| |
| |
| |
Edouard Manet, door Kasper Niehaus.
(Vervolg en Slot).
Eerst in het jaar, waarin de Olympia tentoongesteld werd, na de sluiting van den Salon, in Augustus 1865, ondernam Manet als toerist de reis naar Spanje, waarnaar hij reeds zoo lang had verlangd. Niets karakteriseert hem beter dan deze reis. Hij zou slechts tot Madrid gaan en de plaatsen, die op zijn weg en in de nabijheid lagen, vluchtig aandoen. Astruc gaf hem goeden raad en een nauwkeurig reisplan met alle bezienswaardigheden mee. Manet is in Burgos en Valladolid, in Madrid en Toledo geweest. Natuurlijk is hij eenige keeren in het Prado geweest en heeft de Velasquez bezien. Particuliere collecties heeft hij niet bezocht, niet eens de verzameling van den hertog van Ossuna, die Astruc hem bizonder had aanbevolen. Van El Greco schijnt hij, uitgezonderd de weinige schilderijen, die toenmaals in het Prado hingen, slechts de beide voornaamste jeugdwerken in Toledo, de ‘Begrafenis van den graaf d'Orgaz’ en het ‘Espolio’ te hebben gezien. Hij was noch in het nabije Escuriaal, dat Astruc hem op 't hart gebonden had te gaan zien, noch in Aranjuez en zat meesttijds in Madrid fransche couranten te lezen. Noch Goya, noch Velasquez, noch El Greco konden z'n heimwee verdrijven. Hij kwam zich als een banneling voor. Eenig genoegen hebben de stierengevechten hem nog bereid, en hij heeft vluchtig in de arena geteekend. Wat hem z'n humeur bedierf, was - 't is treurig het te moeten zeggen en de romantische Astruc moet slechts met moeite een medelijdend lachje onderdrukt hebben - de fatale reuk der olie en de boter van twijfelachtige kwaliteit, waartegen de verwende maag des Parijzenaars niet bestand bleek. Denzelfden middag, waarop Manet te Madrid aankwam, kwam Théodore Duret, die een fantastische reis door Portugal had ondernomen, te Madrid aan. Hij kwam van Badajoz, aan de Portugeesche grens, had een dagenlange reis per diligence achter den rug en was half verhongerd. Het juist geopende Hôtel de Paris op de Puerta del Sol kwam hem als
het ware paradijs voor. Daar had ook Manet zich neergelaten. De twee kenden malkander toen nog niet. Duret vertelt heel aardig, hoe zij, daar het algemeene middagmaal reeds was afgeloopen, alleen in de eetzaal zaten, en hoe hij de ergernis van z'n tafelgenoot opwekte, door dubbel van alle gerechten te nemen, waarvoor de ander grimmig had bedankt. Tenslotte kon Manet zich niet langer bedwingen, Duret over zijn vlijtigen eetlust, die hem als een persoonlijke beleediging aandeed, te onderhouden. Duret motiveerde z'n geeuwhonger met te zeggen dat hij uit Portugal kwam. Manet zei daarop dat hij uit Parijs kwam. Hij en de criticus der avant-garde zijn toen vrienden geworden en tot aan Manets dood gebleven. Op een dag gingen zij samen naar Toledo, waar een bedorven hoen hun het plezier in de ‘Begrafenis van den graaf d'Orgaz’ bedierf. Eenige dagen nadien keerden zij naar Parijs terug. Manets Spaansche reis heeft slechts twee weken geduurd.
Men bemerkt geen werkelijke verandering bij den schilder na de reis, die hem eer van Spanje heeft vervreemd. De Spaansche motieven hebben uit. De schitterende Spaansche costumes bleven ongebruikt in een hoek van het atelier. Manet schilderde thans, omstreeks 1866, in Cherbourg en Boulogne, zeestukken, waaronder het merkwaardige gevecht tusschen de beide amerikaansche schepen ‘Kearsage’ en ‘Alabama’, dat hij in het jaar 1864 van een loodskotter op de hoogte van Cherbourg mee aangezien en geschetst had, en dat met de vernietiging van een der beide schepen ein- | |
| |
digde. Courbet was hem als zeeschilder voorgegaan, die als een der eersten de zee niet meer van het strand, maar van de zeezelf uit geschilderd had. Doch het is Courbet nooit gelukt, de zee anders als met golven te bevolken, terwijl Manet daarenboven alle natuurlijke détails van het zeegezicht aan het totaaleffect laat deelnemen.
Manet was zwak in het uitdenken van situaties. Hij heeft, in tegenstelling met z'n vriend Whistler, die z'n schilderijen zelfs ‘arrangements’ noemde, heel weinig gearrangeerd en is waar hij het opzettelijk beproefde, zelden bizonder gelukkig geweest. Zijn verbeelding begon daar, waar die der meesten te kort schiet, bij de stofuitdrukking. Componeeren beteekende voor Manet een ding waarschijnlijkheid geven en wanneer de dingen op het doek leefden, was het schilderij voltooid.
rouvière als hamlet.
Buitendien schilderde hij toeneenige zijner beste portretten, dat van Zola, van Rouvière als Hamlet, van Duret; vele vrouwenportretten, waaronder dat van zijn vrouw en zijn moeder, ‘Le repos’ en dat van zijne leerlinge Eva Gonzalès. Bijna gelijktijdig het dubbelportret ‘La leçon de musique’ en een weinig vroeger en een weinig later, de ‘Exécution de l'Empereur Maximilien’, het ‘Balcon’ en het ‘Déjeuner à l'atelier’ en tallooze stillevens. Deze periode omstreeks 1870 is Manets vruchtbaarste geweest.
Het portret van Emile Zola, door 's dichters vrouw aan den Louvre vermaakt, was de dank aan den auteur, die in z'n dagbladartikelen in ‘L'Evènement’ en in de ‘Revue du XIXe siècle’ en tenslotte in z'n beide brochures krachtig voor hem was opgekomen; overigens zonder eenig succes. De groote aparte tentoonstelling van vijftig schilderijen, die de door den Salon gerefuseerde in 1867 nabij de wereld-tentoonstelling bij den Pont de l'Alma georganiseerd had, direct naast de barak van den eveneens geweigerden Courbet ‘naturaliste’; was zoo goed als onopgemerkt gebleven of had, als alle voorafgaande uitingen des kunstenaars, slechts grappenmakers gepleizierd.
Het chef-d'oeuvre uit de jaren voor den Fransch-Duitschen oorlog dankt z'n ontstaan aan de donkerste episode uit Napoleons regeering. De bestraffing van den ongelukkigen keizer, terwijl de andere keizer ongestraft op den troon bleef, maakte diepen
| |
| |
indruk op Manet, en hij heeft zich nog in den zomer van 1867, spoedig na de catastrophe, aan den arbeid begeven, maar er ging ruim een jaar overheen, voor het definitieve schilderij, dat thans in de Kunsthalle te Mannheim hangt, voltooid was. Het is inderdaad eene historische schilderij en het maakte, zooals bekend, te zijner tijd als zoodanig in Amerika furore. De executie is op den dag, waarvan de datum op het schilderij staat aangegeven, den 19 Juni 1867, zoo voltrokken als het hier is afgebeeld. De keizer zag er aldus uit, men herkent den Habsburger; zelfs zijne kleeding, tot op den hoed is historisch.
eva gonzalès. (foto druet).
Men herkent ook zijne vrienden, de dappere generaals Miramon en Mejia. Zeven soldaten, heet het in de berichten, voltrokken de executie. Zij vond voor Queretaro plaats. Men had eene muur opgericht. De zeven soldaten en de muur komen op het schilderij voor. Slechts weinige schreden scheidden de soldaten van hun slachtoffer, berichten de historici. En ook aan deze bijzonderheid heeft Manet, die alle aanwijzingen volgde, zich gehouden. Alleen heeft hij de groep schuin ten opzichte van den muur en den keizer in 't midden geplaatst, terwijl inderdaad Maximiliaan deze eereplaats aan Miramon afstond. Zoo vertelt tenminste 's keizers trouwe aanhanger, prins Salm, in zijn boek ‘Queretaro’. Goya had zestig jaren tevoren een dergelijk motief geschilderd, eene scène uit de Spaansche revolutie van 1808. Manet heeft dit schilderij, dat in het Prado hangt, gezien en het zich wellicht herinnerd.
Aan het eigenlijke schilderij gingen drie verschillende ‘staten’ vooraf, waarvan Manet de eerste, levensgroot, onder den eersten indruk van het drama geschilderde schets nog op de tentoonstelling aan den Pont de l'Alma wilde hebben, en die vandaar, zooals Bazire bericht, door de overheid uit politieke overwegingen werd verwijderd. Maar niet in het motief, doch voornamelijk in de aanschouwing manifesteerde Manets revolutionnaire kracht zich. Den kunstvriend zal de episode, die het schilderij voorstelt, even onbelangrijk voorkomen als de historische gebeurtenis op de ‘Overgave van Breda’ van Velasquez, niettegenstaande zoowel hier als daar het geschiedkundige
| |
| |
voorval in het centrum van het schilderij plaats vindt, Ook de tweede en derde staat moeten nog in 1867 zijn ontstaan, want de derde, wiens plaats in de rij eenigermate vaststaat, draagt den datum van dit jaar. De tweede is helaas alleen nog maar in fragmenten voorhanden, die dan nog in slechten staat verkeeren en waarvan de verf op sommige plaatsen is afgebladerd, zoodat een zuiver oordeel onmogelijk is. Deze opvatting is het resultaat van nauwkeurige studies. Manet verving de schilderachtige costuums van de schutters der eerste schets. Hij liet fransche soldaten in z'n atelier komen en schilderde hen nauwkeurig in hunne uniformen. Het historische costuum was bij de twijfelachtige uniformeering der liberale armee niet te verkrijgen.
dejeuner dans l'atelier. (foto druet).
De jassen, kepi's en geweren stemmen overigens ongeveer overeen met de afbeelding van het executiepeloton in ‘Die Mexikanische Kaisertragódie’ van Smit von Tavera. Voor de groep der veroordeelden deed hij vrienden poseeren en wel voor de, van deze schets bewaard gebleven figuur, den musicus Damourette, een vriend van z'n broer Gustave, en wijzigde de gezichten naar fotografieën. Deze compositie komt die van het eindelijke schilderij, van enkele minder gelukkige détails afgezien, zeer nabij. Alleen wordt het grootste gedeelte van het lichaam van den officier met den degen zichtbaar. Achter de groep is thans de muur gekomen, het décor van den muur is zeer summier geschetst. Dit kleine schilderij, dat alla-prima schijnt gedaan en waarin de natuur overwonnen is, staat onvergelijkelijk hooger dan de voorgaande
| |
| |
opvatting. De figuren zijn niettegenstaande de sterke returtie van het formaat even gedétailleerd. Hiernaar maakte Manet de lithografie, die eerst na z'n dood in bescheiden oplaag werd gedrukt en waarin de groep met den officier nauwkeurig dezelfde is. Daarentegen is de achtergrond weer veranderd. De muur vormt nu duidelijk een hoek, zoodat de delinquenten parallel met den tweeden muur komen te staan. Over den rechtermuur verschijnen gezichten onder breedrandige hoeden, achter de linker de toppen van cypressen.
exécution de l'empereur maximilien.
Het eindelijke schilderij is waarschijnlijk eerst in 1869 ontstaan. Het is de belangste en eenvoudigste oplossing. De overbodige officier is verdwenen. Het landschap achter den muur verruimt den blik en de handeling is binnen het zeer eenvoudige schema van horizontalen en verticalen gevangen. De meester is thans z'n schilderij machtig, onderdrukt alle toevalligheden en verheft de episode tot de hoogte van het monument. De ‘Exécution de l'empereur Maximilien’ behoort met de groote museumschilderijen, ‘Déjeuner sur l'herbe’ en ‘Olympia’ tot Manets omvangrijkste werken.
De schilderijen, waarmee Manet aan den Salon van 1869 deelnam, waren ‘Le balcon’ en ‘Le déjeuner à l'atelier’. De zittende dame op het ‘Balcon’, - waarmee hij wellicht een modern pendant van Goyo's ‘Balcon’ wilde leveren -, is het eerste - eenige jaren oudere dan de meeste andere - der serie portretten naar zijne leerlinge Berthe Morisot. Het andere jonge meisje, - Mlle. Jenny Clauss, die later den schilder Prins huwde -, en de heer, - de schilder Guille- | |
| |
met -, zijn minder goed geslaagde figuren op dit als geheel minder gelukkige schilderij, het middelmatigste dezer heele periode. Het is mislukt omdat hij niet naief genoeg meer was, de beperkingen, die hij zich totnogtoe had opgelegd, langer te verdragen en omdat het compromis tusschen interieur en plein-air schilderen (zooals hij het in ‘Le balcon’ wilde sluiten) hem nog niet mogelijk was. Daarentegen is ‘Le déjeuner à l'atelier’ een zijner volkomen gelukte meesterwerken. Manets stiefzoon, Léon Leenhoff, het model voor ‘L'enfant à l'épée’ leunt op de tafel en de in halfdonker zittende man met den hoed is Manets vriend Rousselin. De wapens hoorden toe aan een vriend uit den leertijd op het atelier-Couture, Monginot genaamd, die hem ook voor vroegere schilderijen, zooals ‘L'enfant à l'épée’ wapens had geleend en in dank waarvoor Manet hem in een zoek geraakte schets moet hebben geschilderd.
In 1870 schildert hij voor de eerste maal van 't begin tot 't einde een schilderij ‘en plein-air’: ‘Au jardin’, dat de zuster van Berthe Morisot, de reeds genoemde Mme Pontillon, haar kind en haar broer in den tuin der familie Morisot te Parijs voorstelt. De oorlog onderbrak het werk. Manet onttrok zich niet aan z'n plicht, werd officier bij de Garde nationale en droeg gelaten z'n lot als ondergeschikte van Meissonier! Hij maakte het beleg van Parijs mee, was, zooals eene teekening bewijst, getuige van de straatgevechten der commune en ging na den oorlog voor korten tijd naar Oloron in de Pyrenëen, waar zijne familie dien bangen tijd doorbracht. Een der eerste schilderijen uit het zuiden is het ‘Interiéur’ van Arcachon eene balconkamer, waarin z'n vrouw en z'n stiefzoon, met het uitzicht op de zee. In Januari van het jaar 1872 bezoekt hij Holland ten tweeden male, waar hij den lievelingsmeester zijner jeugd, Frans Hals, terugzag. Het resultaat dezer reis was ‘Le bon bock’, dat in 1873 in den Salon verscheen en dat de faam in een ommezien bekend maakte. Wat Manet met geen der voorafgegane schilderijen had weten te bereiken, gelukte hem met dit portret van z'n vriend, den kopergraveur Belot: hij werd bewonderd. Een gymnasiast, die later naam maakte, Camille de Sainte-Croix, stuurde den schepper der ‘Bon bock’ een geestdriftig sonnet. De Figaro-criticus, Albert Wolff, dien Manet ook met z'n spoedig daarop geschilderd portret niet tot betere gedachten vermocht te brengen, schertste echter, niet geheel ten onrechte, dat Manet water in z'n bierglas had gedaan om bij het publiek in het gevlei te komen! De overdreven lange arbeid aan het schilderij zal geschaad hebben. Zooals Manet eens tot Faure, wien het oorspronkelijk toebehoorde, zei, had hij er over de zestig zittingen voor gebruikt. Het veel voornamere vrouwenportret ‘Le repos’, dat in dezelfden Salon was
tentoongesteld, vond in de oogen van hetzelfde publiek geen genade. Met het ‘Bal de l'Opéra’ - terzelfder tijd ontstaan - leverde Manet een pendant voor de een twaalftal jaren eerder geschilderde ‘Musique aux Tuileries’. Alle figuren zijn portretten van personen uit zijn omgeving, musici, schrijvers, viveurs en demi-mondaines. Hij liet z'n bekenden in rok en witte das in het atelier poseeren. Manet heeft langen tijd aan dit schilderij gewerkt. Het inspireerde hem tot een paar andere, die er meer of minder nauw verband mee houden. Den polichinel, die links op het ‘Bal de l'Opéra’ door de lijst wordt afgesneden, heeft hij herhaaldelijk geschetst en geschilderd (Salon 1874) en tenslotte naar hem in andere pose, z'n populairste lithografie (de eenigste chromo) gemaakt, waarvoor Théodore de Banville een distichon dichtte. ‘La femme aux éventails’, het portret in maskerade-costuum van Mme de Callias, echtgenoote van een journalist die over Manet heeft geschreven, is ook in dezen tijd ontstaan. De beeldhouwer-schilder Alfred Stevens was Manets vriend en bewees hem een grooten dienst, door hem met z'n eersten ernstigen kooper, den kunsthandelaar Durand-Ruel in aan-
| |
| |
le bon bock. portret van den graveur belot.
| |
| |
raking te brengen. In Stevens tuin aan de Rue des Martyrs, waar thans de rue Alfred Stevens zich bevindt, schilderde Manet de ‘Partie de Crocket II’, dat het ‘Städelsches Institut’ te Frankfort sinds kort bezit. Manet was met zijne familie in den zomer van 1873 te Berck-sur-mer en te Boulogne geweest, waar verscheidene zeestukken, o.a. de ‘Pêcheurs en mer’, op zee bij Boulogne geschilderd, ontstonden. In den tuin van het casino van Boulogne had hij dikwijls bij de spelen der jongelui toegezien. Daar schilderde hij de eerste kleinere ‘Partie de Crocket’, dat tot Caillebottes nalatenschap aan den ‘Musée du Luxembourg’ behoorde, door de commissie echter - omstreeks de helft der negentiger jaren - werd afgewezen! In den herfst repeteerde hij het motief te Parijs, in geheel andere opvatting echter.
argenteuil. (foto druet).
Op dergelijke wijze schilderde Manet kort daarop de familie van z'n vriend Claude Monet, - die aanvankelijk sterk door hem beïnvloed en z'n intimus was geworden, - in een tuin.
De schilderijen uit Argenteuil van het jaar 1874 vertoonen een lichter gamma, zijn lichtrijker dan alle voorafgaande: ‘Argenteuil’, de blauwe, met scheepjes bevolkte Seine met de vrouw in 't rose aan den oever en ‘Claude Monet dans son atelier’, de zonnetent van een boot; ‘Argenteuil’, (Museum van Tournai), de twee canotiers op de Seine, voor den een waarvan Manets zwager Rodolphe Leenhoff heeft geposeerd evenals voor den zeiler in ‘En bateau’, het gelukkigste der heele serie. Het conciese principe van de school der néo-impressionisten werd door Manet slechts geïnitieerd en zou door anderen, als Claude Monet, veel consequenter worden voortgezet.
De lichtrijkheid van Manets gammas werd nooit doel, maar bleef altijd slechts middel. Hij vervulde de belofte die hij als jongmensch had afgelegd toen hij Courbet het te zwarte verweet. Kwam het alleen op de reiniging van het palet aan, dan zou Manet inconsequent zijn en de dogmatische theoreticus Monet hooger staan. Want ge- | |
| |
lijktijdig met en nog na de Argenteuil-serie ontstonden vele werken, vooral portretten, die met de moderne coloristiek zoo goed als niets gemeen hebben. Hij wilde in allen deele volmaakt en harmonisch blijven en geen der vele kanten zijner rijke persoonlijkheid te luid en met nadruk doen spreken of zich op een bepaald gebied specialiseeren. Met deze ingetogenheid, waardoor hij z'n voornaam en onopvallend karakter behield, gaf hij echter het leiderschap eener jonge generatie, die hem van nu af aan afvallig zou worden, prijs. Met recht mocht deze meester van zich zeggen, - in de voorrede van den catalogus zijner groeptentoonstelling aan den Pont de l'Alma, - dat hij nimmer de oude schilderschool had willen omstorten, noch eene nieuwe oprichten.
In dezen tijd, omstreeks het jaar 1875, schijnt hij soms, zooals in ‘Le linge’, stil te staan vol aarzeling. Eene reis naar Venetië in het jaar '75 levert alleen het kleurige ‘Canale Grande’ met de blauw- en witte palen op.
Dit schilderij is niet gevolgd door eene serie van gelijken aard, die de reeks der ‘Argenteuil’-schilderijen zou voortzetten. Manet toch trok zich in z'n atelier terug en begaf zich aan het portretschilderen.
Manet heeft toentertijd eene onafzienbare serie portretten geschilderd, nog meer geschetst. Piëteitlooze handen hebben menige schets na Manets dood ‘vervolledigd’, zonder te voelen dat die overbodige détails het geheel afbreuk zouden doen, - zoo werd b.v. de achtergrond der ‘Amazone’ door vreemde hand ingrijpend veranderd. Er bestaan van Manets hand vele schetsen, die nog niet gecatalogiseerd werden en in onbekend bezit zijn overgegaan.
De portretten uit dezen tijd zijn van geheel anderen aard dan de vroegere. Zij kenmerken zich door de eigenschap, dat elk spoor der spaarzaam aangewende middelen om het beoogde resultaat te bereiken, is verdwenen en zij schijnen uit een in ieder opzicht gelouterde aanschouwing te zijn voortgekomen.
Manet heeft toen menige spiritueele en belangrijke persoonlijkheid van zijnen tijd voor z'n ezel gehad. Hij werd met Stéphane Mallarmé bevriend.
De dichter kwam tot aan Manets dood geregeld elken namiddag op het atelier. Zij causeerden, onderwijl Manet schilderde, zooals de dichter der ‘Divagations’ in een klein opstel aan Manet gewijd, herdenkt.
Hij teekende de vignetten voor den ‘Après-midi d'un faune’ en de lithos voor den ‘Corbeau’. Tegelijkertijd schilderde hij 's dichters portret, thans in 't bezit van zijne dochter Mme Bonniot, die nog meer beeltenissen haars vaders van beroemde hand, zooals van Whistler en Renoir, bewaart.
Het chef-d'oeuvre dezer portretkunst is ongetwijfeld ‘Marcelin Desboutin’, dat met ‘Le linge’ door den Salon van 1875 werd geweigerd. Van Marcelin Desboutin, een soort mislukt genie, bestaan eenige gelukte etsen, zooals de portretten van Renoir en Degas. Edmond de Goncourt, die hem kende, is omstreeks den tijd, waarin Manet het portret schilderde, in Desboutins atelier geweest en heeft z'n typischen kop beschreven: ‘une tête toute cahoteuse de méplats et de rondeurs turgescentes: une tête de foudroyé’. Manet gaf het portret niet den naam des geconterfeiten, doch noemde het ‘L'artiste’, zooals hij vroegere portretten veralgemeend had met namen als ‘Le bon bock’ en ‘La bonne pipe’. Het schilderij is bijna monochroom. De gele tabakzak en de gelijkkleurige hond zijn het eenige meerkleurige. De achtergrond is effen, waartoe Manet eerst later besloot; de schilder J.E. Blanche herinnert zich tenminste, toen hij Manets atelier bezocht, rechts der figuur een tuinstoel te hebben gezien.
Manet sprak eens met Arsène Houssaye over den ‘Père Bertin’ van Ingres in den Louvre. Houssaye gaf hem allerlei goeds toe, doch noemde het portret ‘sec’. ‘Sec?’ antwoordde Manet, ‘allons donc! Ingres a
| |
| |
choisi le père Bertin pour styliser une époque, il en a fait le bouddha de la bourgeoisie cossue, repue, triomphante....’ En in verband hiermee komt hij over z'n eigen portretten te spreken. Anderen hadden de vrouw uit het tweede keizerrijk geschilderd, hij ‘la femme depuis’. Hij noemt vele vrouwen, die voor hem poseerden, ‘qui ont leur caractère à elles’. Daarbij schiet hem ‘L'artiste’ te binnen. ‘Il y a une étude, pas de femme celle-là, qui m'a rudement interessé. C'est l'étude d'après Desboutin. Je n'ai pas eu la pretention d'avoir resumé une époque mais d'avoir peint le type le plus extraordinaire d'un quartier. J'ai peint Desboutin avec autant de passion que Baudelaire’. Men begrijpt voor dit schilderij, wat Manet verstond onder ‘Concision’, die hij voor alles van den kunstenaar verlangde: ‘La concision en art est une nécessité et une élégance, l'homme concis fait réfléchir, l'homme verbeux ennuie; modifiez-vous toujours dans le sens de la concision. Dans une figure cherchez la grande lumière et le grand ombre, le reste viendra naturellement. C'est souvent très peu de chose.... Et puis cultivez votre mémoire, car la nature ne vous donnera jamais que des renseignements, c'est comme un garde-fou qui vous empêche de tomber dans la banalité.... Il faut tout le temps rester le maître et faire ce qui vous amuse. Pas de pensum! ah non, pas de pensum!’
de familie claude monet. (foto druot).
Manet hield van de beteekenisvolle figuren van zijn tijd. Gaarne zou hij Victor Hugo hebben geschilderd. Vrienden waren z'n bemiddelaars, doch de oude leeuw was niet te bewegen. Van Clémenceau maakte hij twee vluchtige studies, die den redenaar beter karakteriseeren dan Raffaëllis groote schilderij in den Luxembourg. Gambetta poseerde voor hem, helaas te kort om meer dan een paar teekeningen op te leveren. Ook het portret van Albert Wolff, den weerspannigen criticus van de ‘Figaro’, werd niet voltooid, omdat de geportretteerde weigerde langer te poseeren; doch dit ver- | |
| |
hindert niet, dat dit werk een overtuigend bewijsstuk is voor z'n genialiteit als menschenschilder. Dit klassieke conterfeitsel herinnert aan het portret van Ingres en Holbein, het vertoont dezelfde discrete terughouding van 's makers persoonlijkheid tengunste der objectiviteit van het gemaakte. Van z'n vriend, den kunstlievenden componist Chabrier, die reeds op het ‘Bal de l'Opéra’ figureert, zou Manet een portret geschilderd hebben, dat verborgen moest worden, wijl het den opkomenden waanzin van den musicus verried. Het portret moet in onvoltooiden staat vernietigd zijn. Z'n laatste mansportret was dat van den politicus Henri Rochefort, van wien ook een portret door Courbet bestaat. Ook zichzelf heeft Manet twee maal geschilderd of geschetst, en wel omstreeks denzelfden tijd, in het jaar 1878; in twee zeer verschillend geaarde portretten, waarvan elk een andere kant van 's kunstenaars persoonlijkheid karakteriseert.
Z'n kunst was niet naar den smaak van iedereen. De zanger Faure, wien hij zich als aan een zijner eerste koopers verplicht voelde en die voor zijn portret in de rol van Hamlet uit de opera van Ambroise Thomas, den buitengewonen prijs van 6000 francs had bepaald, veroorzaakte hem veel moeite. Faure vertelde zelf, dat Manet negen maal het portret als Hamlet begonnen was en drie schilderijen had vernietigd, voor hij tot het eindelijke resultaat kwam. Behalve het eigenlijke schilderij bij Durand Ruel te Parijs, bestaat er nog de zeer summiere levensgroote schets der ‘Hamburger Kunsthalle’. De aanvankelijke compositie zou men in de pastelteekening ‘Hamlet en de geest’, die Mallarmé bezat, mogen vermoeden. Faures borstbeeld houdt geen verband met het groote portret, doch werd eerst in den allerlaatsten tijd, 1883, geschilderd.
De Monets, Sisleys en Pissarros zijner beroemd geworden schilderijenverzameling, zijn grootendeels door bemiddeling van Manet in Faures bezit gekomen. Manet dankte dezen invloed op den maecenas niet aan z'n kunst, doch aan z'n ‘esprit’, waarover men menige geloofwaardige anecdote vertelt. Faures ideaal was Boldini, die hem met de gekende virtuositeit had geschilderd. Hij hield niet op Manet de charmes van den concurrent te prijzen, waarop Manet uitviel: ‘Mon cher Faure, c'est bien, très bien, mais laissez-moi vous dire qu'hier j'étais devant Tortoni et quelques personnes soutenaient que Berthelier (een geliefd café-chansonnier) qui fait tout ce qu'il veut avec sa bouche et avec son nez a plus de talent que vous’. ‘Vous avez infiniment d'esprit, mon cher Manet’, antwoordde Faure. Een ander maal, vertelt Duret, bood Manet den ontevredene aan, hem voor de 6000 francs door Léon Bonnat te doen schilderen. Toen Cham Manets schilderij in den Salon van 1877 zag, maakte hij eene caricatuur met het onderschrift: ‘Hamlet devenu fou se fait peindre par Manet’, waaronder Faure zeer moet hebben geleden.
De beste grappen moet hij gemaakt hebben, onderwijl z'n handen met schilderen bezig waren. Alle grappen echter konden Faure niet beletten, het portret te weigeren en het bleef tot aan Manets dood in 's meesters bezit. Faure's portret behoort niet tot de meesterwerken.
Manet was niet met liefde bij den arbeid. Faure was hem au-fond onuitstaanbaar. Het uitzicht op de goede betaling was geen voldoende prikkel. Op z'n nonchalante manier zei hij eens: ‘Il n'y a qu'une chose vraie, faire du premier coup ce qu'on voit. Quand ça y est, ça y est. Quand ca n'y est pas, on recommence. Tout le reste est de la blague’.
Intusschen schilderde hij in het laatste decennium zijns levens eene serie dankbaarder onderwerpen, zooals ‘Nana’ in 1877, de stadsgezichten der ‘Rue de Berne’ in 1878, ‘La serre’ en ‘Chez le père Lathuille’ in 1879, het portret van den leeuwenjager ‘Pertuiset’ in 1881 en tenslotte
| |
| |
henri rochefort. (foto druet).
| |
| |
‘Un bar aux Folies Bergères’ in 1882.
chez père lathuille.
Manets ‘Nana’ bestond reeds, toen Zola z'n roman van dien naam nog moest beginnen. Het schilderij werd voor den Salon van 1877 geweigerd, Zola's ‘Nana’ verscheen eerst in 1880. In ‘l'Assommoir’ wordt Nana slechts vluchtig vermeld. Het motief stemt overigens met geen enkele scène uit Zola overeen. Manet is de initiateur van dergelijke voorstellingen geweest.
In ‘La serre’ der Nationalgalerie te Berlijn, verheft Manet zich tot de hoogte van zijn tijd, waardoor die gelijkgerechtigd wordt met de bloeiperioden der oude kunst en schept het levensvolste werk zijner portretkunst. De geconterfeiten zijn de schilder Guillemet en zijne echtgenoote, die Manet herhaaldelijk geschilderd en geteekend heeft. De brillante kleuren groepeeren zich om het vaste schema van verticalen en horizontalen, dat ook de schijnbaar toevallige houdingen der figuren bepaalt. Het portret van Manets vrouw in eene serre, waarop dezelfde bank voorkomt, ging eenige jaren vroeger de ‘Serre’ als een soort voorstudie vooraf. Van dit schilderij bestaan twee opvattingen, waarvan de eerste sinds kort in de familie Manet te voorschijn is gekomen: eene krachtige natuurstudie. Aan de repetitie kan men bemerken, dat zij niet naar de natuur werd geschilderd; men mist hierin het geordende en de rust, waardoor ‘La Serre’ uitmunt. Dezelfde armoede van geest spreekt het latere portret van den leeuwenjager Per- | |
| |
tuiset, verwant met ‘Le bon bock’ niet zalig. De compositie der ‘Olympia’ en van het ‘Déjeuner sur l'herbe’ doet, vergeleken met die der ‘Serre’ en ‘Chez le père Lathuille’, geconstrueerd en gekunsteld aan en schijnt niet zoo volkomen met 's meesters natuurlijk temperament te harmonieeren.
Naast ‘La serre’ dient vooral de kleurigste Manet ‘Chez le père Lathuille’ (Museum van Tournai), het jonge paar aan het ontbijt in de open lucht, prijzend genoemd als een der meesterwerken. Het jonge mensch is de zoon van den waard Lathuille, naar wien Manet een pastel als voorstudie heeft gemaakt. Het schema waarop het schilderij gebouwd werd, is nog meer verholen dan in ‘La serre’. De twee verticalen, waarmee de achtergrond is ingedeeld, zijn alleen duidelijk merkbaar. Het schilderij is oogenschijnlijk niets meer dan een natuurfragment en in Manets bewustzijn was het wellicht inderdaad niets anders. De academische omtrek als zoodanig wordt er niet in aangetroffen. Het meer academische vormstel der jeugdwerken verschilt van het formeele der latere werken niet gradueel, doch essentieel, het formeele is geen vaststaand begrip meer. De pose der beide figuren is in verhouding tot die der ‘Olympia’ van geringe beteekenis. Zij staan thans in natuurlijker connectie tot hunne omgeving, het licht, de atmospheer is het bindmiddel geworden. Voor de ‘Olympia’ worden wij primo door den statuairen vorm getroffen. Deze vorm wekt onbestemde herinneringen aan oude meesters op en is geloofwaardig, wijl wij in deze meesters gelooven. Eerst later overtuigen wij ons van de natuurlijkheid in deze verbeelding. Bij ‘Chez le père Lathuille’ trekt ons allereerst het schoone der natuur en dan pas het schoone van de kunst. Het formeele komt niet meer voort uit eene bepaalde formule, maar uit de schijnbaar onbegrensde mogelijkheden der natuur en bevredigt daarom niet alleen ons intellect, doch ook onze intuïtie.
la serre.
De serie der groote schilderijen wordt door ‘Un bar aux Folies Bergère’, 1882 gedateerd, min gelukkig afgesloten. Het vertegenwoordigde in 1882, te samen met ‘Le printemps’ voor de laatste maal 's meesters naam in den ‘Salon’, waarvan de deuren zich tot in de laatste jaren, met weinige uitzonderingen, voor hem gesloten hadden. Nog in 1878 had men hem, juist als elf jaren tevoren, eene plaats op de wereldtentoonstelling geweigerd. Hij was eerst in 1881 ‘hors concours’ geworden, en ook alleen nog maar tengevolge van de reorganisatie der jury. De ‘Bar’ maakte fiasco en is inderdaad Manets zwakste schilderij, z'n kracht was gebroken. Reeds in 1879 vertoonden zich de eerste symptonen der zware ziekte, die hem zou neervellen. Terwijl hij ‘Chez le père Lathuille’ schilderde, werd hij reeds door pijnen genepen en zekerlijk heeft ook het portret van den leeuwenjager Pertuiset hier- | |
| |
onder geleden. Manet wist niets van de eigenlijke oorzaak van z'n lijden en ontwierp nog vele plannen. Den zomer van 1881 bracht hij in Versailles door. Een zekeren dag legde hij de reis naar Parijs op de locomotief af. Het gezicht der beide mannen, die de machine bedienden, enthousiasmeerde hem, en hij nam zich voor, na zijne genezing een groot schilderij van hen te maken. Hij hoopte spoedig te worden genezen. Inderdaad heeft Manet de noodige stappen voor dit schilderij gedaan, zooals blijkt uit een brief der ‘Compagnie des Chemins de fer de l'Ouest’ van den 22 October 1881, waarin de directie eene locomotief tot Manets beschikking stelt.
brioche.
Met ‘Un bar aux Folies Bergère’ wilde hij een pendant voor ‘Le déjeuner à l'atelier’ leveren. De kleine, in de compositie zeer afwijkende schets voor het schilderij, staat in werkelijkheid hooger en is natuurlijker. Manet leed aan gedeeltelijke verlamming, die hem het gaan voortdurend moeilijker maakte en tenslotte tot eene mislukte amputatie van het verlamde been leidde. De verhindering zijner gewone bewegelijkheid was een ware ramp voor Manet. Hij behielp zich door het onderwerp zijner schilderijen bij z'n lijden aan te passen en zooveel mogelijk slechts dingen te schilderen, die z'n ledematen rust te nemen veroorloofden. Hij vergenoegde zich, op een rolstoel in den tuin
| |
| |
gezeten, een portret, als dat zijner moeder of de gevel van z'n landhuis in Rueil te schetsen. In de weinige dagen, die hem nog restten na de ongelukkige amputatie, heeft hij nog geaquarelleerd en tot het laatst bleef hij opgewekt en vol hoop. Daarnevens schilderde hij in z'n kamer de schoonste stillevens.
In alle seizoenen van z'n leven heeft Manet stillevens geschilderd. Hij begon in 1862 met de oesters tegen donkergrijs fond, op de manier der oude meesters. De ‘Pivoines’ en ‘Le lapin’ volgen in 1866. Omstreeks 1875 ontstaat de pompeuse ‘Brioche’, waarin als verrassend détail een groene twijg met rose roos is gestoken. De laatste zijn ongetwijfeld de beste. De physieke onbekwaamheid, die het den zieke onmogelijk maakte grootere onderwerpen te behandelen, deed hem zich concentreeren in die kleine schilderijen als de ‘Asperges’ van omstreeks 1880. Indien Manet niets als deze bloemen, die hij als een verloren man kort voor z'n dood schilderde, had nagelaten, zou z'n beteekenis niet minder vaststaan. Hij was wellicht slechts een groot, onvergelijkelijk stillevenschilder, ook wanneer hij andere onderwerpen behandelde en daarin mogen wij z'n grenzen erkennen. Het meer geestelooze van het stilleven toch, - de kleinste spiegel voor het oneindige van den geest -, dat met recht ‘nature morte’ genoemd werd, rangschikt dit genre ver beneden het portret en maakte het van oudsher tot eene specialiteit der geringer begaafdheden. Manet blies echter voor alles der ‘nature morte’ leven in en sinds Manet kunnen wij zonder aarzelen zeggen, dat het onderwerp in de kunst geen belangrijke waarde meer heeft, wijl de schoonheid van een kunstwerk vooral ontstaat door de manier waarop.
Manet stierf op den openingsdag, 30 April, van den Salon van 1883, waaraan hij nog gaarne zou hebben deelgenomen en waarvoor hij een trompetter in uniform, die een hoorn aan den mond houdt, had geschetst. Zelfs z'n intieme vrienden begrepen die onverholen passie voor den officieelen Salon niet altijd en menigeen ergerde zich erover. Hij leed onder het fiasco dat z'n eerste werk maakte, en niet alleen uit gekwetste ijdelheid. Hij kwam, evenals Delacroix, uit een beschaafd en aristocratisch milieu voort en wenschte met z'n werken meer te bevallen als op te vallen. De sensationeele beroemdheid, die het eerste werk hem deelachtig deed worden, ontgoochelde hem. Toen de impressionisten zich tot eene aparte groep vereenigden en gezamenlijk tentoonstelden, ontbrak de leider; hij wilde niet het hoofd eener côterie zijn. De jongeren, die den Salon reeds lang hadden opgegeven, noemden hem ‘lâcheur’ en hij wierp hun toen voor de voeten hem op het slagveld te hebben verlaten. Hij heeft het trotsche woord gesproken: ‘J'ai toujours pensé que les premières places ne se donnent pas, qu'elles se prennent’. De eerste van z'n tijd te zijn, niet dien tijd om te wentelen, was altijd z'n eerzuchtig doel geweest. Manet manebit!
Zola schreef de voorrede van den catalogus der 150 werken, die in 1884, een jaar na Manets dood in de Ecole des Beaux-Arts tentoongesteld werden, als eene ‘hommage’ aan den roemrijken meester. ‘Une chose est belle, parce qu'elle est vivante, parce qu'elle est humaine. Ne croyez pas qu'une chose est belle parce qu'elle est parfaite, selon certaines conventions physiques et métaphisiques’. En hij besluit met de woorden: ‘Le temps achèvera de le classer parmi les grands ouvriers de ce siècle qui ont donné leur vie au triomphe du vrai’.
1914-'15.
|
|