| |
| |
| |
Oudere Engelsche caricaturisten en illustrators,
door Cornelis Veth.
IV. Thomas Rowlandson (1756-1827).
II. Zijn illustraties.
thomas rowlandson. illustratie voor anstey's ‘new bath guide’.
Zoo op het eerste gezicht doet Rowlandson's kunst ons niet aan als die van een ideaal-illustrator; veel van zijn werk op dit terrein heeft dan ook in het oog vallende gebreken. Hij bedwingt zijn drang en hang tot het groteske niet in het minst, hij blijft bij zijn drukke, woelige groepeering, bij zijn open, naar alle kanten als het ware uitslaande opvatting van prent-compositie, die zich zelden goed aansluit bij boektekst. Incidenten die zich niet voor een comische uitbeelding, of voor een heftig dramatische leenen, verraden of te kennelijk gemis aan geestdrift of wel, met jolig voorbijzien van de bedoeling, worden het onder zijn handen bijna bespottingen van den tekst.
Doch in sommige gevallen bracht de taak, die hij vooral in het laatste deel van zijn loopbaan te vervullen kreeg, toch ook weer voordeelen mee. Hij kwam weer tot een uitvoeriger teekening dan hij in zijn politieke
| |
| |
prenten - de Napoleon-serie bijvoorbeeld - gewoon was, en tot een zorgvuldiger behandeling. Zijn prenten werden somtijds weer even rijk aan detail en even fijn van uitvoering als de teekeningen zijner jeugd - zooals die Apothecary and Death - Interior of a Clockmaker's Shop - en dergelijke. Vele van zijn latere illustraties, b.v. voor ‘Coombe's Dance of Life’ en vooral ‘Dance of Death’ zijn, als specimina van zijn kunst, verre te verkiezen boven de meeste politieke, en zelfs boven vele maatschappelijke satiren van zijn hand. Vooral ‘An English Dance of Death’ bevat talrijke platen van een barre expressiviteit, een stoutheid van conceptie, die hij in zijn vroegere werk nauwelijks bereikte.
th. rowlandson. illustratie voor fielding's tom jones. the affrighted sentinel.
Het illustreeren was overigens niet eerst in zijn later leven een deel zijner taak geworden. In 1786 had hij met Collings, een ander teekenaar en graveur, de ‘Picturesque Beauties of Boswell’ uitgegeven. Boswell was de biograaf van Dr. Johnson, en de prenten illustreeren passages uit zijn boek, naar het mij voorkomt op eenigszins malicieuze wijze. Een satiriek gedicht met den smerigen titel ‘a Lousiad’ (een luiziade) van Peter Pindar, bevat prenten, die men meerendeels niet dadelijk als illustraties erkent, het konden politieke satiren zonder meer zijn. Anders is het gesteld met Anstey's ‘New Bath Guide’ die met eenige zeer gelukkige voorbeelden van 's meesters kunst is opgeluisterd. In die prenten is het gedoe in die wereldsche badplaats met meer geest en meer distinctie weergegeven dan in den tekst. Het onderwerp bindt ze tot een geheel, men krijgt het gevoel van zekere eenheid. Tot de mooiste prenten behoort die, waar een jichtig heer op een wagentje langs de vischkraampjes wordt gereden, en één van zijn volle composities, die toch overzichtelijk blijft, ze geeft een concert te zien: een soliste zingt, door een orkest begeleid, voor een publiek van meerendeels invaliede en wanstaltige badgasten. De zangeres is een van zijn meest gracelijke figuurtjes, de geheele prent is als een kloeke improvisatie.
Over het algemeen had Rowlandson het geluk, of misschien het inzicht, om niet, als Hogarth deed, toen hij zijn leelijke Don-Quijote-illustraties maakte, geheel en al buiten den aard van zijn talent te gaan. Evenmin als deze bezat hij een eenigszins romantische fantasie: hij had weinig van den visionnair in zich, en bleef in zijn typen, zijn milieu's en landschappen altijd realist. Als illustrator van Smollett's Roderick Random en Peregrine Pickle, was hij ongetwijfeld op zijn plaats, ofschoon hij zich in de bijfiguren vaak liet gaan op een grillige wijze, die de aandacht van de incidenten te zeer afleidde. Fraai is de prent voor Fielding's Tom Jones, die wij hier deden reproduceeren. Hetzelfde geval is ook in beeld gebracht door Cruikshank in de Roscoe-editie, en nog later door Phiz. Hoe vol spirit de verschrikte harkerige pummel van een schildwacht echter op Rowlandson's prent is, en hoe schoon en mannelijk de lady-killer Tom Jones er uit ziet, men begrijpt niet goed, hoe zelfs de domste kinkel
| |
| |
dezen gespierden en weldoorvoeden held voor een geestverschijning kon aanzien. Rowlandson's realisme is hier zijn fantasie in den weg, het gekozen moment verloochent de situatie; Jones is al te dicht bij den verschrikten soldaat; het licht concentreert zich bovendien niet voldoende op hem. Minder bevredigend nog als illustratie zijn de prenten, die hij in 1817 maakte voor het beroemde gemoedelijk-wijsgeerige verhaal van Goldsmith, ‘The Vicar of Wakefield’. De illustraties hebben al het vliegerige en onrustige, dat zijn werk maar eigen kan zijn, de vicar is veel te jong, te vleezig, zijn vrouw te paskwillig. De prent, die het schilderen van de familiegroep betreft, een episode met zoo fijnen zelfspot door den vicar verhaald, is rommelig, en hier en daar grof-comisch, de kolossale omvang van het doek komt niet tot zijn recht tegenover de omgeving, die er geen contrast mee vormt; alleen de familiegroep op het doek zelf is alleraardigst. De dominé die aan Venus (zijn vrouw, een ideëele matrone), een bijbel offreert, de jongetjes als engelen, de geheele dwaze allegorie is met smaak en ironie in breede lijnen gegeven.
th. rowlandson. dr. syntax preaching.
Maar in 1809 had hij bij Sterne's ‘Sentimental Journey’ eenige prenten gemaakt.
Men vindt in Sterne's geschriften, zelfs in de ‘verhalen’, rijk aan geestige uitwijdingen, speelsche intermezzo's en wijsgeerige gelijkenissen, doch arm aan incidenten als zij zijn, slechts zeer weinig, wat als uitgezocht motief voor een illustrator kan gelden; de flirtation van Widow Wadman en Uncle Toby in ‘Tristram Shandy’ (die dan ook tot de klassieke onderwerpen der anecdotische schilders behoort) misschien uitgezonderd. Uit de ‘Sentimental Journey’ heeft Rowlandson zich o.a. het geval met den monnik en de snuifdoos gekozen, en dat van La Fleur en den dooden ezel. (‘Peste’ said La Fleur). Rowlandson was, met Sterne, een van de weinige Engelschen uit dien tijd, die Frankrijk kenden, en een beetje liefhadden, en zoo heeft het eerste geval hem een prachtigen coach-yard doen
| |
| |
teekenen, met een paar groteske figuren van kruiers, die een koffer dragen en een prachtmeid bij een put, op den rug gezien. De eene kruier draagt een steek op een gek staartpruikje, hij trekt een zot gezicht, alsof hij zijn lachen inhoudt, de andere draait den grijnzenden kop haast onmogelijk ver om. Zulke schalke zijsprongen schijnen mij wel in den geest van den snaakschen, van den hak op den tak springenden schrijver; de figuren van Dr. Yorick, den monnik, en de dame zijn goed, maar minder belangrijk. De ontmoeting van La Fleur met den dooden ezel is een echte Rowlandson; het landschap is bondig aangeduid, de ezel en het paard van la Fleur zijn voortreffelijk, de berijder van een der paarden voor Yorick's koets is bizar zonder zeer comisch te zijn; Yorick zelf is fijn geteekend in zijn rustig toekijken. Moet men al opmerken dat Sterne's trant bijna te luchtig-aanduidend is om in een illustratie als het ware vastgelegd te worden, - Rowlandson was wel de teekenaar, die door het losse, achtelooze van zijn voordracht en het gul-ondeugende van zijn geest, den schrijver van den meest onrechtzinnigen aller stijlen het best kon benaderen. Welk een verschil tusschen zijn pittige schetsen en de domme, tamme prentjes van den destijds beroemden graveur Stothard, die Sterne illustreert met een uitgestreken gezicht en de meest bravigonaangedane nauwgezetheid!
th. rowlandson. dr. syntax disputing his bill with the land-lady.
Het was ongeveer in 1807 of 1808, dat de Duitscher Ackermann, Rowlandson's vriend, bewonderaar en uitgever, kennis maakte met een geleerd en excentriek man, William Coombe of Combe, toen 65 jaar oud, die zijn domicilie had in de schuldgevangenis ‘The King's Bench’. Deze Combe was van goede familie en had een zeer behoorlijk fortuin geërfd en er door gelapt. In de dagen van zijn welvaart hadden zijn aristocratisch air, en zijn grand-seigneuriale levenswijs hem den bijnaam van Duke Combe verschaft. Toen zijn geld op was, nam hij dienst als soldaat, en groot was de verbazing van ieder die in aanraking kwam met dezen huurling die Grieksch kende. De tooneeldirecteur Roger Kemble gaf een benefiet, waarvan de opbrengst diende om hem vrij te koopen. Hij was daarna kellner, Fransch soldaat, en werd bijna monnik. Vervolgens wijdde hij zich aan de litteratuur en was een tijdlang medewerker van de ‘Times’. Hij was tweemaal gehuwd. Zijn opsluiting in de schuldgevangenis was van geen strengen aard, want hij was dikwijls de gast van Ackermann in het Strand. Op zijn ouden dag was hij van een zeldzaam intellectueele frischheid, en scheen het zeer goed in de King's Bench te kunnen vinden, want toen zijn vrienden aanboden om zijn schulden te betalen, weigerde hij de inrichting te verlaten. Hij was gewoon geen honorarium voor zijn werk vast te stellen, doch schreef aan Ackermann zoo vaak het hem lustte om een twenty-pounder of een thirty-pounder, die hem altijd werd gezonden, want de ‘Tours of Doctor Syntax’ waren in hooge mate populair. Deze berijmde geschiedenissen waren bijdragen voor ‘The Poetical Magazine’,
| |
| |
dat door Rowlandson werd geïllustreerd.
th. rowlandson. illustratie uit: an english dance of death.
Dr. Syntax is een arme dominé, enthousiast minnaar en beoefenaar van wetenschap en kunst, die het plan opvat om een reis door het land te maken, zijn ervaringen te beschrijven, en zijn boek op te luisteren met schetsen van landschappen en andere waargenomen merkwaardigheden, want hij is ook teekenaar. De figuur is eenigszins geïnspireerd op Sterne's Yorick; een armelijke, goed gehumeurde, naieve maar guitige geestelijke op een mager, oud paard, een soort van wijsgeerige Don Quijote.
Hoe de samenwerking tusschen dezen schrijver, die somtijds niet zonder geest en vooral niet zonder wereldwijsheid is, die dikwijls zeurt en er op los rijmelt, maar in zijn kijk op de dingen en zijn soms snedige opmerkingen een merkwaardig man blijkt ook hier, en de teekenaar-etser precies werd geregeld, is niet geheel duidelijk, maar zeker is het, dat Combe in zijn inleidingen telkens bescheidenlijk uit laat komen, dat hij slechts commentaar schreef bij prenten. Er zullen echter stellig besprekingen hebben plaats gehad, want de gang van het verhaal moet toch door den schrijver zijn aangegeven en vele prenten kunnen bijna niet anders zijn dan illustraties bij een althans mondeling aangeduid incident. Aan incidenten is de reis van Doctor Syntax rijk genoeg. Hij verdwaalt, wordt door roovers uitgeplunderd, valt ettelijke malen in het water, wordt bij de wedrennen opgelicht, heeft twist over de rekening in een herberg, zijn paard gaat op hol als het de trompetten bij een revue hoort, zijn papieren worden hem des nachts bijna ontstolen door een kamergenoot, ten slotte echter komt hij uit alle ongedeerd te voorschijn en verblijdt zijn kijfachtige, maar trouwe echtgenoote met den prijs voor zijn boek en met de goede vooruitzichten, die hem geopend zijn.
Het boek is hoogst curieus voor den geest des tijds. De schrijver laat menige klacht vallen over de armoede der lagere geestelijkheid, maar zijn klachten zijn gedempt door nederig godsvertrouwen en eerbied voor gevestigde stellingen. Syntax is filosoof:
Man is, indeed, by Heaven's decree
As happy as he ought to be
As suited to his state and nature
A restless, frail and finite creature.
besluit hij zijn preek, die hij ergens op zijn doorreis houdt, en:
The Squire added his applause:
Nay, such attention had he given
To the sage minister of heaven,
That neither did he sleep nor snore,
A wonder never known before.
Deze Squire en andere van zijn standgenooten beschouwen den excentrieken, geestelijken toerist wel een weinig als een type om zich wat mee te vermaken, en wat mee te sollen, ze onthalen hem, en voeren hem graag een beetje dronken; niemand, ook de schrijver niet, vindt daarin blijkbaar iets onwaardigs. De doctor, die hier als het toonbeeld moet gelden van een braaf en geduldig burger, de idealist tusschen de wereldlingen,
| |
| |
gaat bij verschillende gelegenheden naar bed, zoo zat als een kanon; duidelijker beeld van de zeden destijds kon wel niet gegeven worden. In sommige opzichten is de auteur overigens satiriek genoeg. ‘Blockhead’, zegt Syntax tot den boekhandelaar:
Blockhead, and is it thus you treat
The men, by whom you drink and eat?
Do you not know, and must I tell ye
't Is they fill out your monstrous belly.
De eerste ‘Tour’ in Search of the Picturesque bleef van de drie het meest bekend, en is, wat avonturen en gebeurtenissen betreft, het minst opzettelijk. Wat Rowlandson's aandeel in het ontstaan der ‘Tours’ betreft, het schijnt, dat hij lust had om een reeks landschappen te etsen, en ontmoetingen op het land, in herbergen, enz. en zocht naar een middel om er naar den smaak des tijds, een soort geheel van te maken. Want het publiek was, in dien tijd van betrekkelijk moeilijk verkeer, dol op alle reisbeschrijving, ook van eigen land.
De teekeningen, waaraan Rowlandson meer zorg besteedde dan hij veelal bij zijn politieke prenten gewoon was, werden door hem zelf in omtrek op het koper geëtst, daarna gaf hij, op de reeds beschreven manier, de schaduwen aan voor de aquatinters, en gaf ook een model voor de kleuren. Van zijn delicate kleurtjes, die hij er losjes op sopte, is in de drukken, vooral in de latere, weinig terecht gekomen; de menschen die met de hand de prenten hadden te bewerken, hebben ze meestal zeer vergrofd.
th. rowlandson. illustratie uit: an english dance of death.
De doctor Syntax van Rowlandson is een caricaturaal mager, grof-bottig personnage, met de geweldige kin, die wij meermalen bij zijn typen hebben opgemerkt, hij draagt een enorme gepoederde pruik, die naar achter uitstaat. In veel van de prenten is de compositie, als om den langwerpigen vorm van links naar rechts te vullen, alweer te gerekt; de menschen zijn springerig en dribbelig als ooit. Maar men treft in het boek vele van zijn mooiste landschappen, er is een revue met cavalerie, er is een wedren, prachtig van bewegelijkheid en ruimte-aanduiding, en vol pittig detail, eenige kroegscènes zijn zeer genoegelijk - bijvoorbeeld die, waar Syntax aan slapende stamgasten zijn werk voorleest.
Enkele van de prenten verdienen bijzondere aandacht. Bijvoorbeeld de schouwburgzaal, waarin de doctor met een recensent zit te discussieeren te midden van een wereldsch publiek, en waar de loges met menschen zoo mooi zijn aangegeven in hun regelmaat vol leven en beweging. Verder het diner bij den lord, die Syntax's beschermer wordt, in een kamer vol behangen met schilderijen - alleen Rowlandson kan dat overladene, rijke aanduiden met niets dan zachte, kernachtige lijnen, tot een geheel, waarin - hier nu toch inderdaad - iets van rythme is. Gevoel voor rythme, ik zou zeggen, dat deze vaak slordige compositeur het in zijn beste momenten wel veel meer dan Hogarth toont, en dat de grootsche binnenarchitectuur van zijn kerken, universiteitsgebouwen en kasteelen er meermalen blijk van geeft.
| |
| |
Een verdere charme van die eerste Tour is, dat de teekenaar kans heeft gezien er eenige van zijn gezonde, gracieuze meisjes en vrouwen te doen optreden; terwijl het trieste stakerige paard van den doctor er niet zelden als een van zijn mooiste dier-creaties verschijnt.
Een denkbeeld van zijn tekort schieten aan fantasie geeft de prent, waar Syntax in des lords bibliotheek zit te droomen; en de boeken, als personen, ziet twisten en strijden. De uitbeelding van dit visioen is nuchter; de boeken hebben koppen, soms zeer fijn getypeerde, expressieve koppen, niet meer. Het zijn geen wezens. De droomer in den stoel daarentegen is weer voortreffelijk.
th. rowlandson. illustratie uit: an english dance of life: the fat princess of the mille colonnes.
Na twee vervolgen op de lotgevallen van dezen toerist, en nog een boek met de avonturen van een vondeling, door hem opgevoed, kwam ‘The Dance of Death’, dat het beste werk van Combe is, en de beste illustraties van Rowlandson te zien geeft.
Er is voor mij in het bloote feit dier gelukkige compagnieschap Rowlandson en Combe iets ontroerends, en juist dat wij er zoo niets van weten dan het resultaat, maakt het geval bij uitnemendheid pathetisch. Beiden waren, toen de ‘Tour of Dr. Syntax’ (het eerste der werken) werd ontworpen, den middelbaren leeftijd voorbij. Combe was in de zestig, Rowlandson bij de zestig. De eerste had jaren van weelde en lichtzinnigheid, de ander jaren van succes en roem achter zich. De één was in zijn loopbaan, als men bij hem althans van zoo iets spreken kan, vrijwel mislukt, de ander zag zijn glorie tanen. Beiden hadden het leven volop genoten, en hadden gelegenheid gehad de ledigheid van zingenot als van succes te peilen. Deze twee bejaarde mannen ontmoeten elkaar aan tafel bij den wederzijdschen vriend Ackermann, zij komen tot een gezamenlijk werk, en het is een groot succes. Zij zetten het voort, en na eenige jaren, als de een een zestiger is en de ander de zeventig is genaderd, geven zij in een breed opgezet werk, welks aard de kans op populariteit gering maakt, van het allerbeste dat zij ooit te geven hadden.
Hun hart was in het werk; dit lijdt geen twijfel. Hun geest was gestemd naar het krasse onderwerp, waarmede zoovele kunstenaars voor en na hen zich hebben gemeten, de alomtegenwoordigheid, de onafwijsbaarheid, de onberekenbaarheid van den Dood. Zij zelf hadden afscheid genomen van veel dingen, die hun eens het leven zelf waren, misschien gevoelden zij zich aan het begin van hun levenseinde. Zij legden een groteske verschrikking in woorden en teekeningen, een dreigende moraal, maar ook een bitse, somtijds schrille spot. Wat den schrijver betreft, hij bereikt hier wel eens iets zeer goeds, toch blijft hij een rijmelaar en niet meer dan den commenteerder met verbeelding, hij toont geest en gevoel beide, maar hij preekt meer dan hij dicht.
Rowlandson heeft hier aan zijn details, accessoires, interieurs en achtergrond, groote zorg besteed; hij heeft prachtige typen geteekend, en groepen vol treffende actie,
| |
| |
maar zijn vinding en zeggingskracht vieren de hoogste triomfen in de velerlei schrikwekkende, bizarre, satanische houdingen van den loerenden, toespringenden, aansluipenden, tronenden, zegevierenden Dood.
(grove houtgravure naar rowlandson). the march of intellect.
De prenten, 72 in getal, zijn natuurlijk niet alle van dezelfde voortreffelijkheid; doch er zijn er slechts enkele, die niet stout van conceptie zijn. Het is waar dat de teekenaar in de bijfiguren en achtergronden dikwijls akelig conventioneel kan doen; en het nooit of zelden buiten al te drukke bijtooneeltjes, schijnt af te kunnen, dat zijn repoussoirs vaak te opzettelijk en te lusteloos als ruimtevulling herkenbaar zijn, en dat de groote werking van het eigenlijke drama te veelvuldig wordt bedorven door banaal-romaneske, of plat-comische groepen op het tweede plan. Het schijnt hem niet mogelijk zijn voordracht tot het eenvoudigste te beperken. Elke scène heeft vele, te vele, en te zeer met armen en beenen belangstellende toeschouwers. Hoe weinig komt die prachtige creatie van den mageren Hein hier soms tot zijn recht, door te veel dringen en wijzen en duwen om hem heen! Hoe wordt onze aandacht verbrokkeld door zijn gewoonte om bijna ieder plekje op zijn prent door een bewegelijk figuurtje te vullen, hoezeer wordt ook dikwijls de werking van de expressieve lijn daardoor geschaad! Trouwens, zijn pathos-zonder-meer, ontdaan van het groteske is soms wel zeer verongelukt. De eerste prent van het tweede deel ‘The English Dance of Death’ vertoont ons een meisje dat zelfmoord pleegt door van een rots te springen. De gruwelijkheid van het geval is alles behalve overtuigend. De juffer, een stevige zus met dikke bloote armen, zet zich met de teen van een hupsch klein voetje af, het andere been zwiert gracelijk in de lucht, haar omslagdoek wappert in klassieke plooien om haar leden. De figuur bezit niets tragisch. De Dood die haar achtervolgd heeft, is ademloos neergezegen, en lacht achter zijn knokige hand, maar hij is te dicht bij haar, te weinig verdekt opgesteld. Mooi is alleen de kop en het lichaam van den verdronken minnaar, die op de golven drijft, maar de indruk van dit werkelijk-gevoelde wordt te niet gedaan door de rest. Nog een treffend
staal van mislukt pathos is de allerlaatste prent van de serie. De schrijver zegt in zijn peroratie niets meer of minder dan dat het laatste oordeel aan de heerschappij van Tijd en Dood beide een eind zal maken, en de teekenaar heeft niets meer of minder willen doen, dan datzelfde grootsche en bovenmenschelijke denkbeeld op zijn wijze weer te geven. Zulk een onderwerp kan misschien groot worden behandeld door een Michel Angelo of heel fijn door menschen van een kinderlijk-vrome gemoedsgesteldheid en een zeer oorspronkelijke verbeeldingskracht als Rowlandson's tijdgenoot Blake; deze laatsten hebben de kans dat zij ons ofschoon misschien niet met ontzetting slaan, dan toch pakken door hun ernst en
| |
| |
door het naïeve van hun voorstelling. Maar niemand - zelfs Hogarth niet - was, waar het zulk een allegorische opgaaf betrof, minder vrij van het gemeenplaatselijke en verder af van eenig onbevangen eigen gevoel dan Rowlandson. Zoo is de prent ‘Time, Death and Eternity’ als geheel bepaald belachelijk. De Eeuwigheid is een weldoorvoede engel in een academisch kronkelende draperie, de Tijd een gespierde naakte oude heer met zware armen en beenen, die op apegapen ligt. Alleen de Dood, wiens speer breekt, terwijl de kroon hem van het hoofd valt, is hier, als overal elders een prachtige figuur.
(grove houtgravure naar rowlandson). the doctors dilemma.
Als overal elders. Hoe diep jammer, dat deze vele superbe travesti's van de doodsfiguur niet in een strakker kader zijn gezet, dat zij meestal verdrinken tusschen meer of minder waardige scheppingen van Rowlandson's vis comica! Hier heeft hij zich, terwijl de moeder wereldsche vermaken najaagt, en de dronken min haar roes uitronkt, bij de slapende zuigeling neergezet en wiegt het kind den doodslaap in - daar heeft hij als loods dienst gedaan om de sloep met de rampzalige schipbreukelingen naar den grond te sturen, - of hij buigt zich over den ouden halfkindschen echtgenoot (een ware Daumier-gestalte) van de jonge vrouw heen en schenkt hem gif, - of hij biedt, gepruikt en gerokt, als een hoofsch cavalier zijn diensten aan een coquette, - dan wel rijdt op een skeletpaard de ongelukkige roekelooze ruiters of koetsiers voor, een afgrond tegemoet. Ginds heeft hij zich gemoedelijk dampend neergezet naast een ouden boer, als om met hem de vredespijp te rooken, of in den stoel van een der luidruchtige deelnemers aan een slemppartij. Ziet hem dan weer dringen in den kring der woeste spelers aan een roulette tafel, of zich ridderlijk, met de hand op de ribben aandienen bij een kransje van leelijke oude vrijsters, waarvan hij één - zoo stelt hij haar galant gerust - als bruid naar huis zal voeren. Hij stampt in de apotheek, achter een gordijn verborgen, zijn afdoende medicijn in den vijzel voor de zieken, die zich aan de toonbank verdringen, en als geestelijke zegent hij, niet zonder wijding, het huwelijk in van een ongelijk paar.
Het is alweer karakteristiek voor Rowlandson, dat het verschijnen van den Dood op zijn prenten - wij mogen onthouden dat hij de situaties bedacht, niet de schrijver - dat die Dood nergens iets geheimzinnigs aan zich heeft. Hij wordt, zoo niet door de betrokken persoon, het slachtoffer zelf, dan toch door anderen gezien. Men spreekt hem toe, marchandeert met hem, tracht hem te vermurwen of applaudisseert. Er is dan ook niets schimmigs aan zijn figuur, niets onwezenlijks, spookachtigs aan de tooneelen, waarin hij de hoofdrol speelt. Maar er is een grimmige, woeste humor in de verschrikkingen, die hij wekt, in het bijna-menschelijke van zijn gestalte, in het effect van zijn verschijning op al die tronies.
Hoewel bijna al de prenten in deze serie zeer treffende groepen en brokken van
| |
| |
enorme groteske werking bevatten, waarbij men aan de meest forsch-realistische vondsten van Jan Steen wordt herinnerd, zou ik de enkele, waar de teekenaar het soberst is gebleven, het hoogst willen stellen. Dat zijn dan de waarlijk grootsche prent, waarop men den Dood een bokser met zijn eigen wapen, de vuist, ziet vellen, en de groep van vluchtende toeschouwers van de sport, ver genoeg af en massaal genoeg is, om het drama zelf te concentreeren, - een andere, waar de figuren van een pantomime, door hem worden aangesproken, en hun beschilderde, potsierlijke bakkessen, vertrekken tot een huilerigen angst-grijns - en de volle, maar van actie wondermooi bijeengehouden speeltafel-scène, waarop niets dat in een anderen geest begrepen is dan die der hoofdfiguren; waarin volkomen eenheid is in den chaos.
Nog schreef Combe, en illustreerde Rowlandson ‘The Dance of Life’ een aanmerkelijk tammer boek, waarin de teekenaar echter een paar grappige Fransche scènes gaf, o.a. die van het café van de ‘Fat Princess of the Mille Colonnes’ en eenige mooie sporttafereelen. Naar het bravig en blij einde toe schijnt Rowlandson zich minder op zijn plaats te gevoelen, en bij de vrome, ofschoon zeer kreupele rijm-regelen:
By piety's duo rite 't is given
To hold communion with heaven.
teekent hij een kerk vol hoogst comische figuurtjes van boeren en boerewijfjes, een vroolijke dominé, een koddigen voorzanger, en een drukdoend, burlesk koor van orchestleden. Deze prent is vol aardige details; een vader met zijn kind op den schoot, kijkt achter het hoofdje om met moeite in zijn gezangboek, een oud mannetje zit te snurken, een drietal vrouwen houdt blijkbaar een wereldlijk discours. Het werd hem blijkbaar soms toch te machtig, een moralist te illustreeren!
De prenten in ‘The military Adventures of Johnny Newcome in the Army’ komen mij veel grover voor dan die in de boeken van Combe. Deze ‘Adventures’ (bij den veldtocht in Spanje) zijn geschreven door een ‘officer’, en hebben weinig om het lijf, de teekenaar heeft een paar curieuze composities geleverd, waar op zijn geniale wijze een veldslag is aangeduid, maar voor het overige zondigt hij door te gemaniereerde bizarrerie. Nog heeft Ackermann's opvolger na Rowlandson's dood, en wel in 1830 een boekje uitgegeven met houtsnee-reproducties (van een niet genoemde) naar eenige zijner nagelaten teekeningen, waarbij weer praatjes, versjes en verhaaltjes geschreven zijn. De houtsneden zijn bijzonder grof, en leelijk, maar een heel enkele geeft nog weer eens een bijzonderen kijk op 's meesters gaven, b.v. ‘The March of Intellect’, dat van een zeer goedige geestigheid is. Dit boekje was het eerste deel van ‘The Humourist’, een jaarlijksche uitgaaf, zooals er toen zooveel verschenen.
Ik vermeld het geval, om aan te stippen, dat het geïllustreerde boek eerst na Rowlandson's dood, in Engeland populair werd. Maar in de meeste gevallen kreeg het een ander karakter: kleine etsen of houtsneden versierden een tekst, die meer wou zijn dan een uitvoerig bijschrift. Er was minder sprake van plaatwerken dan van boeken, en ook de opzichzelf staande prent ging langzamerhand onder in de dienstbaarheid aan tijdschrift of boek.
Rowlandson stierf in 1827, zeventig jaar oud. Hij had zijn roem overleefd. Zijn vrienden Gillray, Wigstead, Bunbury waren hem in den dood voorgegaan. De schetsen van de beide laatsten, zooals ook die van Woodward, Nixon en anderen, waren vaak door hem geëtst, eenige zijner prenten zijn dus door anderen verzonnen, hoezeer zijn eigen trant erin ligt. Ik heb in geen enkel geval een dezer prenten ter reproductie gekozen, mede omdat ik in een volgend artikel het werk van enkelen dezer amateurs of althans zwakker teekenaars wil laten zien en bespreken.
|
|