Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 26(1916)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 369] [p. 369] Verminkte boomen, door Hélène Swarth. I. Hoog heft de zwarte boom 't ontkroonde hoofd. De storm heeft kruin en takken afgeslagen. Gelijk een martlaar zwijgend ziet hij zagen De stoerë armen, ruw zijn romp ontroofd. Hij zal geen ruisebend bladerkoor meer dragen, Al zijn gezellen in April beloofd. Verminkt, verstomd, voor eeuwig nu ontloofd, Kan hij niet eens zijn leed den hemel klagen. Doch bleven hem twee takken nog gespaard, Verwrongen armen roepend naar den hemel, Als wanhoopskreten der gevloektë Aard. Zij groeien boven 't ruikertêer gewemel Der kruinen rond zijn folterpijn geschaard, Bestormend God, in woeste hemelvaart. [pagina 370] [p. 370] II. Ik zag een boom, verminkt door wreede menschehanden. Wraakroepend wrong hij naar de grijze winterlucht Zijn armen donkr en dor en 'k hoorde een wanhoopzucht Doorsiddren héel het woud en ál de winterlanden. ‘Wee booze beulen, die melodisch loofgerucht En vroolijk Meielied der vogelen verbanden, Die schennis pleegden aan den koning der waranden! Wee 't hoonend dwergenvolk, dat niet mijn wrake ducht!’ En uit den barren tronk, gemarteld door de bijlen, In machteloozen toorn, verrees de boomegod. Ik zag zijn reuzekop den hemel tegenijlen, Aanklagend 't lage volk, dat moordend samenrot. Daemonisch klonk zijn lach naar 't zwerk, waar raven zeilen, Als van een ziel, die met haar eigen lijden spot. Vorige Volgende