| |
| |
[pagina t.o. 409]
[p. t.o. 409] | |
| |
| |
| |
L. Zijl, door R.W.P. de Vries jr.
relief aan de voorzijde van de beurs te amsterdam.
Il faut travailler autant et avec aussi peu de prétentions qu'un paysan si on veut durer.
Vincent van Gogh.
lambertus zijl.
Nu ik mij neerzet om in kort bestek een indruk te geven van den persoon en van 't werk van den beeldhouwer Zijl, nu dringen zich tal van gewaarwordingen aan mij op, komen vele herinneringen boven. Want ook Zijl behoorde tot de bent van Dijsselhof en Nieuwenhuis, van Mendes da Costa, Zwollo en Kamman, die omstreeks 1883 leerlingen waren der Amsterdamsche Kunstnijverheidsschool, en ietwat revolutionair aangelegd, in den goeden zin des woords, meer van elkander leerden dan van de toenmalige docenten. Zij waren het die onder de zinspreuk Labor et Ars een vereeniging hadden opgericht op welker bijeenkomsten velerhande vraagstukken, kunst en leven betreffende werden besproken. En het is geen wonder dat waar zij verband zochten met het leven, met de praktijk, zij wel eens in botsing kwamen met een leeraar die dit bruisende jonge leven niet immer begreep, en hun voortvarendheid door academische schoolschheid te veel remde. Trouwens Zijl stond reeds met een voet in het leven en was toenmaals ook al werkzaam
| |
| |
in de werkplaatsen van Van den Bossche en Crevels.
kapiteel met bisonkoppen (gebouw der algemeene levensverzekering-maatschappij damrak, amsterdam).
In 1866 te Kralingen geboren kwam hij in '76 te Amsterdam en van toen af begon, laat ons zeggen, zijn artistieke loopbaan. Hij kwam n.l. op een zoogenaamde tusschenschool, waar 'savonds, in de uren dat de meisjes handwerkten, de jongens teekenles kregen, en hier vond hij in den heer Wierink, den lateren dierenteekenaar en directeur van de avondschool voor den Werkenden Stand, een man die jongelui waarin hij aanleg meende te ontdekken, wist te bezielen en aan te moedigen. Het eigenlijke vakonderwijs begon echter pas toen de jeugdige Zijl naar de, destijds nog niet lang door Dr. Cuypers in het leven geroepen, Quellinusschool trok, waar onder leiding van den directeur, den heer Colinet het beeldhouwersvak in al zijn omvang beoefend werd, waar men niet alleen modeleerde maar ook den beitel in het hout zette, en in het hardsteen dorst te kappen, waar men de praktijk van het ambacht leerde kennen.
Met deze praktische kennis toegerust ging onze jonge beeldhouwer de werkplaats in om zich verder in zijn vak te bekwamen, en hij belandde zooals gezegd bij de firma Van den Bossche en Crevels, die veel ornamentaal en ook figuraal beeldhouwwerk voor gebouwen maakte. Voorloopig echter werd er nog een deel van den leertijd afgenomen om de Kunstnijverheidsschool te bezoeken. Hier had hij gelegenheid naar het levend model te boetseeren, de geschiedenis der beeldende kunsten te bestudeeren, en de wetenschap der anatomie in zich op te nemen, kortom, zooals men dat noemt, de theoretische en aesthetische zijde van het vak te leeren kennen.
En het was ook daar op de zolderverdieping van 's Rijks-Museum dat hij Dijsselhof vond en Nieuwenhuis, Mendes da Costa en Zwollo en zich aansloot bij den vrienden- | |
| |
kring van L.E.A. waar tot onderlinge ontwikkeling vele vraagstukken, de kunst betreffende, werden besproken, waar men elkaars werk besprak en peinsde over nieuwe mogelijkheden.
bachus. relief aan gebouw der levensverzekering-maatschappij ‘de nederlanden’ rokin hoek sophiaplein.
Na afloop der schooljaren deed zich ook bij deze jonge kunstbroeders het zoo dikwijls gerezen ‘wat nu?’ voor, en misschien meer toevallig door den samenloop der omstandigheden, dan door dezelfde kunstopvattingen, of persoonlijke inzichten geleid, sloten Mendes da Costa en Zijl een compagnieschap tot het maken van ontwerpen voor beeldhouwwerken en voortbrengsels der kunstnijverheid.
En dat zij hunne taak in den ruimsten zin des woords opvatten bewijst wel, dat zij ondanks hunne jonge idealen ook opdrachten aanvaardden waarbij hun persoonlijk element minder op den voorgrond trad, en naast stijlkennis, de habiliteit van den maker voor den dag moest komen. Trouwens de tijden van herlevende ambachts- en nijverheidskunst waren nog zeer embryonaal en hoe men thans ook over nabootsen van historische stijlen moge oordeelen, een feit blijft het, dat men wel iets in zijn mars moet hebben om een geheel theeservies in de zwierige coquilles der Lodewijk XV stijl te ontwerpen en te modeleeren.
Maar ook oorspronkelijk werk ging van de firma uit en met genoegen herinneren wij ons uit die dagen een serie teekenmodellen, waarbij een sluitsteentje met papaverbloemen, een opengesprongen vruchtje e.a. van nieuwen geest, van frisch leven getuigden.
Spoedig, naarmate ieder zich meer zijn eigen richting bewust werd waarschijnlijk, liepen de wegen van Mendes en Zijl uiteen, Mendes wiens aanleg een ondergrond heeft van beredeneerde, exacte overweging, die hem tot een zeer goed docent zou stempelen, en Zijl die in zijn werk zich kenmerkte door
| |
| |
een spontane genialiteit, zij pasten, zoodra hun geest zich ging ontplooien, minder bij elkander.
Daar de opdrachten voor groot beeldhouwwerk in ons land niet veelvuldig, laat ons liever zeggen zeer spaarzaam voorkomen, zoo zocht ook Zijl ten deele zijn weg in de klein-kunst, en maakte modellen voor zilverwerk voor den Amsterdamschen juweliers-firma Hoeker. En mede door toedoen van den jeugdigen firmant in deze zaak, die ook kunst-aspiraties had, bepaalde Zijl's arbeid zich niet tot Lodewijk XV-candelabres, en Lodewijk XIV serviezen, maar kwam hij tot ontwerpen van eigen vinding, tot bekers en bokalen, tot schalen en sieraden, later zelfs, bij de oprichting van ‘de Amstelhoek’, tot aardewerk.
Enkele bronzen beeldjes en een paar gefigureerde schotels vestigden toenmaals reeds veler aandacht op Zijl's oorspronkelijk talent, doch van deze dingen kreeg het publiek slechts weinig te zien. Spoedig echter zou hij in de gelegenheid komen zijn talent te ontplooien. Door den heer Hoeker in relatie gebracht met den bouwmeester Berlage, was het deze die Zijl verzocht het versierende beeldhouwwerk aan het gebouw der Algemeene levensverzekering-maatschappij op het Damrak te Amsterdam te maken en dit was een gebeurtenis in de kunstwereld. Hier zag men weder het verband komen tusschen beeldhouwkunst en bouwkunst. Zijl had begrepen, en terecht, dat zijn werk een deel uitmaakte van het geheel, dat zijn kunst het gebouw moest tooien, de hoofdpunten der architectuur accentueeren, maar toch steeds in samenhang blijven met Berlage's schepping. En hierin is hij veelal bijzonder geslaagd.
balkon met consoles aan gebouw der algemeene levensverzekering-maatschappij damrak, amsterdam. (cliché berlage-gedenkboek).
‘Dit intieme verband tusschen beeldhouwkunst en architectuur kan thans opgemerkt worden aan Berlage's laatste werk op het Damrak’ schreef W. Kromhout Cz in 1894 in de ‘Kunstwereld’. ‘Zware, hardsteen bekleede penanten, door bogen onderling verbonden, dragen den massieven bovenbouw. De voetstukken en kapiteelen dezer penanten en tusschenzuil, zijn meesterstukken van compositie en behandeling. Voor het zuilenkapiteel gebruikte Zijl twee bisonkoppen, overhoeks geplaatst in hunne eenvoudige lijnen geheel berekend tot het dragen van den enormen bovenlast’.
‘Uit de twee penanten der eerste verdieping boven het balcon, groeien twee ineengedoken figuren, man en vrouw, symbolen van het leven, twee zeer juist aangebrachte elementen van versiering, die, met het balcon door een fijne belijning verbonden, daarmede één geheel maken.
| |
| |
Uit de muurvlakken der tweede verdieping ontwikkelden zich pilastervormige uitbouwsels, waarvan de twee rechts in een topgevel overgaan en de twee links het bord der verzekering-maatschappij dragen. Elk dezer pilasters wordt getorst door gebeeldhouwde draagsteenen, die tot motieven hebben een haan, uil, valk en duif respectievelijk symboliseerend de waakzaamheid, wijsheid, scherpziendheid en zachtheid (vrede).
De topgevel ontwikkelt zich rijkvormig uit genoemde pilasters, geflankeerd rechts door een spits-vormigen uitbouw, versierd met schitterend glasmosaiek, met verschillende motieven (phoenix, bij, vlinder), in kleur uitstekend harmonieerend met het zilvergrijs van den zandsteen.
gijsbrecht van amstel. hoek-figuur aan de beurs te amsterdam.
Geheel op den top van dezen gevelspits, troont de pelikaan, zinnebeeld van opofferende ouderliefde, gehouwen in hardsteen, zeer mooi zich meelijnend met den topgevel en volkomen daarmee opgegroeid’.
In deze samenwerking met Berlage toonde Zijl zich als een artiest met een zeer persoonlijk inzicht en die tevens duidelijk zijn taak als versierend beeldhouwer begreep. Zijn werk paste zich uitermate goed aan bij Berlage's schepping, terwijl het daarbij toch zuiver werk van Zijl bleef, dat men zou kunnen onderkennen uit dat van vele anderen.
Dit eerste werk van Zijl's bouw-beeldhouwkunst werd gevolgd door menig ander, en niet alleen voor Berlage's architectuur, ook voor gebouwen door andere architecten als Poggenbeek, Kromhout e.a. ontworpen, Wel een bewijs dat men inzag in Zijl een kunstenaar te vinden, wiens beeldhouwwerk niet louter aan het gebouw zat, maar er één geheel mede vormde, en dat is m.i. een der groote verdiensten van dit versierende beeldwerk, dat ik als een apart onderdeel van Zijl's oeuvre zou willen beschouwen. Waar hij in zijn kleine statuetjes, in zijn medailles, in zijn bronzen beeldjes, in zijn vlakke reliefs geheel andere kwaliteiten weer vertoont, zich wel eens ‘laat gaan’, daar heeft zijn toegepaste beeldhouwkunst een zeer bepaald karakter dat zich zeker wel het sterkst uitgesproken heeft aan Berlage's beurs. Om de belangrijkheid hiervan in te zien moeten wij èn de waarde van beeldhouwwerk aan een gebouw en de eischen hiervan even nagaan. Wij komen dan tot de droeve ontdekking dat slechts enkele cultuurperioden een volmaakt zuivere bouw-beeldhouwkunst gehad hebben; want zoowel de tijden der Renaissance als de bloeiperioden der Grieksche en Romeinsche beschaving, zij kenden wel de
| |
| |
rijkdom van beeldhouwwerk aan gebouwen, tempels en paleizen, maar het groote verband, de samenhang tusschen de bouw- en beeldhouwkunst bestond absoluut niet meer. De beelden waarmede men een gebouw tooide waren geheel los op consoles als anderszins er vóór gezet en niet gegrepen in de lijn der architectuur, de tympan-vullingen waren feitelijk groepen van geheel vrijstaande beelden, slechts hier en daar gesteund. Bouw- en beeldhouwkunst stonden naast elkander en ieder had eigen eischen.
relief in de beurs te amsterdam.
De negentiende eeuw heeft als een verslapte Renaissance van de Renaissance den toestand niet beter gemaakt, en zien wij uit dien tijd toegepast beeldhouwwerk, dan moeten wij ook dit beschouwen, geheel afgescheiden van het bouwwerk waar het aan voorkomt, geheel afgescheiden van de plaats dikwijls waar het is aangebracht. Met Zijl echter en ongetwijfeld door diens samenwerking en samenbesprekingen met Berlage komen wij aan een nieuwe periode.
Zijl dacht zich zijn werk direct zoo als het ter plaatse zich zou voordoen, overwoog de verhoudingen ten opzichte van 't geheel, de speling van licht en schaduw, (dien voornamen factor bij beeldhouwkunst) waardoor een bouwvlak verlevendigd moet worden, of een steunpunt, of hoek, wat geaccentueerd.
Op het werk aan het gebouw der Levensverzekering-maatschappij, waarbij wij behalve op de pelicaan en de balcondragers wel nog even op die kapiteelen met bisonkoppen zouden willen wijzen, volgde dat aan het Gebouw der ‘Nederlanden’ op het Rokin hoek Sophiaplein. Hier was Zijl in de gelegenheid oplossingen te vinden (en zeer goede; men lette slechts even op de zeug met de biggetjes), voor vakvullingen, waarbij opmerkelijk is zijn gevoel voor evenwicht in compositie. Zoo ontwierp hij voor een driehoek boven een deur, waarbij men geneigd zou zijn de middenas te doen spreken en een symmetrische versiering te maken, de hierbij afgebeelde vulling met den zittenden bachus te midden van een druivenornamentatie, een vulling die, zonder de lijn der symmetrie, uitstekend in evenwicht en verhouding is.
Op die ornamentatie van Zijl moeten wij nog even nader terugkomen, vooral omdat men in den tegenwoordigen en allerlaatsten tijd aan ornament een begrip is gaan hechten, waardoor een groote verwarring is ontstaan tusschen wat feitelijk ornament en des ornaments is, ter eenre, en ter andere zijde, datgene waarmede men jeugdige leerlingen wel eens laat aanvangen en wat niet meer is dan verdeeling, verhouding, opmerken van vormen en wat daarmede verwant is.
Wie een gevoel voor evenwicht, voor verhouding mist, of bij wien dat gevoel nog ontwikkeld moet worden, voor dien is het goed, dat hij of zij een meetkunstig of rekenkunstig stelsel als ondergrond gebruikt, maar met het klare besef, dat het slechts voor hem of haar de hulplijnen moeten zijn, die men niet aan het publiek toont. Iedere leerling van een school voor ambachts- en nijverheids- en kunstnijverheids- en kunstambachts- en verdere onderwijscombinaties praat u tegenwoordig over diagrammen en
| |
| |
gaat daarop dan verder de natuur styleeren. Maar zij styleeren die natuur niet door te zien wat eigenlijk het meest stijlvolle, het meest karakteristieke in mensch, dier of plant is, maar tot ze haar ontdaan hebben van alles wat er frisch en mooi aan is en ze haar geknepen hebben in het pantser der meetkunstige figuur. Hieruit concludeeren zij met de weinige gepaste bescheidenheid der jeugd eigen, dat datgene wat buiten die mathematische menschen, dieren, bloemen, bladen en vruchten valt, geen goede versiering is, en zoo vond men ook dat Zijl, in wiens werk te weinig het geometrisch stelsel te bespeuren viel, feitelijk geen behoorlijke ‘sier’kunstenaar was. De historie der ornamentleer bewijst echter, dat deze thans wel heerschende opvatting lang niet ten allen tijde gehuldigd is, en groote ornamentisten als de Perzen, de Japanners, de Chineezen, de Hindoes geheel andere inzichten hadden. Tot dusverre is dan ook een rijkdom van weloverwogen versiering, zooals de Hindoe-bouwwerken ons toonen, zooals wij op Bali, en in Japara aantreffen, zooals wij in Engelsch-Indië, in Perzië en Japan zien, nog niet overtroffen.
Bij de beoordeeling vooral van Zijl's kunst vooral van zijn bouw-beeldhouwwerk, moeten wij dan ook niet beginnen met te trachten het in een of andere rubriek in te deelen, het te etiquetteeren, maar het liever onbevangen bezien en zooveel mogelijk ter plaatse waar, en in verband waarmede het gemaakt is. De illustraties hiervan in dit artikel, die veelal naar gipsafgietsels gemaakt zijn, moet men dus beschouwen als een soort opwekking om de uitgevoerde ontwerpen aan het bouwwerk zelf te gaan zien.
relief in de beurs te amsterdam.
Na het gebouw der ‘Nederlanden’ op 't Rokin volgde dat te 's-Gravenhage, waar Zijls vernuft weer nieuwe figurale en ornamentale versieringen voor zou uit denken zooals de groote figuur van den dood o.a.; maar met de beide reliefs, met de hoekfiguren en eindigingsvormen aan Berlage's Beurs toont Zijl zich in deze uiting van zijn talent wel op zijn best.
De hoekfiguur, Gijsbrecht van Amstel voorstellende, was een gebeurtenis in de kunstwereld en deed de bouwmeester J.E. v.d. Pek in de Groene van 25 Juni 1907 een warm pleidooi schrijven over dit zoo ‘zuivere voorbeeld’ van de door hem genoemde ‘bouw-beeldhouwkunst’. Laat ik, omdat ik het er zoo volmaakt mee eens ben, en dit beeld, nu 15 jaren geleden gemaakt, mij nog denzelfden onveranderlijken indruk geeft, u een klein gedeelte van 's heeren v.d. Peks beschouwing mogen aanhalen.
‘Wat er goeds aan dit beeld is’.
‘Ten eerste is het geen man, geen beeld dat ook maar in de verte doet denken aan een wezenlijken Gijsbrecht en ge kunt u verzekerd houden dat de eens levende Gijsbrecht op dit beeld niet gelijkt. Het afstand doen van elke poging om ook maar tot een waarschijnlijk portret te komen voert het beeld direct, zonder eenige weifeling op den besten weg die een bouwbeeldhouwwerk op moet, d.w.z. op dien weg die niet door klein gepeuter tot gelijkenis tracht te komen, maar
| |
| |
op dien welke leidt naar sculptuur, die zich aansluit bij 't karakter van 't bouwwerk.
Ten tweede is getracht dit beeld te houden binnen den hoek aangegeven door de snijding van de twee gevelvlakken, en.... die poging is volkomen gelukt. Bij tweederangs-beeldhouwwerk wordt er altijd naar gestreefd de pop op 'n console buiten den hoek te zetten. Daardoor wordt de hoekoplossing altijd onzuiver, de profiellijn altijd verknoeid. Bij de Gijsbrecht is van die, tot traditie geworden, wijze van oplossen afgeweken en het beeld is gehakt in de steenen die, als ze niet behakt waren, de zuivere hoeklijn van het gebouw zouden vormen.
Ten derde is de schaduwverdeeling uitstekend geslaagd. Slechts is wat schaduw aangebracht in de uitholling van den hoek boven den kop, en verder wat onder de haarlokken bij den hals; de grootste kracht is verzameld op één plaats en wel onder den wapenrok uit welke krachtige donkere partij de beide in het licht komende onderbeenen zich ontwikkelen, waarvan de voeten staan op het schuingehakte grondvlak dat het hoogste licht ontvangt.
De haren, de borstkas, de armen, de speer, het zwaard, het schild, de wapenrok, zij zijn alle voorbedachtelijk vlak gehouden, en met niet veel meer dan met lijnen aangegeven, lijnen die geen of bijna geen schaduw geven. Zoodoende is de groote eenheid verkregen die dit beeld vertoont, 'n eenheid in verlichting, die gehausseerd wordt door die kleine schaduwtjes bij den kop en die krachtige partij bij de onderbeenen.
Als van een stuk beeldhouwwerk de vlakverdeeling en de schaduwwerking goed zijn en het werk in lijnen en vlakken zich geheel aansluit bij, ja, eigenlijk een voortzetting vormt van, de lijnen en vlakken der gevels, dan is er een stuk werk ontstaan dat in beginsel niet te verbeteren is en zoo is het met den Gijsbrecht’.
bronzen relief in ‘de grotius’.
Het spreekt van zelf dat een werk als dit, dat van een nieuw inzicht getuigde niet onaangevochten zou blijven, en men, 't geheel voorbijziende zich in kleinigheden zou gaan verdiepen. Trouwens, ik zou haast zeggen, 't pleit voor Zijl's werk dat het van dien aard is, dat het de menschen telkens even wakker schudt.
Heeft ‘de Gijsbrecht’ de pennen in beroering gebracht, niet minder was dit het geval met de beide reliefs, zoowel die boven den hoofdingang als de andere boven den zijwand aan den Damrakkant. Het relief binnen in de beurs dat de meesten niet zullen kennen, zou, ware het buiten aan den gevel geplaatst zeker niet minder critiek geleverd hebben. En ongetwijfeld, Zijl zal dit wellicht zelf ook erkennen, valt er op deze reliefs wel iets te betuttelen, zou men het eene wat gevulder van compositie wenschen, het andere wat rustiger, maar de op- en aanmerkingen die men destijds maakte,
| |
| |
raakten, als immer, zoo weinig de kern van de zaak. Men verdiepte zich in en.... vermaakte zich over, de voorstelling: de paradijs-toestand waar enkel vrouwen waren, de slavernij waar drie mannen op weinig logische wijze, allen op dezelfde schouder, een balk torsten en zag 't geheel over 't hoofd: de werking van dit relief, de licht- en schaduwverdeeling, die moet zijn als een vroolijke noot in het groote gevelvlak, evenals een oud gevelsteentje zoo genoeglijk tintelt tusschen de roode baksteen in een oud bouwwerk. En beschouwen wij de beide reliefs op deze wijze dan blijken zij uitstekend als zoodanig voor hunne taak berekend en onderschrijven wij ten volle de meening van Prof. Vogelsang in Decoratieve Kunst van November 1897 als hij zegt: ‘Sie entstammen der Werkstatt eines geborenen Plastikers und zeigen in jedem Zoll mehr Rasse als das Beste, was seit vielen Jahren an monumentalen Gebäuden plastischer Schmuck hiesz’.
bronzen relief in ‘de grotius’.
Daarbij moeten wij niet vergeten dat dit werk van den nauwelijks dertigjarigen beeldhouwer, gemaakt werd in een tijd, toen de nieuwe inzichten omtrent bouw- en versieringskunst zich sedert kort begonnen te ontwikkelen en men zijn werk, zijn opvattingen nog niet kon toetsen aan dat van groote voorgangers. Wanneer wij dan ook Zijl'slatere werk in deze richting beschouwen: het zoo uiterst sobere en gevoelige grafsteentje voor den schrijver Adriaan van Oordt, of de gevelsteen met Sint Maarten, die z'n jas aan een armen bedelaar geeft, in het gebouw van Berlage voor de firma Meddens te 's-Gravenhage, dan zien wij wel degelijk een ontwikkeling, een ontplooiing van 't talent. Zijl heeft zich niet gewijzigd naar de smaken of inzichten van latere tijden, maar blijvende in zijn eigene opvatting zich zelf meer vervolmaakt. De compositie, het evenwicht in deze beide reliefs, de groote lijn is fijner en juister; het vlak is mooier gevuld, die diepten en hoogten beter nog verdeeld.
Geheel andere opgaven zou Zijl zich stellen toen hij in latere jaren weer zou samenwerken met een kunstenaar die meer dan Berlage de weelde, den rijkdom der vormen lief had, met Lion Cachet. Bij diens kamerbetimmeringen en schepeninrichtingen kon Zijl in de eindigingsvormen van een trapbaluster, in paneelen en fries van kast of wand, in groote bronzen plaquetten en muurbekleedingen zich vrijer, speelscher zou ik bijna zeggen, laten gaan. De binnenarchitectuur van Cachet vroeg om tintelende vormen; en spelende beertjes, oolijke olifantjes, pluizende aapjes, zij gaven Zijl motieven om Cachets meubelen mede te verrijken. En 't is al vroolijkheid wat er aan is; hier is Zijl die zoo graag de zonnige zijde der dingen beziet eerst recht op dreef. Deze beeldhouwer is niet in de wieg gelegd
| |
| |
voor het oplossen van ernstige diepzinnige problemen, van zwaarwichtige vraagstukken. Hij overweegt wel de dingen, wikt het hoe en waarom, maar gaat dan aan het werk; en bevalt het ontwerp hem niet dan maakt hij een ander, een tweede, een derde, en al werkende komt dan van zelf de juiste oplossing. Trouwens Zijl wacht niet op een ingeving, hij werkt van des morgens vroeg tot des avonds achter elkaar door, en heeft hij nieuwe motieven noodig dan krabbelt hij vlug in Artis een schetsboek vol lama's, geiten, olifanten, beeren en wat niet al; krabbels van een stand, een actie, een houding, een kop, een poot, curieus om te zien voor den gewonen beschouwer, maar voor den beeldhouwer zelf strak en raak: juist wat hij noodig heeft. Daarom, hoe interessant ze ook zijn, worden eens beeldhouwers teekeningen, voorstudies voor zijn werk, zelden door het publiek geapprecieerd.
zeeslag, bronzen relief in ‘de grotius’.
Hoe weinig begreep en waardeerde men op de Rodin-tentoonstelling indertijd, diens figuurstudiën, waarin hij een enkele actie, een gebaar had vastgelegd.
Een nieuwe gebeurtenis, een nieuwe aanleiding tot pennenstrijd zouden thans echter weer Zijl's bronzen reliefs worden. Men vond ze niet brons genoeg d.w.z. te realistisch, er zaten nog te veel de streken van de boetseerklei in die als verstard waren in de bronzen plaat. Ook hier ging men weer trachten den maatstaf der rubriceering aan te leggen en vond voor Zijl geen afdeeling waarin hij precies onder gebracht kon worden.
Zijn groote zeeslag tegenover den hoofdtrap van de Grotius, zijn zeventiende-eeuwsche figuren waarin men personagiën van de ‘Nachtwacht’ meende te herkennen - men vond ze te picturaal.
Zijl ging echter stil zijns weegs en op de schutter-figuren en dien prachtigen zeeslag volgde menig ander relief, waaronder ook dat van ‘de zee’, onlangs op de Architectura-tentoonstelling als ‘schilderij in klei’ zoo aangevochten.
‘Zoowel tegen vriend als vijand’, schreef Lion Cachet, ‘moest het verdedigd worden. Hoe heb ik den maker daarom benijd. Want is dit werk uitdagend? Is het ontstaan uit een gevoel van verzet? In het geheel niet, het is geboren in de stilte van de werkplaats. De kunstenaar alleen tegenover de Natuur, en het is gelukt, het wondere werk slaagde. Het onbegrijpelijke werd tastbaar, omdat
| |
| |
de maker alle vooroordeelen aflegde tegenover de grootheid der schepping.
Daarom troonde het in de Eerezaal en straalde het werk naar alle zijden zijn Schoonheid uit.
Het was groot en ruim van het Genootschap ‘Architectura et Amicitia’, dat zij dit toeliet. Want dit werk werd niet gemaakt naar de regelen en wetten, die niet-kunstenaars den beeldhouwers stelden. Het was picturaal, het was niet gestileerd, zooals een gehoorzaam beeldhouwer thans doen moet, in één woord het was geen ‘Bouwbeeldhouwwerk’, zooals een Denker dit soort werk noemt.
‘de zee’. bronzen relief uit de ‘melchior treub’.
En daarom was het toch uitdagend, omdat het in zijn oprechtheid de wetten en regelen verwerpt, waarnaar het moest worden gemaakt. Al die theorieën, zoo diep doordacht, zoo luid uitgesproken, met zooveel zelfvertrouwen geleerd, worden voorbij-gegaan alsof ze niet bestonden, vandaar een ‘smartelijke verbazing’ van den een en de verachting van den andere, die decreteert ‘zooiets behoort niet te worden geboetseerd, maar kan alleen worden geschilderd’. Inplaats van met open oog het werk te naderen, brengt men de vooroordeelen voorop en ziet naar al die geschonden wetten’. Hier komen wij op wat ik reeds eerder zeide, men wil in kunst zoo gaarne ieders werk in een of ander vakje onderbrengen, en wee degeen wiens werk niet aan de gestelde eischen beantwoordt. In zijn pleidooi gaat Cachet nog even verder met: ‘ik kan alleen den weg wijzen om de vooroordeelen te overwinnen. Deze toch ontstaan uit te geringe kennis, en wijken na het bestudeeren van de werken der Oudheid. Herinner u de bronzen godenbeeldjes op de tentoonstelling van Hindoesche Kunst, de kleine voorwerpen in cire perdue gegoten, waarbij de eigenschappen van het kneedbare materiaal in brons zijn vastgelegd. Zie het primitieve werk van de Negers in Afrika, waar ook de klei of de was als versteend lijkt in brons. Bestudeer de plaketten in brons, in meubelen en betimmeringen van Benvenuto Cellini, Sperandio Moderno en leer hieruit, dat het onzen tijd nog niet gegeven is verordeningen te maken op kunstwerken, maar leer bovenal dat geen kunstenaar zich daaraan kan onderwerpen’.
In schilderkunst zijn wij er toch wel langzamerhand aan gewoon geraakt, dat men op velerlei wegen tot schoonheid komen kan, en zich niet angstvallig aan deze of gene werkwijze, tonaliteit, of natuur-interpretatie behoeft te houden; waarom is men dan exclusiever wanneer het een uiting van beeldhouwkunst geldt die niet direct in het gewone kader past. Laat ons toch kunst genieten en niet met ons verstand beredeneeren en nagaan of wij het eigenlijk wel mooi mogen vinden. Immers, beschouwen wij op deze laatste manier Zijl's reliefs, zijn vrijstaande beeldjes, zijn kleine bronzen kinder- en dierfiguurtjes dan.... hebben zij soms geen oog, een veeg inplaats van een neus, zien wij, dat het lijf uit kleine zetjes is opgebouwd en onze logica verbiedt ons een kind zonder oog,
| |
| |
met een geveegden neus, met een kieltje uit boetseerstreekjes gevormd, een olifant, of beer of steenbok met een gelapte huid, mooi te vinden en toch zien wij de schoonheid. Die olifant is een olifant, heeft alles wat eens olifants is, de bison is een bison, de steenbok heeft op ende op het karakter, den stand, de houding, kortom is een steenbok. En die kinderfiguurtjes, vlotte aanzetjes van wat de kunstenaar op dat oogenblik in zijn kinderen zag, zij typeeren, zij ‘doen’ het, zooals men dat wel eens noemt. Wij zien het karakteristieke, het geheel, en kijken niet meer naar kleinigheden, ja het valt ons zelfs niet op, dat er details zouden missen. Zóó als het is, is het goed; of het nu nog anders kan, nog uitvoeriger, wat gladder, enz., enz., zijn nieuwe vragen. De kwestie waar het om gaat is en blijft of de kunstenaar ons door zijn werk het dier heeft laten zien in zijn eigenaardigheid van proportie, van stand, of hij ons 't kind getoond heeft in houding en gebaar en daarop kan het antwoord slechts ‘ja zeker’ zijn. Wij zijn er nu eenmaal in beeldhouwkunst niet aan gewend, dat de kunstenaar zich anders uitspreekt dan gebruikelijk is en geweest is; maar denken wij nu aan de schilderkunst en hoe men bij hun debuut oordeelde over Mauve, over de Marissen, over Breitner en welke meening men thans huldigt, dan blijkt daaruit volkomen dat de publieke opinie zich gewijzigd heeft, dat men ook door die kunstenaars de natuur anders is gaan zien. Welnu waar een Maris het massale van een molen en toren schilderde zonder in detailleering van de steenen of raamkozijnen te vervallen, waarom zou een dergelijk groot-zien van de natuur aan den beeldhouwer niet geoorloofd zijn, waarom zou er geen impressionisme in de beeldhouwkunst mogen bestaan.
paalkoppen met apen en beertjes.
paalkop met olifantjes.
Wanneer het beeldje zóó is dat het ons doet zien, ons doet gevoelen, wat de maker bedoelde, wat hem ontroerde, wat hem dreef tot werken; indien tot ons doordringt iets van de liefde waarmede hij het maakte, waarmede hij het onder zijn handen zag groeien, dan brengt het ons nader tot begrijpen, tot waardeeren
En ik ben er van overtuigd, dat menigeen aanvankelijk de hierbij gereproduceerde beeldjes te schetsmatig, te vluchtig zal vinden, dat hen de streken van 't boetseerhoutje, de indrukjes van den vinger zullen hinderen, maar even- | |
| |
zeer ben ik mij bewust, dat wanneer gij zoo'n beeldje meermalen beziet, het voor u zet en herhaaldelijk bekijkt, gij er telkens nieuwe kanten van schoonheid aan zult ontdekken en dat evenmin als de penseelstreken in Mauve's schapen, u de kleivegen in Zijl's beeldjes meer zullen hinderen, dat gij langzamerhand onder de bekoring komt van die kinderlijke blijmoedigheid waarmede Zijl de natuur bekeken heeft en.... dat die bekoring u niet meer loslaat en gij die beeldjes hoe langer hoe mooier zult gaan vinden.
bronzen kinderfiguurtjes.
Is dit niet hetzelfde met alle groote kunst, moet men niet door veel, en herhaaldelijk zien, zonder eenige terughouding of vooroordeel een kunstwerk leeren begrijpen. Het publiek moet nog leeren zien, en hiertoe is toch allerminst noodig dat de kunstenaar met zijn werk afdale tot het niveau der publieke opinie. Ik vermoed wel, dat er velen zijn die een zoetelijk bisquit poppetje uit de bazar zullen prefereeren boven een van deze bronsjes van Zijl maar.... à qui la faute? Hun oog reikt niet verder, hun gevoel gaat niet dieper dan de fotografische opname, zij beseffen niet dat met veel minder, oneindig veel meer kan worden uit gedrukt, dat een vlotte krabbel meer kan geven dan een zeer uitvoerige penteekening, dat in een vlotte rake schets, als de kleine statuetjes, het leven meer benaderd is dan in menig uitvoerig gemodeleerd beeld. Zijl heeft de natuur bespied en gegrepen, en wat hij er van maakte is ‘af’, dat wil zeggen het was voor hem voldoende, hij heeft juist gegeven wat hij op dat oogenblik be doelde.
Dat hij het ook anders kan als hij meent dat 't noodig is, geacheveerder zoo men wil, bewijzen verschillende medailles
| |
| |
die tot in de fijnste finesses een portretje geven zóó subtiel, zóó gevoelig als weinig modeleurs dit vermogen.
relief voor meubelbetimmering van lion cachet.
Zoo hebben wij Zijl dan gevolgd in de verschillende uitingen van zijn kunst en gezien hoe hij, met behoud van eigen individualiteit, zijn werk wist aan te passen aan datgene waarmede het in samenhang moest zijn en hoe hij in vrije beeldhouwkunst een eigen opvatting wist te toonen, sterken krachtig, niet beïnvloed door den geest van anderen nòch door de stroomingen des tijds. Wat hij ons verder geven zal, of hij ons nieuwe verrassingen zal schenken, of zijn werk nog weer eens ‘tegen vriend en vijand verdedigd zal moeten worden’ ik weet het niet.
Wel wachten wij van hem nog op een groot beeldhouwwerk, een monumentale oplossing voor een fontijn bijv., voor een vrijstaand beeld; maar die opdrachten zijn schaarsch in Nederland - òf heeft men het Damplein er wellicht voor vrij gemaakt?
grafmonumentje voor den schrijver adriaan van oordt.
Ik ben er bij voorbaat echter wel van overtuigd, dat wanneer Zijl tot zoo'n groot beeldhouwwerk komt, men er ook even weer vreemd tegenover zal staan en direct zal gaan vergelijken, met de andere beelden die Amsterdam rijk is, met ons Thorbeckemonument, met Rembrandt of Vondel; maar evenzeer ben ik er van overtuigd dat als men het dan goed bezien heeft, en getracht in den geest van den maker door te dringen, men onder de bekoring er van zal zijn gekomen. Het gaat hiermede als met iedere kunstuiting die zich verheft boven het gemiddelde peil
| |
| |
der artistieke beschaving van het publiek.
En die artistieke beschaving, zij staat ten onzent nog zoo veel lager dan bij de Japanners of de bewoners onzer Archipel, helaas! Waar de inlander de schoonheid van een gebatikten sarong, van een gevlochten matje, van een gesneden krisheft, van zijn muziek weet te apprecieeren, daar dringt dit slechts zeer langzaam tot den Europeaan door. Terecht schreef Baron Lahure over een feest, dat hij in Indië bijwoonde en waar de gamalang zich deed hooren: ‘Au premier moment, une oreille européenne ne se rend pas un compte bien exact de ce bruit étrange et confus, doch hij laat er direct op volgen: mais peu à peu l'harmonie se découvre, se comprend; la mélodie, presque toujours lente, plaintive, se dégage, et l'auditeur reste sous un charme indéfinissable qu'augmente singulièrement l'impression générale, à laquelle on ne peut manquer de se laisser entraîner’.
Welnu indien wij Zijls werk aandachtig beschouwen onbevooroordeeld en niet trachtend het tot een of andere rubriek te brengen, dan twijfel ik er ook niet aan of.... l'harmonie se découvre, se comprend.
ontwerp voor een fontijntje.
|
|