakelijk oogpunt. Ofschoon deze twee soorten bouwheeren dus gewoonlijk van gevoelen verschillen, denken zij in dit geval ongeveer gelijk. Ze willen beiden hier iets, wat gaàt, wat bewezen heeft dat 't bestaan kan, niet het nieuwe, niet de kostbare proefneming van den vrijen kunstenaar. Alleen uiterlijk stellen zij andere eischen: de eene wil iets statigs, de andere iets vriendelijks, de een wenscht degelijkheid, de andere den goedkoopen schijn. Dat zijn de redenen waarom - om nu maar eens twee karakteristieke voorbeelden uit den allerlaatsten tijd te noemen - bij het jongste concours in Berlijn de keuze viel op een gebouw in antieken stijl en in den Haag op het fabrikaat van een gerenommeerde theaterfirma. Niet omdat er bij de in menigte ingekomen ontwerpen geen nieuwe en volmaakte waren, maar omdat beide publieke lastgevers het traditioneele in zijn beide gangbare vormen begrijpelijker en veiliger achtten.
fontein, door h. obrist.
Hier ligt de wortel van alle kwaad. Geen kunst van veelomvattende eischen kan komen tot volle ontwikkeling in overeenstemming met den tijd, wanneer niet staat en stad wat waardeering en steun betreft het voorbeeld geven. Want die bezitten de vereischte middelen, hier voert de onbaatzuchtigheid, het belang van het algemeen den boventoon. Hier worden sociale problemen op een voorbeeldige manier opgelost. De particuliere ondernemer houdt zich, voor zoover zijn handelsbelang hem dat veroorlooft, in de eerste plaats aan het voorbeeld, dat staat en stad hem geven. De oorzaak van het feit, dat onze theaters zoo achterlijk zijn wat bouw betreft, ligt voor het grootste deel bij deze bestuurs-colleges, wien het aan inzicht en goeden wil ontbreekt. En eerst wanneer die veranderen, zullen de architekten in deze kwestie hun volle kracht kunnen ontplooien.
Onder deze omstandigheden heeft het theater van Henry van de Velde de beteekenis van een daad. Niet alleen als een opgelost, maar bovenal als een zichtbaar en van alle kanten verklaard probleem, de vervulling van een tijdbehoefte.
Ieder monumentaal gebouw heeft, om tot zijn volle waarde te komen, een bepaalde vrije ruimte noodig, in 't eenvoudigste geval b.v. een plein, waarvan de wanden ondergeschikt zijn aan 't hoofdgebouw, om 't
| |
| |
effect daarvan te verhoogen. Aan dezen allereersten eisch voldeed de ligging van Van de Veldes theater niet en kòn daaraan ook niet voldoen! Want het stond op een tentoonstelling, die van den ‘Werkbund’ in Keulen, en was omringd door louter gelegenheidsgebouwen, die allen evenzeer op den voorgrond wilden komen en daarom niet veel rekening met elkaar konden houden. Rechts verhief zich de hoofdzaal, links het tuinhuis. Op het lager gelegen voorplein weer links de fabriek en de feestzaal, rechts het verder achteruitstaande gebouw van Oostenrijk en ten slotte er tegenover het tentoonstellings-café. Feestelijke en alledaagsche gebouwen stonden in deze omgeving kris en kras door elkaar en waren een beletsel voor de rustige stemming, die een theater noodig heeft. Bovendien verried elk van die omliggende gebouwen de hand van een artiest: hier waren Peter Behrens, Josef Hoffmann en Wilhelm Kreis aan 't woord, en het was hoogst eigenaardig te zien hoe het karakter van Van de Velde in dit gezelschap van persoonlijkheden paste. Maar de wedstrijd van zooveel sterke kunstenaarsnaturen belette a priori de harmonie van het geheel.
En toch is het zeker, dat een gerijpt en modern meester zooals Van de Velde ieder gebouw, - dus ook zijn theater - in een bepaalde omgeving denkt. Daar hij hier niet de mogelijkheid had het plein vóór zijn theater te construeeren, is het moeilijk te zeggen, hoe hij over het vrije terrein beschikt zou hebben. De proporties van het gebouw en zijn lijnentaal laten wel ruimte voor allerlei vermoedens. Aan een ‘schilderachtig’ vrije omgeving heeft hij stellig niet gedacht, veel eerder aan een architectonisch strenge en gebondene. Wat daarvan zijn mag - in ieder geval kwam natuurlijk het bouwterrein in zijn geheel kwalijk overeen met de plannen van den artiest, die hiervoor niet verantwoordelijk gesteld mag worden. Want hij heeft stellig niet alleen de tallooze disharmoniën zelf gevoeld, maar hij heeft zich ook niet kunnen onttrekken aan den eersten totaalindruk, die maakte dat zijn huis onder den druk van de naburige gebouwen en den blooten hemel onevenredig klein geleek, haast als een bouwmodel op de plank.
steenen figuur, door h. obrist.
Alleen voor de naaste omgeving van zijn theater draagt de kunstenaar de verantwoording en hier kunnen we al duidelijke sporen van zijn heel bijzondere persoonlijkheid nagaan.
Als plaats voor het theater werd hem de oude Rijndijk aangewezen, die daar langs loopt, en die het er voor gelegen terrein
| |
| |
voor overstroomingen behoedt. En nu kan het iederen bouwkunstenaar tot voorbeeld strekken, te zien hoe de Meester te werk ging in deze in bergachtige streken veel voorkomende situatie: hij schoor de gegeven oneffenheid niet weg, maar trok er zooveel mogelijk partij van. Deze handelwijze is juist tegenwoordig van principieele beteekenis. In het stadium, waarin zich tegenwoordig de bouwkunst bevindt, heeft gewoonlijk de teekenplank alles te zeggen. Ik bedoel hiermee, dat de aanhanger van deze methode de natuurlijke gegevens van het bouwterrein niet respecteert, maar zich zijn huis bijna altijd denkt in de vlakte, die hij als teekenplank voor zich heeft. Voor de groote stad schijnt dat ook wel het verstandigste; want hier gaan de eischen van het verkeer vóór, en het massaverkeer heeft vlakke straten noodig. Maar deze onbetwistbare principes hebben geleid tot zeer vele dwalingen, omdat men ze gedachteloos overal toepaste. Men stelde n.l. voor de middelsoort en de kleine steden dezelfde regels op als voor de grootestadskwartieren, waaraan de moderne bouwkunst haar nieuw karakter oorspronkelijk juist ontleend had; en bovendien, men beschouwde de groote stad te veel als een éénvormig geheel. Want juist voor het onderhavige geval, den stadsschouwburg, kan men zich voorstellen, dat er in de overigens vlakgelegen stad wel een goedgelegen, eenigszins heuvelachtig terrein te vinden en daarvan een schouwburgplein te maken zou zijn. De eischen van het groote stadsverkeer gelden hier dan slechts in beperkte mate. Door straten met mooie heerenhuizen leidt de weg naar boven, naar het theaterplein. Wij komen zoo op het eiland van het feestelijke leven, dat onze vrije avonden vult, we staan boven het gewoel van onze dagelijksche omgeving, boven onze zaken, rustig voorbereid om kunst te genieten.
Maar ook uit architectonisch oogpunt bieden zulke hooggelegen pleinen voordeelen die een vlak terrein niet geven kan. Dat bewijst dit theater van Van de Velde. De dijk werd gebruikt als oprijweg, zoodat het gebouw lager, tegen de glooiing van den dijk opgebouwd moest worden. Uiterlijk kwam dus zoo al de levendige afwisseling die verschil van niveau meebrengt tot stand, nog in denzelfden zin ondersteund door de krachtige aaneenschakeling der gebouwdeelen.
Naar het schouwburgfront leidt ons de oprit met zijn lage beton balustrades in de lijnentaal van dezen artiest, die het strenge tempert zonder het week te maken. Dan begint langs de voorste vleugels aan beide kanten van den ingang een groep lage heesters, die over eenige lengte van den weg zijn geplant om dan met een rechten hoek naar de laagte af te dalen. Zoo wordt het middengedeelte van het gebouw in een lijst van architektonische beplanting gebracht. Op de open stukken tusschen haag en huis staan de beide fonteinen van Herrmann Obrist. Die zijn zeer eigenaardig. Uit een blok zandsteen is een als 't ware levend, naar boven strevend ornament gesneden, dat door het pyramidale onderstuk in toom gehouden wordt. Het zijn architectonisch gestyleerde ornamenten, die niets meer willen zeggen en geven dan gebonden rhytme.
Dichter bij het huis staan de betonpalen voor de booglampen; de bedoeling is, dat deze door hun strengen vorm nog meer de beweging zullen stuiten, die van de levende haag over de fonteinen en lantarens naar 't huis toe steeds meer afneemt. Zij zijn zooals alle andere alleen staande ornamenten met juist gevoel in de ruimte geplaatst. En daarop komt het aan, wil men uiterlijk harmonischen samenhang krijgen. Want daardoor wordt ieder onderdeel tot bouwsteen van het goed geproportioneerd geheel, een lid van de totaalarchitectuur, die het theater met zijn naaste omgeving omvat.
Bij den bouw zelf van den schouwburg heeft men de stelling gevolgd: logisch en doelmatig bouwen beteekent van binnen naar buiten bouwen. Daardoor laat zich hier ook de buitenkant verklaren. Men be- | |
| |
grijpt die het best uit het plan: ingang, zaal voor het publiek en tooneel in het midden, de vestiaires, de buffetten, de foyers met daarvoorgelegen terrassen, de magazijnen voor de tooneelrequisiten en de kleedkamers voor de tooneelspelers aan beide kanten. Dit alles is aan den buitenkant door den vorm, de hoogte, de afmetingen voor iedereen duidelijk te onderscheiden, het doel van ieder onderdeel springt duidelijk in 't oog. Het is alleen de vraag in hoeverre die gezonde principes in het onderhavige geval ook schoonheid in het leven hebben geroepen. Dat de verhoudingen der deelen onderling goed overwogen, het minder belangrijke en het beheerschende met elkaar in een zuiver verband zijn gebracht, valt niet te loochenen. Maar een te veel aan afzonderlijke deelen, die in hoogte telkens verschillen, geven het gebouw iets onrustigs en verwarrends, de levendige afwisseling in de details is niet in overeenstemming met de rust van het geheel, en zoo is de gesloten eenheid niet zuiver bereikt. Blijkbaar was de meester bij deze eerste poging meer vervuld van de problemen omtrent het inwendige gebouw, en aan deze begrijpelijke eenzijdigheid is de wat nuchtere en onrustige indruk van het uitwendige te wijten. Alleen de kleuren, het grijs van de betonmuren, het wit en dofgoud der lijsten en vullingen in de ramen, vereenigen zich tot een breeden, eenvoudigen en harmonischen indruk in tegenstelling met de te groote variatie der vormen.
foyer met beschilderingen door l. hoffman.
Zoodra men echter langs de zes treden van de stoep het binnenste van het gebouw heeft betreden, wordt men getroffen door het volmaakt geslaagde van 't geheel. Men staat in de voorste hal, heeft de ingebouwde
| |
| |
kassa voor zich, aan beide kanten daarvan den toegang naar de bovenste ruimte voor het publiek, achter zich de vestiaires voor de hoogstgelegen zitplaatsen van het theater, rechts en links de bars. Van dezen tamelijk hoogen gang uit daalt men langs een trap van 14 treden af in de foyers, die zich aan beide kanten van de zaal bevinden en heeft hier rechts en links de vestiaires voor de lager gelegen rijen zitplaatsen, die verscheidene toegangen hebben; verder zijn hier de terrassen, die naar den tuin leiden. Dat alles is door den steenen vloer, door de gladde pleisterkalk aan den muur, door het ont breken van stofhoeken en stofnesten helder, duurzaam en doelmatig; het hout van de buffetten en vestiaires, de ornamentvullingen der deuren uit een bronsachtig gegoten glas, de decoratieve friesbeschilderingen van Hoffmann, de stofbespanning van de zolderlampen, geven aan het geheel kleur en sierlijkheid van lijnen. Den geheelen dag is er gezorgd voor een stroom licht en lucht en 's avonds voor warm en gelijkmatig licht.
De zaal voor de toeschouwers loopt tot aan het midden in zwak gebogen lijnen amphitheatersgewijze af, overeenkomstig met de glooiing van den dijk, waar het huis tegenopgebouwd is. Daarna begint het parket met rechte rijen zitplaatsen. Bij een breedte van 165 M. kan de zaal ongeveer 600 personen bevatten. Het bruine hout van de wanden, het plafond met de breede, in het hout gesneden ornamenten en het scherm in matten tint vormen de lijst, die de veelkleurigheid der toeschouwermenigte tempert; het licht door fijne stoffen gezeefd, lokt als 't ware uit alle kleuren een warmen, gedempten toon. De zaal blijft intiem en behoudt nog genoeg van de gezelligheid in een zitkamer, maar dan een kamer in feestelijke stemming.
friesbeschildering door l. hoffman.
De belangrijkste veranderingen echter zijn aangebracht op het tooneel. Het idee had de kunstenaar al twaalf jaar vroeger, toen Louise Dumont hem verzocht een plan te maken voor een zomertheater, dat zij in Weimar wilde laten bouwen.
Nieuw is in de eerste plaats, dat het voornaamste tooneel, in den vorm van een halven cirkel, vertikaal verdeeld is in drie deelen. Daardoor wordt het mogelijk, in één bedrijf - men denke b.v. aan Shakespeare - het tooneel zonder onderbreking te laten veranderen, door een gordijn dicht en een ander open te trekken. Het breede
| |
| |
middentooneel staat evenwijdig, de beide zijtooneelen vormen een kleinen hoek met de rijen der toeschouwers.
het tooneel in het van de velde-theater, met indeeling in drieën.
Door de beweegbare zuilen, die de drie tooneelen van elkaar scheiden, kan er bij deze inrichting nog een andere belangrijke nieuwigheid bereikt worden. Men stelle zich voor den geest een massaopvoering - bijvoorbeeld de forumscène in ‘Julius Caesar’. Dan worden de zuilen verwijderd, de overdekte orkestruimte als Proszenium getrokken bij het daarachtergelegen tooneel - er ontstaat één ruimte, die niet alleen op zichzelf al een machtigen indruk maakt, maar bovendien met haar volle breedte uitkomt in de zaal, de scheiding tusschen tooneel en zaal opheft en met de eenheid der ruimte ook de innerlijke eenheid tusschen tooneelspelers en toehoorders moet teweegbrengen.
Van de Velde zelf heeft in de woorden, die hij bij het plan van zijn theater gevoegd heeft, deze uiterlijke en innerlijke gemeenschap als het eigenlijke diepere doel van zijn pogingen aangeduid, de illusie van het theater, zegt hij, moet wijken voor die der werkelijkheid. Hij ging daarmee terug tot het karakteristieke van het antieke theater, zonder daarom den uiterlijken vorm daarvan na te bootsen. Nu was echter het drama der Oudheid in zijn bloei in de eerste plaats een vorm van de nationale godsdienstuitoefening; de voorvallen op het tooneel konden niet dicht genoeg bij den toeschouwer gebracht worden, zoowel in den letterlijken als figuurlijken zin. De eischen die het drama van tegenwoordig - om maar alleen van deze kunstsoort te spreken - aan het moderne tooneel stelt, zijn van geheel anderen aard. Wij durven er daarom geen beslist oordeel over uit te spreken, of de principes van den klassieken theaterbouw op den modernen, zelfs maar in den door Van de Velde gevonden vorm, van toepassing kunnen zijn.
Een groote aanwinst echter is ongetwijfeld de beweegbaarheid van Van de Velde's tooneel. Het voldoet daardoor aan de meest uiteenloopende eischen der tegenwoordige insceneeringskunst, zoowel wat de intiemere als wat de massatooneelen betreft. Het kan heel klein en zooals we reeds zagen ook heel groot gemaakt worden. Vooral daarin is het modern.
Ook zijn de magazijnen aan weerskanten van den in een halven cirkel gebouwden
| |
| |
stevigen muur en de kleedkamers daarachter uiterst doelmatig en voorbeeldig aangebracht.
In ieder geval blijft het theater van Van de Velde een daad. Een daad, die weer beweging gebracht heeft in den stilstand, die een programma gegeven heeft, dat voortaan nader overdacht en verder uitgebouwd zal en moet worden. Een voorwerp van kunst, dat door de gedachtelooze traditie van het Italiaansche theater en wat daarmee samenhing, voor goed tot een oplossing gebracht scheen, is dank zij Van de Velde's praestatie weer een probleem geworden.
Dat zal een jonger geslacht van kunstenaars bij voortduring bezighouden en ten slotte leiden tot de vereischte harmonie tusschen onze tooneelkunst en haar behuizing. 't Meest geschikt om deze eerste poging tot een volmaakt resultaat te ontwikkelen, schijnt ons in de eerste plaats Van de Velde zelf. Het komt er nu maar op aan, dat een stad hem behalve de opdracht om te bouwen ook een vast omlijnde taak stelt, en dat dit geval zich herhaaldelijk voordoet. Op den weg der practische werkzaamheid zal, wat hij wil bereiken, eerder tot den idealen vorm rijpen als hier op de tentoonstelling, waar hij in één ding alles, in het voorbeeld het overal geldende wou geven. En de hulp van gelijkgezinde artiesten zal hem helpen dit probleem, nu aan de orde van den dag, met minder bezwaren op te lossen. Men stelle hen daartoe in staat. Hun bekwaamheid is uit het aanwezige voorbeeld ten volle gebleken.
|
|