Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 26
(1916)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
Het eilandenrijk van koning Minos,
| |
[pagina 200]
| |
van de schatten van het Museum of fine arts in Boston geldtGa naar voetnoot*). Zeer verschillende herinneringen wekt het op, maar in geen geval aan een klassiek Grieksch profiel; wie het innemende gezichtje geen phantasiekopje wil noemen, zal vooral denken aan een der gracelijke beelden in een Gothisch domportaal. In de fiere, slanke gestalte, de elastische lijn van hals en rug herkennen wij het Kretisch karakter. Met groote gevoeligheid zijn de gelaatstrekken, het haar en de stevig gevormde armen bewerkt.
fig. 18. slangen-godin of priesteres. ivoren beeldje in boston.
Het beeldje is uit twee stukken ivoor met ingezette armen vervaardigd; de sieraden en de slangen zijn van goud; gaten in de tiara wijzen op nog meer goud-versiering; ook waren er vroeger gouden krullen aan het voorhoofd aangebracht. De glans werd verhoogd door beschildering, waarvan sporen aanwezig zijn. Historisch zijn deze goud-ivoren beeldjes van belang, omdat ze als voorloopers te beschouwen zijn van de meest-beroemde beelden van Phidias, ook van goud en ivoor gemaakt: zijn hooggeprezen chryselephantinen Zeus in Olympia, zijn Athena voor het Parthenon in Athene. Natuurlijk is daarvan geen gruisje meer bewaard. Wie weet, wat er in deze techniek reeds op Kreta gemaakt was? Niet alleen om het uiterlijk vraagt het beeldje de aandacht: deze vrouwegedaante met tiara getooid en slangen in de handen is de aanzienlijkste van vele soortgenooten: of men haar godin, priesteres of danseres noemt, zij spreekt van den godsdienst, waarin de slang een rol speelde. Het geheimzinnige dier, dat zich in de aarde thuis voelt, is door vele volken in verband | |
[pagina 201]
| |
gebracht met de geheimzinnige krachten, die in de aarde huizen en woekeren en die soms als booze daemonen schaden, soms als vruchtbaarheidsgeesten den menschen alles geven wat onmisbaar is. In later tijd zijn deze met orgiastischen eeredienst vereerd; het schijnt, dat men de voorloopers hiervan reeds op Kreta vindt.
fig. 19. fragment van fig. 18.
Nog een gezichtspunt om het beeldje te beschouwen is de kleeding: spottend heeft men onze galakleeding er mee vergeleken. Het beginsel wijkt geheel af van de klassieke kleederdracht met los omgehangen gewaden: een nauwsluitend lijfje met mouwen, sterk geregen, (ook de mannen rijgen zich door middel van een nauwen metalen gordel), een rok met strooken (of wellicht met verdiepingen boven elkaar), daarover een schort of boezelaar, het is hetzelfde systeem als in onze dagen en, hoewel niet te bewijzen, heeft de hypothese veel pakkends, die de Kretische kleeding als boerenkleeding gedurende vele eeuwen (niet op Kreta alleen) laat voortleven, totdat ze in de 14de eeuw na Chr. ook bij hoogere standen in de mode kwam en sedert bleef. In het bijzonder verdient hier een Bretonsche kleederdracht de aandacht (verscheidene rokken boven elkaar, de bovenste telkens iets korter dan de vorige), die sterk aan ons beeldje doet denken. Behalve van goud-en-ivoor zijn er beeldjes van brons, faïence en andere stoffen. Ook ons land is in het bezit van een Minoisch beeldje: een bronsje in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden (fig. 20)Ga naar voetnoot*). De verklaring is nog een puzzle, maar aan het echt Kretisch karakter valt niet te twijfelen. Het is de overdreven paradehouding, vereischt door de Kretische hofetiquette, waarbij de wespentaille dreigt door te knappen; het is de veelvoorkomende kleeding: een gordel en een schort, waarvan de achterhelft in dit geval veel heeft van een frak. Bij de bespreking van den sarkophaag van Hagia Triada zullen wij een cultuskleedij ontmoeten, die hiermede overeenkomst vertoont. Wellicht moet men hier ook aan een godsdienstige handeling denken. Een proeve van verklaring gaat uit van de opmerking, dat de armen met sterk gespannen spieren in zulk een moeilijk uitvoer- | |
[pagina 202]
| |
bare, onhandige houding voor de borst gebracht zijn (met de onderarmen tegen elkaar), dat er een bepaalde reden voor moet zijn. De schematische reconstructie geeft een oplossing (fig. 21): de armen zoeken steun bij het omhoog houden van een zwaar voorwerp, vermoedelijk een vaas. Wij hebben reeds een ‘cup-bearer’ ontmoet, het is er een uit velen; onder de Keftiu op Egyptische muurschilderingen komen dragers van vazen voor, die hun elleboog tegen het lichaam doen steunen om het torsen te vergemakkelijken.
fig. 20. bronzen beeldje. museum te leiden.
Het bronsje heeft veel geleden, vooral de gelaatstrekken, de neus is geheel misvormd, maar toch kan men het algemeen aspect van het bolle gezicht met het ivoren beeldje in Boston (fig. 19) vergelijken. Een kleine vergoeding voor het ontbreken van grootere beelden geven enkele relief-fragmenten in gekleurd stuc: een levensgroote roodbruine stierekop met open bek en snuivende neusgaten (fig. 22) en een vorstelijk personage, meer dan levensgrootGa naar voetnoot*). Hij stapt voort met veel bravour; een wapperende hoofdtooi van pauweveeren, een halssnoer met precies het Fransche fleur-de-lys patroon, vlinders die om hem heen fladderen in het weilandschap: het vormt een geheel, dat het best in een sprookje past. De gekleurde reliefs geven een overgang naar de muurschilderingen. Deze zijn vermoedelijk niet al fresco, maar in een soort temperatechniek op een dunne kalkof gipslaag geschilderd, die eerst op de te versieren leembedekking der muren of sarkophaagwanden is aangebracht. Een afbeelding zonder kleuren kan onmogelijk een denkbeeld geven van de ongedachte werking der sprankelende phantasieën in bont, soms haast kakelbont. Maar al ziet men niet het contrast tusschen den schitterend rooden vogel en de veldgrauwe kat (fig. 23), het sluipen, ineengedoken, met den kop laag tusschen de hooge schouders, komt ook op de ongekleurde afbeelding tot zijn recht; dit expressievermogen, het zich niet beperken tot het naast elkaar zetten der figuren is een groote verdienste in een zoo vroeg tijdperk. Deze kunst was reeds in staat een groote groep menschen zoo tot een geheel te kneden, dat men van psychologischen samenhang, van geestelijke atmosfeer kan spreken. Dat maakt de groteske figuren der maaiervaas zoo boeiend (fig. 24 en 25). Zoo is er een groot gezelschap dames en heeren afgebeeld, dat in drukke conversatie dooreenkrioelt; en dat met de allereenvoudigste middelen: het zijn vluchtig geschetste silhouetjes, impressio- | |
[pagina 203]
| |
nistische krabbels, een gedeelte van het gezelschap met één witten veeg als vrouwen gekenschetst, de rest van de schildering donkerder geverfd ter summaire aanduiding van mannen. ‘Less art, but more artistry’. Bij zulk een impressionisme komt de detailstudie wel eens in het gedrang. ‘Het klassiek geoefend oog ontdekt hier dezelfde fouten, die het soms ook in onze moderne kunst ontdekt’. Van deze fouten kan men zich op de meeste onzer afbeeldingen overtuigen. Toch kan deze kunst ook werk scheppen van klassieke harmonie, men herinnere zich de vliegende visschen (fig. 2).
fig. 21. schema van reconstructie van fig. 20.
Misschien zouden al die kleuren in de Kretische kunst ons minder treffen, als wij de latere Grieksche kunst in haar oorspronkelijken toestand kenden; het weinige, dat van antieke kleurenkunst over is, is nog niet eens betrouwbaar; bij vergelijking van pas ontdekte muurschilderingen in Pompei met vroegere vondsten blijkt het, hoe sterk deze al verkleurd zijn; bij de Grieksche beelden is nagenoeg alle kleur verdwenen; wel zijn wij volkomen tevreden met de innige tinten, die Parisch en Pentelisch marmer na het verbleeken der kleuren hebben aangenomen, maar voor een zuivere beoordeeling moet niet worden vergeten, dat het schilderwerk aan beelden als een zeer belangrijke factor gold. Het verschil in werking, met den tegenwoordigen toestand vergeleken, moet aanzienlijk geweest zijn: de enkele verfsporen, die soms alleen chemisch zijn vast te stellen, geven bezwaarlijk voldoende middelen voor een levendige, juiste voorstelling. In onveranderde frischheid zijn de kleuren bewaard bij faiencebeeldjes, die dan ook dadelijk algemeen opzien gewekt hebben, niet minder om de voorstelling, die dezelfde is als van het goud-ivoren beeldje in Boston, dat toen nog niet ontdekt was. Nauw hiermee verwant zijn kleedingstukken en gordels, in faïence nagebootst en als wijgeschenken bestemd. Wij maakten reeds kennis met een faïence-relief, dat een wilde geit met jongen voorstelt. Er is een soort relief-schilderij met vliegende visschen in een rand van schelpen. Het hoogtepunt is een bleekblauw faïencekopje, dat met bruine takken is beschilderd, terwijl boven over den rand in natuurlijke ongedwongenheid een rozetakje in relief ligt. De faïencetechniek is Egyptisch import, tot tweemaal toe vergeten en dan telkens opnieuw in de Grieksche landen ingevoerd. De plastiek in dienst van de gebruikskunst leverde een bijzonder soort vaatwerk, dat in de Grieksche wereld bekend was als rhyton; wij ver- | |
[pagina 204]
| |
wonderen ons niet het ook in de bovengeschetste wereld van levensvreugde aan te treffen. In zijn Kretischen vorm kan het dienen als wijnhevel en schenkvaas tevens; het is van metaal of steen, dikwijls in den vorm van een dierekop (leeuw of stier), geheel gesloten met uitzondering van een opening aan den bek en een boven aan den kop. Zoolang men de laatste met den vinger gesloten houdt, kan de wijn niet uit de onderste opening wegvloeien. Men stelle zich de branie voor, waarmede de handige schenker zijn rhyton hoog opheffende den wijn juist in de bekers der gasten deed neerspuiten.
fig. 22. levensgroote stierenkop in roodbruin stuc-relief.
Maar niet alleen voor het feestmaal, vooral voor het plengoffer waren de rhyta bestemd. Ook bij een godsdienstige handeling viel het fiere gebaar zeker meer in den smaak, dan een uiting van deemoed, die wij ons daaraan verbonden denken (men zie de godin of priesteres (fig. 18). De keuze van den diervorm had hierbij een bijzondere bedoeling. De oudste rhyta zijn in den vorm van een geheel dier: het plengen daaruit leidt het offeren van het dier in. Later beperkte men zich tot den dierekop en wel juist van die dieren, die in den Kretischen godsdienst een rol speelden: stier, leeuw, leeuwin. Uit een technisch oogpunt merkwaardig is een rhyton van zwart speksteen in den vorm van een stierekop. De weeke steen is bijzonder natuurlijk bewerkt. De houten horens waren met goud bedekt. De oogen van rotskristal zijn lensvormig geslepen, zoodat iris en pupil, die aan de binnenkant met kleuren zijn weergegeven, een helderen glans krijgen. Het kristal is in jaspis gevat. Voor verschillende details is inlegwerk van bladgoud, ivoor en donker metaal gebruikt. Een zoo verfijnde techniek is alweer een bevestiging van wat Homerus vertelt, maar wat men langen tijd voor dichterlijke phantasie heeft gehouden; alleen gaat de werkelijkheid nog wat verder dan de dichter. Voor hetzelfde doel als de dierekop-rhyta, diende waarschijnlijk de zwart speksteenen vaas, waarvan slechts het bovenstuk bewaard is en die al heel gauw beroemd is geworden door de buitengewoon expressieve optocht van maaiers, waarmee ze in laag relief versierd is (fig. 24 en 25). Met de eenvoudigste middelen is hier in een relief van 4 à 5 m.M. een perspectief bereikt, dat vier figuren achter elkaar weet af te beelden. Het rhythme van den marsch, het vuur, waarmee de voorzanger zijn hoogste lied uitzingt, zijn weergegeven met een virtuositeit, die het gebrekkige in de details doet vergeten. Vooral de warreling zonder verwardheid van de hooivorken is een kranig stukje werk. De stoet wordt geopend door een leider met lange lokken (hier niet afgebeeld); na de eerste afdeeling maaiers komt de voorzanger, in tegenstelling met de magere, pezige Kretensers een buikig heer, die een sistrum (Egyptisch rinkelinstrument) schudt (fig. 24); drie zingende vrouwen vormen het koor. Een typisch staaltje van karakteriseering: terwijl geen van de maaiers meezingt, is alleen de man vlak voor de muziek met zingenden mond afgebeeld: hem wordt het blijkbaar te machtig. Weer volgen eenige rustige gelederen, maar dan een komisch beeld van verwarring (fig. 25). Een der bentgenooten is gevallen en, bang om onder den voet te raken, grijpt hij angstig schreeuwend zijn voorganger om het | |
[pagina 205]
| |
been; die kijkt om en snauwt hem nijdig toe. Zulke levendige genrevoorstellingen uit het dagelijksch leven vermeldt Homerus reeds bij zijn beschrijving van het schild van Achilles. Er is een sterk contrast tusschen dezen optocht en Oostersch primitief werk, dat met een schablone gemaakt kon zijn; dat er uit ziet als één zelfde, door spiegels vermenigvuldigde persoon. De naam maaier- (of wanner-) vaas wordt niet algemeen aangenomen: sommigen zien hier een troep krijgslieden; de groote drietand is dan een primitief wapen, zooals het nog bij wilde volken in gebruik is. Voor het haakvormig uitsteeksel, dat loodrecht op de steel van het werktuig zit, vergelijkt men de makelij van een hellebaard. Als het maaiers zijn, zou men kunnen denken aan den haak, waarmee onze maaiers het koren bij elkaar houden. De verklaring als wanners vindt steun in de wanvorken, die nog tegenwoordig op Kreta gebruikt worden. De geheele vaas had vermoedelijk den vorm van een struisvogelei, dat puntig uitloopt. De opening bovenin kan men juist met den duim afsluiten.Ga naar voetnoot*)
fig. 23. kat besluipt een fazant. muurschildering.
Dergelijk, met relief versierd, speksteenen vaatwerk, misschien bestemd om verguld te worden, is vrij veel gevonden, o.a. met athletenvoorstellingen en stierspelen. Even klein van afmeting als meesterlijk van uitvoering zijn de producten van juweliers- en goudsmidskunst: er is goud-filigraanwerk zoo fijn, dat men het moeilijk met het bloote oog kan bezichtigen; dat geldt ook van de gesneden steenen, prachtstukjes van graveerkunst, niettegenstaande de hardste gesteenten gebruikt werden: amethist, jaspis, agaat. Over de techniek is niet veel bekend; blijkbaar beschikte men over een draaischijf; boorgaten zijn dikwijls nog te herkennen; maar aan hooge eischen beantwoordden de instrumenten zeker niet. Zooals dikwijls in oude kunsttijdperken, zijn de resultaten, dank zij de liefdevolle toewijding, omgekeerd evenredig aan de volmaaktheid der werktuigen. De kunstvaardigheid hiervoor vereischt was nog grooter omdat de steenen een hol spiegelbeeld moesten geven van hetgeen, in was of klei afgedrukt, in bol relief moest verschijnen. Bij deze steenen staat de kunst in nauw verband met het praktische leven. In plaats van sloten gebruikte men zegels voor het afsluiten van magazijnen en zelfs van voorraadvaten. Om namaak te voorkomen was kunstige uitvoering dus ook van praktisch belang. Een staalkaart van typische exemplaren (fig. 26) bewijst opnieuw, dat de Kretische kunst de vrije beweging boven alles liefheeft. In de engbeperkte ruimte leeft het niet minder dan op het ruime vlak van den beschilderden muur. De stier met zijn kop neer om te stooten (No. 2), het kleine leeuwtje, dat met echt kattegebaar naar zijn grooten vader slaat (No. 7), het soepele lichaam van dien vader zelf, de lenigheid van leeuwen, die zich | |
[pagina 206]
| |
over hun slachtoffer krommen en hun tanden in den nek slaan (No. 3 en 12), de strijdlustigheid van steenbokken (No. 13), al die frissche oorspronkelijkheid heeft dikwijls twijfel doen rijzen, of dit nu wezenlijk steenen uit het Kretisch tijdperk zijn. De wijze, waarop de figuren zich voegen in het ronde vlak, staat niet achter bij de beroemde oplossing van hetzelfde probleem door Grieksche schalenschilders. Gelukkig zijn de bewijzen voor de zeer vroege dateering onomstootelijk. Enkele der afbeeldingen herinneren aan het boven behandelde: de inktvisch is een oude bekende (No. 4); de kleeding en houding der godinnen (No. 5) zal men niet licht met Grieksche verwarren. Het dier, dat de voorste godin bij den hals vasthoudt, kenschetst haar als natuurgodin, de latere Grieksche Artemis. Zeer sprekend is de groep van twee leeuwen met de voorpooten op een lage zuil, waarschijnlijk een altaar (No. 11); sinds lang is dit motief bekend door de leeuwenpoort van Mykene, waar in kalksteenrelief twee groote leeuwen in dezelfde heraldieke groepeering met hun voorpooten op dergelijke altaren staan. Dit moet een hieratisch motief geweest zijn, dat stereotiep geworden was en daarom telkens werd herhaald. Voor de ontwikkeling der godsdienstige opvattingen is het van belang, dat soms tusschen twee dieren een zuil, soms een god of godin staat. Dit laatste is een verder stadium: eerst vereerde men de godheid als zuil, vervolgens in menschelijke gedaante. Ook de ster of zon tusschen de leeuwen (No. 11) is een godsdienstig symbool. Een bewijs van nog beperkt kunnen is het, dat de steensnijder de koppen der leeuwen een halven slag heeft gedraaid inplaats van ze de face af te beelden.
fig. 24. zwart speksteenen vaas (bovenhelft).
Men heeft gevraagd, of er verband is tusschen deze groepeering van twee figuren tegenover elkaar en de hedendaagsche heraldiek. Een directe afstamming van de Kretische kunst is ze niet, maar wel neemt men aan, dat ze ook uit het Oosten afkomstig is en in den tijd van de kruistochten in Europa is overgenomen. Om de onschendbaarheid van het zegel te vergrooten en ook voor de steenen, die als amulet dienden, koos men veelal voorstellingen uit de godenwereld, vooral daemonen. Hier opent zich een wereld van wilde phantasie vol huivering-wekkende spook-gestalten. Telkens denkt men zich in een heksenkeuken van Brueghel verplaatst. Gevleugelde runderkoppen met pooten, maar zonder romp, vrouwen met vogelkoppen, beesten met menschenbeenen, het zijn als zoovele benauwde droomen; toch is het opmerkelijk, dat die koortsphantasieën niet den indruk maken van het onmogelijke; meestal is hun constructie die van een organisch samengesteld, levensvatbaar wezen uit een ons vreemde wereld. Dat hier Oostersche invloeden gewerkt hebben, is duidelijk, maar de Kretensers hebben hun eigen verbeeldingskracht laten verder werken. In deze omgeving zien wij ook den Mino- | |
[pagina 207]
| |
taurus geboren worden: de 5 zegelafdrukken (fig. 27) hebben den stierekop gemeen, maar verder zijn er vogelvleugels, staartveeren, dierelichamen en -pooten, vrouwerompen; totdat eindelijk de vorm zich zet, die later geijkt was: een man met stierekop, in de Grieksche kunst tot een harmonisch geheel versmolten.
fig. 25. zwart speksteenen vaas (bovenhelft) zie fig. 26.
Het is goed zich rekenschap te geven van de veelvuldigheid en veelsoortigheid van deze Kretische daemonen, want dan begrijpt men de diepingrijpende beteekenis, die allerlei duistere machten ook nog in den tijd van verlichte Helleensche beschaving gehad hebben. Niettegenstaande de schijnbare oppermacht der gelukzaligen op den Olympus woekerde in de diepere lagen van het volk een onuitroeibaar bijgeloof, getuige het gebruik van amuletten en toover-formules, waartegen ook de Grieksch-Katholieke Kerk nog steeds moet strijden. Sommigen gaan zoover, dat zij alle wreede gods dienstvormen, alle bijgeloof, tooverij en steen-aanbidding bij de latere Grieken afleiden van de Kretische bevolking, terwijl de Indo-Germanen de goden van het licht zouden hebben meegebracht. Door een toevallige omstandigheid hebben de gesneden steenen ook op ons speciaal studiegebied een gelukkig effect veroorzaakt, dat ons, als wij niet oppassen, zelf bijgeloovig zou maken. De schatgraver van Knossos, Arthur Evans, werd door deze steenen naar Kreta gelokt; zijn doel was aanvankelijk zeer beperkt: voor zijn studies van het oude Kretische schrift wilde hij de exemplaren verzamelen, waarop primitieve pictographische teekens voorkomen. Hij wist, dat ze als ‘melksteenen’ vooral bij jonge moeders voor krachtige amuletten doorgingen. Zoo ging hij van huis tot huis om ze te verzamelen of desnoods alleen een afdruk ervan te nemen. Dit bezoek aan Kreta werd de aanleiding tot de veelomvattende opgravingen en ontdekkingen. Maar toch blijft Evans zijn eerste liefde trouw: het groote boek, dat hij uitgeeft, behandelt de ‘Scripta Minoa’.
Ons overzicht, dat alleen de meest opmerkelijke kunstwerken uitkiest, is nog verre van volledig. Wij moeten nog spreken over de steenen sarkophaag, met voorstellingen van een begrafenisplechtigheid beschilderd, die nieuwe gezichtspunten openen over den doodendienst. Evenals bij alle primitieve volken was de eeredienst voor de geesten der afgestorvenen van ingrijpende beteekenis in het maatschappelijk leven. Men vreesde steeds hun toorn en deed al het mogelijke om hen gunstig te stemmen. Zieken en krankzinnigen waande men door booze geesten bezeten. Veel van deze schadelijke daemonen zijn niet anders dan geesten van dooden. De begrafenis ging steeds gepaard met een offer; in het grafgebouw, dat dikwijls als een huis was ingericht, kwamen de nabestaanden op gezette tijden bijeen om het offer te herhalen. | |
[pagina 208]
| |
De wijze van begraven was zeer verschillend: soms plaatste men het lijk in elkaar gehurkt in een zeer enge ruimte, oudtijds wel eens in een aarden vat; ook gebruikte men sarkophagen van aardewerk of steen.
fig. 26. afdrukken van gesneden steenen.
De steenen sarkophaag van Hagia Triada (bij Phaestos) is aan de vier zijden met bonte tafreelen beschilderd, door veelsoortige ornamenten omlijstGa naar voetnoot*). De belangrijkste zijde vertoont rechts den doode, evenals een Egyptische mummie rechtop opgesteld voor het grafmonument, dat zijn huis zal zijn. Vóór hem is een boom en een altaar. Een stoet van drie mannen nadert met offergaven: als de eerste wezenlijk een scheepje draagt, kan men denken aan het Egyptische doodenschip en de boot van Charon in de onderwereld. De twee volgende mannen dragen kalveren. De linkerhelft stelt een plengoffer voor. Een vrouw (priesteres), evenals de mannen met een dierenhuid om de heupen, - een primitieve offerkleedij - giet het plengoffer in een vaas, die tusschen twee dubbele bijlen staat. Daarop zitten vogels, die waarschijnlijk bedoeld zijn als een van de vormen, waarin de goden aan de menschen verschijnen. Ook de ziel dacht men zich soms als vogel. Een tweede vrouw draagt volle vazen aan, een citherspeler zorgt voor de muziek, die een belangrijke rol speelt in den godsdienst, vooral als die nog niet geheel van de oude, magische elementen bevrijd is. De tegenovergestelde zijde vertoont een stieroffer: het dier ligt gebonden op de slachtbank. De fluitspeler is daarbij (ook in den Griekschen tijd) een onmisbare figuur. Op het altaar staan de gewijde horens, die | |
[pagina 209]
| |
aan de hoornen van het altaar in Exodus XXVII herinneren. Op een der korte zijden van den sarkophaag ziet men een wagen met twee wezens van goddelijken aard, zooals blijkt uit het span griffioenen, dat den wagen trekt. Volgens sommigen is het de ziel, die zich van het stoffelijk omhulsel verwijdert.
fig. 27. de minotaurus op gesneden steenen 3/2.
Er zijn nog veel andere voorwerpen gevonden, die van belang zijn voor de studie der godsdienstgebruiken. Talrijk zijn de wijgeschenken, zooals kleine kleedingstukken ter vervanging van werkelijke, in faïence nagebootst; afbeeldingen van lichaamsdeelen, waarvoor men genezing afsmeekt, een gebruik, dat nog altijd gehandhaafd wordt door vrouwen, die als haar hart gebroken is een zilveren hart aan Maria wijden. Ook kon men zijn heele persoon in de goddelijke bescherming stellen door een beeldje in een tempel te plaatsen. De voorstelling, die men zich van de goden maakte, was in een overgangstoestand. Al gaan sommigen te ver door overal van ‘idolen’ te spreken, waar slechts priesteressen bedoeld zijn, toch zijn er wel afbeeldingen van goden in zuiver menschelijken vorm. Maar in den cultus stond men nog op het oudere standpunt van fetichisme en gaf men de voorkeur aan de vereering der goden in den vorm van een dubbele bijl, een steenen zuil, een houten pilaar of - den ouderen vorm daarvan - een levende boom. Toen later het vereeren van steenen als zetel van goden vergeten was, leefden verhalen voort, waarin de sporen van het oude geloof nog te herkennen zijn, maar blijkbaar verkeerd begrepen; bijv. als Kronos in plaats van zijn zoontje Zeus een steen verslindt, als Apollo met den omphalos wordt vereerd, als een godenbeeld half zuil, half mensch is, en ook wellicht een god, die op een zuil leunt. Het ‘graf van Zeus’, dat de oude Kretensers op hun eiland aanwezen, - wat voor den dichter Callimachus de aanleiding werd om hen leugenaars te noemen - kan zulk een oude cultus-zuil geweest zijn. Evenals in het maatschappelijk leven, speelde de vrouw ook in den Kretischen eeredienst een belangrijke rol. De mahctigste in de godenwereld was een berggodin, omgeven door leeuwen, wellicht dezelfde als Kybele of Magna Mater, de Moeder der goden. Onder de cultushandelingen komen or- | |
[pagina 210]
| |
giastische dansen voor. Het is gewaagd hierover iets met zekerheid te zeggen, maar als de vermoedens op den duur bevestigd worden, zijn hier schakels van ver-strekkende beteekenis ontdekt. Dan zou er reeds een zeer sterk ontwikkeld onsterfelijkheidsgeloof hebben geleefd, dat niet alleen betrekking had op het leven hiernamaals, zooals in Egypte: in verband met den dienst der onderaardsche goden waren er mysteriën; wie zich daarin liet inwijden, kreeg het eeuwige leven reeds voor den dood. Hiermee hangt samen het niet minder merkwaardige vermoeden, dat de machtige Kretische stiergod geen andere is, dan de wilde macht, die een geheel eigen plaats in het latere Grieksche geloof inneemt: Dionysos, de god van de groeikracht en de onsterfelijkheid, in geestvervoering vereerd. De herinnering aan het Kretische tijdperk was bij de Grieken niet geheel verloren gegaan: afgezien van de vele nawerkingen in kunst en godsdienst, leefde die voort in de bekende mythologische verhalen. Ongeveer 20 jaar geleden is die stof verrijkt met de duikerballade van Bakchylides, een lied, dat Griekschen vrijheidsgeest en zelfbewustheid projecteert in de wereld van koning Minos. Het is een van de ontelbaar vele gaven, waarmede Egypte in de laatste decenniën de wetenschap heeft verrijkt. In bijna overstelpende massa komen steeds nieuwe papyri en papyrusfragmenten uit den goed conserveerenden zandbodem te voorschijn. In dezelfde spanning, waarmede the man on the streef uitziet naar zijn politieke bulletins, bevindt zich de geleerde ten opzichte van opgravingsberichten. Elken dag kan iets nieuws verwacht worden en menige nieuwe vondst dwingt tot herzien van gevestigde opvattingen. De studie van de oude talen, die door onwetenden wel eens ‘doode talen’ genoemd worden, krijgt (niet alleen daardoor) een bijzonder boeiend karakter. De aanwezigheid van zooveel papyri in Egyptische graven is te danken aan het sterk doorgevoerd onsterfelijksheidgeloof der oude Egyptenaren. De doode, die zijn leven op denzelfden voet voortzette, kreeg niet alleen levensmiddelen, dienaren, enz. mee in het graf, maar ook lectuur. Bovendien werd er veel gevonden op de lange strooken papyrus, die - als geschriften waardeloos - om de gebalsemde lijken werden gewonden; zelfs katten en krokodillen-mummies bewaren merkwaardige inlichtingen over het economisch leven, soms ook prachtstukjes van literatuur. De duikerballade van Bakchylides, in vrij rhythme gedicht, schildert de vaart van Theseus met de 14 jongelieden van Athene naar Knossos. Koning Minos is zelf op het schip. Met donkeren boeg, krijgshaftige Theseus en twee zeventallen schitterend schoone jonge Ioniërs aan boord, kliefde het schip de Kretische zee. In het ver-blinkend zeil blies, door den machtigen wil van Athena, Boreas. Onrust kwelde het hart van Minos om de heilig-schoone gaven van Aphrodite: van Eriboia streelde zijn hand de blanke wangen; zij riep om Theseus. Donker glansde zijn oog onder gefronste wenkbrauw: ‘Gebieder van Knossos, laat af, ik bezweer u, van snood geweld. Nooit meer kan ik van de onverganklijke Eos 't lieflijke licht genieten, als gij een weerloos slachtoffer krenkt: eer dat gebeurt, treft u 't geweld van mijn handen. Wat volgen moet, weet God, die 't bestiert’. Theseus beroept zich op Poseidon, zijn vader. Ongeloovig spot koning Minos: ‘Breng dit gouden schittrende sieraad der hand terug uit de diepte der zee. Dan zijt gij zoon van Poseidon’. Theseus duikt weg, 't schip draait bij. Dolfijnen dragen den onversaagde, ontsteld door de vreemde gestalten, wonderbaar dansende Nereiden in het paleis van Amphitrite. Een purper gewaad, 't geschenk van de zee, slaat zij hem om; met een krans op het hoofd, niet bevochtigd door spattende golven, duikt Theseus op. Juichklank der meisjes klinkt over de zee, en schallend de hymne der mannen. Echt naief wordt de ring vergeten. |
|