Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 26
(1916)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
Benozzo Gozzoli,
| |
[pagina 185]
| |
en uitzet. Zulk klein werk werd in het atelier van Benozzo meer vervaardigd. De Biblioteca Riccardiana bezit nog heden een handschrift van Vergilius, waarvan de miniaturen aan hem worden toegeschreven.
afb. 13. benozzo gozzoli. episoden uit het leven van st. augustinus, san gimignano.
Uit den Florentijnschen tijd dateert voorts - om dit overzicht te besluiten - een mooi altaarstuk, dat in het Museum te Weenen bewaard wordt: ‘de Madonna het kind aanbiddende’, in een pijnbosch, met links en rechts de H. Franciscus en de H. Bernardinus in knielende houding. Twee zwevende engelen houden achter Onze Lieve Vrouw een hermelijnen mantel op. Het was ook te Florence dat Benozzo, nu gevestigd schilder van erkende faam, in het huwlijk trad. In 1462 werd zijn eerste zoon geboren. Zeer kort nadat de fresco's in de kapel der Medici voltooid waren werd de meester naar San Gimignano geroepen door Domenico Strambi, prior van het klooster der Augustijnen aldaar. Zoo toog Benozzo naar dit merkwaardige stadje, dat in de afzondering der Toscaansche bergen zijn middeleeuwsch voorkomen op zoo zeldzame wijze heeft behouden. Proefwerk was hier niet noodig en hij begon terstond zijn vierde groote fresco-serie, die - evenals te Montefalco - in het koor der kerk het leven van den H. Patroon zou illustreeren. Dit nieuwe omvangrijke werk, zeventien velden beslaande, door uitvoerig versierd pilasterwerk gescheiden, werd door den meester met dezelfde gemakkelijkheid aangetast en voltooid, die zijn overig werk tot dusver kenmerkte. Hij | |
[pagina 186]
| |
toont hier weder zijn onuitputtelijke fantasie en blijmoedig geduld; en als door sommigen aan deze kunst, bij erkenning van de technische en andere verdiensten, verhevenheid wordt ontzegd, dan vragen wij ons af of dit terecht geschiedt. Verhevenheid immers werd niet beoogd. Van het Pathos zijn wij verre.
afb. 14. benozzo gozzoli. de dood van de h. monica, san gimignano.
Hier te San Gimignano heerscht zelfs op de fresco-wanden meer eenvoud van kleur en grootere soberheid dan in de kapel te Firenze. Het geheel is overeenkomstig plaats en bestemming minder vorstelijk, maar innemend weder door zijn zinnige landschappen en welgevallige architectuur. Bij minder weidsche, meer intieme voorstellingen is Gozzoli ook ditmaal op zijn best. Men heeft de eerste helft van het verhaal, H. Augustijns jeugd en jongelingsjaren verbeeldende, beter gevonden dan het tweede gedeelte, dat strenger van voorkomen is en stugger. Doch dit is ten deele weder te wijten aan restauraties, die kleuren en lijnen hier en daar verstrakten. Vermoeidheid van den werker kan nauwelijks oorzaak zijn en het komt ons ook voor, dat de fresco's, die de jeugd van den Heilige voor oogen stellen, de plaats in aanmerking genomen deels later ontstaan zijn, dan de hoogere, waarvan de onderwerpen aan het slot der levensgeschiedenis ontleend zijn. De serie begint links met te verhalen, hoe de kleine Augustijn door zijn moeder, de H. Monica, en zijn vader aan de hoede van den schoolmeester wordt toevertrouwd. (afb. 12). Welopgevoed, de armen nederig over de borst gekruist, blikt het jongetje onderzoekend tot den man met den barschen stoppelbaard op. In het midden de twee oudere scholieren, waarvan de een, tersluiks | |
[pagina 187]
| |
den ander over den schouder ziende, in diens halfgeopend schrijfboek tracht te lezen. Rechts zien wij dan nog eens den jongen Augustinus in zijn lichtgroen pakje, met een plankje in de hand, waarop het a.b.c., dat hij vlijtig staat te leeren. Zijn voorbeeldigheid wordt ons nog nader duidelijk gemaakt, doordat bij wijze van tegenstelling een andere, stoute leerling, op den rug van een ouderen makker geheschen, door den meester strengelijk wordt gekastijd. Onder de loggia zijn voorts al de andere knapen verzameld; schrijvende, spellende en pratende in de tusschenbedrijven. Voor de zedengeschiedenis zijn scenes als deze, door Gozzoli in beeld gebracht, met recht kostelijk: alles is zoo uit het dagelijksch leven om hem heen gegrepen en met verrassende frischheid, zelfs niet zonder humor op den wand gebracht. Hier is bij hem de zin tot levensweergave merkbaar, de lust tot ‘fotografie’, tot ‘boekstaven’ der werkelijkheid, die hem in latere jaren zoo mogelijk nog meer eigen wordt.
afb. 15. domenico ghirlandajo. de dood van de h. fina, san gimignano.
De jeugdige Augustinus bracht het dan door zijn ijver en begaafdheden weldra zoo ver, dat hij als jong geleerde, in Italië gekomen, grooten naam maakte. Op den tegenovergestelden wand zien wij hem dan ook te Rome, als ‘doctor’ gekleed, aan een gehoor van mannen, veel ouder dan hij, de rhetorica en de philosophia onderwijzen, gezeten achter den professoralen katheder. Het daarnaast liggende fresco verbeeldt hoe Augustinus, door den praefect Simachus naar Milaan gezonden om daar te doceeren, met klein gevolg te paard derwaarts op weg gaat: ‘summo cum apparatu’, zooals het onderschrift ons mededeelt. | |
[pagina 188]
| |
Op dit fresco, een der benedenste, stelde Benozzo een bijzondere inscriptie, den naam van den besteller vermeldende en het jaar waarin het werk gereed kwam, nl. 1465. Als men aanneemt, dat dit dus het laatste veld was, 't welk in het genoemde jaar voltooid werd, - want anders lijkt de inscriptie, die kennelijk de streep onder alles zet, zonderling, - dan blijkt daaruit, dat de gansche cyclus binnen twee en een half jaar gereed kwam. De cavalcade van het vertrek uit Rome, in een landschap, waarin een fantasie op de Eeuwige Stad in 't verschiet zichtbaar is, doet denken aan den ruiterstoet in de kapel der Medici, schoon hier de samenstelling zooveel eenvoudiger is. Bepaald boeiend is ook het hoogere fresco-veld, dat den H. Augustinus voorstelt, nu bekeerd - zooals de nimbus helpt aanduiden, - en als kloosterling de Heilige Schrift onderzoekende met zijn volgelingen, die zijn als kinderen om hun Vader (afb. 13). Doch de wijze Meester kan niet op alles antwoord geven, ook niet zich zelf, en links zien wij hem wederom in zijn pij, wandelend langs het strand der zee, peinzende over het mysterie van het wezen Gods, dat hij niet vermag te doorgronden. Hij twijfelt. Dan ontmoet hij, volgens de legende, aan den oever, een kind, dat bezig is met een lepel zeewater in een kuiltje over te scheppen. Het is het Christuskind zelf, maar Augustinus weet dat niet. Op zijn vraag antwoordt het jongetje, dat hij bezig is de zee leeg te scheppen. Een onmogelijk werk meent de Heilige; waarop het Christuskind antwoordt: Even onmogelijk als het mij is met dezen lepel de zee leeg te scheppen, even onmogelijk is het voor Augustinus de onuitputtelijke wijsheid en goedheid van God te beseffen of in zijn sterfelijk brein te bevatten.
afb. 16. benozzo gozzoli. st. bartoldus, san gimignano.
Op den achtergrond van dezen fresco verschijnt de Heilige nog een derden keer, de monniken van Monte Pisano bezoekende, wier klooster boven op den berg is afgebeeld. Een voorstelling, die in haar eenvoud door | |
[pagina 189]
| |
afb. 18. benozzo gozzoli. madonna en vier heiligen. museum te terni.
| |
[pagina 190]
| |
treffende diepzinnigheid en bijzondere wijding gekenmerkt wordt, is de dood van de H. Monica (afb. 14). H. Augustinus aan het sterfbed van zijn Moeder, lezende, voorlezende uit den bijbel, dien hij in de hand houdt. Smart is hier nauwelijks uitgedrukt, zelfs niet de pijnlijke gedruktheid van een afscheid. De stervende ziet het Christuskind, nederdalend om haar te ontvangen; boven wordt zij door engelen ter hemelsche glorie ingevoerd. De mannen staan rustig in besef van den ernst van het oogenblik, de vrouwen zijn in gebed verzonken of toonen meer verwondering dan smartelijke ontroering. Rechts beneden vlucht een verschrikte ‘putto’ voor den boozen zwarten hond; maar zijn makker met glimlach en gebaar schijnt hem te willen overtuigen, dat het dier geen kwaad doet. Verbeelden wij ons een allegorie te zien, die in werkelijkheid niet aanwezig is? Stoeien of argeloos spelen doen die kinderen aan dat sterfbed zeker niet. Het is dit fresco, dat op den jongen Ghirlandajo, toen deze in 1472 ongeveer naar San Gimignano kwam om daar te werken, zulk een indruk maakte, dat hij in stemming en min of meer in de blanke kleur zich bij het gegeven van Benozzo aansloot, toen hij in de hoofdkerk (‘la Collegiata’) het fresco schilderde, dat den dood van de H. Fina, patrones der stad voorstelt (afb. 15). Ook hier de kalmte in het opzien der beide vrouwen, de moeder en de min, op wier gelaat geen smart of ontsteltenis hoegenaamd merkbaar is; - zooals de vrouw opziet, die op Benozzo's fresco met haar kind voor de legerstede gezeten is. Even abrupt, los van de verdere compositie de H. Monica ten hemel vaart, zoo verschijnt hier aan het stervende meisje paus H. Gregorius de Groote, die haar zegent. Ghirlandajo zou als schilder van uitvoerige reeksen van fresco's Benozzo's opvolger zijn, ofschoon hij uit een andere school voortkwam en zijn kunst een geheel ander karakter vertoont. Maar merkwaardig is het om hier te zien, hoe de latere meester hier den ouderen als in den geest ontmoet. Ter zijde van het koor, op de beide vlakken van de pijlers, die den triumfboog dragen, zijn boven elkaar in schijnnissen de figuren van heiligen geschilderd. In de eerste plaats zijn daaronder de beschermheiligen van de stad, voorts de H. Monica, dan ook San Nicolò da Tolentino, heilige van de Orde der Augustijnen, en H. Bartholdus, als een Florentijnsch geleerde (afb. 16). Het ornament, dat de fresco's in deze kerk omlijst, is nog zorgvuldiger bewerkt en ook uitvoeriger dan dat te Montefalco en te Firenze het geval was. De wijze waarop het is aangebracht, maakt het tot een zelfstandig element van de gansche beschildering, zoodat men zich afvraagt of Benozzo geen gezel, die zich onder zijn leiding tot een specialiteit op dit gebied bekwaamd had, uit Florence heeft meegenomen om hem te helpen. In dit vermoeden wordt men versterkt, doordat in de reeds genoemde hoofdkerk van San Gimignano boven langs de muren van het schip een fries van guirlanden dragende putti voorkomt, dat geen werk van Benozzo zelf kan zijn, doch geheel den stijl vertoont van de decoraties, die in het koor van S. Agostino worden aangetroffen. Nog is van Benozzo in de laatstgenoemde kerk een groot fresco, voorstellende den H. Sebastiaan, niet als martelaar doch als schutspatroon tegen de pestziekte. Aan zijn voeten is de bevolking geknield, de voorbede van den Heilige afsmeekende. Engelen verbreken de door de goddelijke Gerechtigheid afgezonden schichten. Onder staat een opschrift, waarbij de schilder mededeelt, dat hij dit werk ter eere van den zeer-glorieuzen ‘athleet’ H. Sebastiaan den 18 Januari 1465 heeft voltooid (‘Ad laudem gloriosissimi athlete Sancti Sebastiani hoc opus constructum fuit die XVIII Januarii MCCCCLXV. Benozius Florentinus pinxit’.). De pest woedde in dit jaar wel zeer hevig in de stad, want nog eens baden de inwoners den schilder, die in hun midden verkeerde, den Heilige af te beelden; ditmaal aan den ingangswand der ‘Collegiata’, meer dan levensgroot, | |
[pagina 191]
| |
weder met aanroeping om voorbede. Hier is de martelie van den Patroon weergegeven. Beide fresco's is het aan te zien, dat zij zeer vluchtig op den wand werden gebracht, onder dwang der omstandigheden. Zij zijn van geringe kunstwaardeGa naar voetnoot*).
afb. 17. benozzo gozzoli. madonna en vier heiligen, san gimignano.
Behalve dit laatste fresco is er in de ‘Collegiata’ een altaarstuk: ‘Madonna en vier Heiligen’, op hout geschilderd, dat volgens het opschrift een jaar later, 1466, in de kerk werd geplaatst (afb. 17). Het werk is kenmerkend door zijn opzet, maar lang niet zoo vol en harmonisch van kleur als dat met vroegere altaarstukken van Benozzo, zooals dat te Perugia van tien jaar vroeger, 1456, het geval was. Aan de weergave der stoffen is genoeg zorg besteed, maar het geheel is vaal en troebel en bij de schildering der beide treden van gekleurd marmer, die tot den troon opvoeren, is de weergave van het | |
[pagina 192]
| |
materiaal kwalijk gelukt. De steen is vlekkig, zeepig en 't is of dit gebrek zich ook over de koppen der Heiligen uitstrekt, die, met uitzondering van den gemijterden H. Augustinus, weinig karakteristieks vertoonen. Aanmerkelijk beter doorwerkt, tenminste wat de schildering betreft, en gunstiger zoowel van kleur als van expressie, is een klein stukje in de Pinacotheek te Terni (Umbrië), dat blijkens het opschrift, ook hier aan den voet van den troon geplaatst, weder één jaar later, in 1467, werd afgeleverd. Santa Lucia, hoewel ook niet intelligent, kijkt toch meer vief uit de oogen dan de wezenlooze Maria Magdalena op het zoo even besproken paneel, en ook het Christuskind, dat aan de H. Katharina den ring aan den vinger schuift, is veel meer een van Benozzo's gewone kindertypen.
afb. 19. benozzo gozzoli. de wijnoogst van noach, campo santo te pisa.
Beide altaarwerken met de fresco's vergelijkend begrijpen wij dat een leerling van Gozzoli, Giusto d'Andrea, in een brief getuigen kon, dat zijn meester vooral uitmuntte ‘op den muur’. Als hij ruimte heeft en geen conventioneele gegevens heeft te behandelen is hij op zijn best. Op den muur maakte hij te San Gimignano in den hof van het klooster Monte Oliveto, een half uur gaans buiten de stad gelegen, een ‘Kruisiging’, de eenige welke van hem bekend is. Met gespannen verwachting begeeft men zich derwaarts om te zien hoe Gozzoli, die elders, zooals wij zeiden, de smart ontwijkt, hier de tragiek van Golgotha zal weergeven. Die weergave is, zooals wij verwachtten, meer hevig dan diep; toch allerminst oppervlakkig door zoetigheid. Het is een fresco met levensgroote figuren: Onze Lieve Vrouw onder het Kruis staande met St. Jan, en geheel op den voorgrond St. Jeroen knielende. In de lucht vier zwevende engelen, wier gebaren, 't krampachtig wringen der handen en 't vertwijfeld zich aan 't hoofd grijpen, de heftigste smart uitdrukken. Realistisch sprekend in de onmiddellijkheid van het gruwelijke is het van het kruis overvloedig afleekende bloed. Waarlijk, het wreede van het gebeuren is wat de mededeeling betreft ons niet gespaard; doch diepere verslagenheid, het leed, dat zou stokken in de keel ontbreekt. Den achtergrond vormde een boomrijk landschap met de ranke stammen, Gozzoli eigen; maar deze achtergrond is geheel bedorven, zooals ook het heele werk overigens te veel geleden | |
[pagina 193]
| |
heeft, om het naar zijn waarde of onwaarde behoorlijk te kunnen schatten. Op een rand beneden staat, of liever stond een inscriptie, die is overgeschilderd en zonder twijfel den naam van den meester op de gewone manier behelsde. Alleen de laatste cijfers van het jaartal zijn zichtbaar; ik meende (MCCCC)LXVI te kunnen ontcijferen. In 1467, vóór zijn vertrek uit San Gimignano, restaureerde Benozzo nog in de raadszaal van het Palazzo Municipale het groote fresco, dat Lippo Memmi van Siena in 1317 daar op den wand schilderde. Rechts beneden lezen wij, als proeve van 's meesters gewone nauwgezetheid en tevens als een bewijs van een gevoel van gerechtmatigde eigenwaarde: ‘Benotius Florentinus pictor restauravit. Anno Domini MDCCCCLXVII’.
afb. 20. benozzo gozzoli. de vervloeking van cham, campo santo te pisa.
Van San Gimignano begaf Gozzoli zich voorts naar Pisa, waar hij was aangezocht de wanden van het Campo Santo te verluchten. De fresco's, in de XIVe eeuw begonnen, waren nog steeds voor de helft schier niet gereed gekomen. Dit werk had hij te voltooien. Hij begon die taak in 1468. Het gold een opdracht van meer dan gewone uitvoerigheid. Het Campo Santo te Pisa, kerkhof naast den dom gelegen, bestaat uit een langwerpige ruimte, omsloten door een soort ruime ‘kloostergang’ welke naar de binnenzijde door een ononderbroken reeks van elkaar opvolgende gothische vensters verlicht wordt. Die ‘kloostergang’ zelf was de begraafplaats en langs haar muren, twee zeer lange en twee korte, zijn rondom de fresco's waarover wij spreken, aangebracht. De vroegste, tegen den zuidelijken wand zijn omstreeks 1340-'50 begonnen door een onbekenden schilder en in de tweede helft van dezelfde eeuw door verschillende meesters voortgezet. Het belangrijkste dezer fresco's, tevens het oudste, is de vermaarde ‘Triomf van den Dood’, die door Vasari (zooals men weet ten onrechte) aan Andrea Orcagna wordt toegeschreven. De Dood, als een vliegende Megaere met fladderend grijze haren, slaat met breede zeis het bloeiende aardsche leven neer. Blij en onbezorgd zitten de menschenkinderen, minnekoozend en bij muziek, doch de volgende zwaai zal ook hen vellen. Ouden van dagen en gebrekkigen roepen daarentegen vergeefs de ontferming in van den Verlosser, die aan hun rampzalig bestaan een einde zal maken. Daarnaast wordt ons de vergankelijkheid van dit bestaan nog eens voor oogen gesteld door de drie geopende graven, waartoe een gezelschap van ruiters met afgrijzen | |
[pagina 194]
| |
nadert. - Het volgend fresco verbeeldt het Laatste Oordeel en de helsche verschrikkingen, ons ‘beschreven’ met al de fantasie, waarover die tijd beschikte. De verdere wandschilderingen zijn van navolgers van Giotto en van meesters uit de school van Siena, van wie wij door documenten tegenwoordig de namen in hoofdzaak kennen. Zij stellen meest episoden uit heiligenlevens voor en werden in het verder verloop der XIVe eeuw voltooid, de laatste in 1391. Toen rustte het werk bijna tachtig jaren. Langs dezen geheelen wand heerscht een zelfde stemming: Het vergankelijke van dit leven wordt ons met aandrang gepredikt, tot boete wordt aangemaand en tot een prijsgeven van deze zondige wereld. De heiligenlevens zijn van dit streven tot heiligmaking het voorbeeld. Inkeer, berouw, verloochening van het aardsche, deze zijn het die ons op 't hart worden gebonden, en de geheele geest der XIVe eeuw komt daarmede tot uitdrukking, een eeuw die door innigheid en krachtig godsdienstig leven wordt gekenmerkt. Fra Angelico was van dezen geest de laatste groote getuige. Benozzo, zijn leerling, lang geen monnik maar een blijmoedig huisvader, vat de zaken en daarmede zijn taak gansch anders op. De lange noordelijke wand was voor de bijbelsche geschiedenis bestemd en een hoogst middelmatig meester uit Orvieto had daar al tegen 1390 de geschiedenis van de Schepping, van Adam en Eva, van Kaïn en Abel, op den muur gebracht, ook die van den Zondvloed in al zijn nattigheid. Dat was nog alles vrij stijf, maar heel stichtelijk. - Het eerste veld, dat Benozzo bij wijze van proef te bewerken kreeg, moest de geschiedenis van Noach ná den Grooten Vloed in beeld brengen. Juist iets naar zijn zin! Maar hoe volmaakt anders, van hoe wonderlijke tegenspraak ook met de fresco's op den tegenovergestelden wand, worden de schilderingen waarmede hij dit kerkhof tooide! Geen dood, geen verzaking ook van het aardsche; 't is hier alles leven wat wij aanschouwen. Met echt plezier worden ons de ‘res gestae’ van Noach en van de Aartsvaders verteld, als ware het een reeks novellen. Gelijk een Bandello met het penseel, zoo groeit Gozzoli in deze aan voorvallen zoo rijke stof. Hij denkt er niet meer aan, dat hij op een kerkhof staat, - hetzelfde kerkhof waar hem zelf een graf zal worden toegewezen. Het Leven, het volle, ontbottende leven neemt hem geheel in beslag. Een echt man van het ‘Quattrocento’ is hij, en hier toont hij meer nog dan in vroegere werken, hoezeer zijn persoonlijkheid verschilt van die zijns meesters, den Zaligen Fra Giovanni da Fiesole. Hier treedt de Renaissance op en staat met al haar levenskracht en -vreugde vrijmoedig en onverholen tegenover ons - op een kerkhof. Benozzo behoort zeker allerminst tot hen, die ‘neen’ tot het leven zeggen! Het eerste veld, dat hij met welgevallen op den wand brengt is de ‘Wijnoogst van Noach’: de eerste wijnoogst op aarde, de eerste dronk, het eerste feest; - de eerste dronkenschap! Gozzoli had voor deze reeks van fresco's een gereed voorbeeld in de primitieve wandschilderingen, die hij in de hoofdkerk te San Gimignano had aangetroffen; doch hij neemt daarvan slechts weinig elementen over. Nochtans enkele: De slang, waarin voor Pharao's aangezicht de staf van Aäron verandert, wordt door hem afgebeeld als een middeleeuwsch serpent met vleugels. Te midden van de begrijpelijke ontsteltenis houdt de dienstknecht Gods het beest kalmpjes bij zijn staart - 't geen onschriftuurlijk is, want volgens Exodus VII wierp Aäron, op het zeggen van Mozes, den staf neder. Verder zijn de onderschriften der fresco's hier voor het eerst in het Italiaansch gesteld, waar de meester zich tot dusver van het statig Latijn bediende. De schilder te San Gimignano had al meer dan honderd jaar vroeger de landstaal gebruikt, tot onderwijzing van de gemeente. Gozzoli ontving te Pisa voor ieder fresco volgens contract 70 goudguldens. De eerste betaling voor het eerste veld werd 9 Januari 1469 gedaan. Het viel zeer in den smaak | |
[pagina 195]
| |
en de meester kreeg vergunning voort te gaan. In 1471 waren reeds vier velden voltooid. Den 11 Mei 1485 het laatste. Binnen zestien jaar kwamen dus 24 groote fresco's, met levensgroote beelden en oneindige rijkdom van details gereed. Het geheele Oude Testament zien wij voor onze oogen tot de regeering van koning Salomo toe. 't Laatste veld van Benozzo's hand stelt den intocht voor van de koningin van Scheba. (De verdere fresco's werden na zijn dood toegevoegd, niet door zijn leerlingen, maar aanmerkelijk later). De vochtigheid der buitenmuren was verderfelijk voor de kleuren. Pisa ligt niet ver van de zee en de wand, die aan Gozzoli werd toevertrouwd, is aan regen en wind het meest blootgesteld. De latere fresco's der reeks hebben het meest geleden en zijn voor een deel zelfs vergaan. De eerste velden toonen nog het meest hun oorspronkelijke frischheid en verve.
afb. 21. benozzo gozzoli. fragment uit het fresco met de vervloeking van cham.
‘En Noach begon een akkerman te zijn, en hij plantte een wijngaard. En hij dronk van dien wijn, en werd dronken; en hij ontblootte zich in het midden zijner tent’. - Aldus het boek Genesis in weinig woorden. Maar hoeveel heeft de schilder van die stof niet gemaakt! Het plukken der druiven heeft in alle bedrijvigheid plaats onder toezicht van Noach in eigen persoon, die als Heilige van het Oude Verbond zelfs van een nimbus voorzien is (afb. 19). Dan het persen van den wijn en in het midden de grijze Noach, die het verraderlijk sap zal proeven. 't Is dan ook een flinke roemer, dien hij voor de allereerste maal aan de lippen zet! Met beide handen moet hij dien omvatten en slaat na een eerste teug met welgevallen het oog op het parelend vocht. - Dan volgt rechts het familie-schandaal! Noach, in onvoegzame houding ligt, met nimbus en al, smoordronken op den grond. Daar staat Cham, die met zijn ouden vader den draak steekt, terwijl de beide broers hem met het kleed eerbiedig bedekken. Geheel rechts wordt men de vrouw gewaar, die schaamtevo de handen voor het gezicht slaat, maar, door de gespreide vingers toeziende, het schouwspel opneemt. Dit is de veelbesproken ‘Vergognosa di Pisa’, die in vermaardheid met den Scheeven Toren wedijvert! Ook andere, van de handeling ten deele geheel onafhankelijke details, zijn met voorliefde ingevoegd: de pauwvogels op de kroonlijst, de kijkende kindertjes voor de ramen. Op den voorgrond andere kinderen, die door den keffenden hond aan het schrikken worden gemaakt. Dan het geheele landschap, rijk aan gebeuren. Nergens is eenheid van plaats, van handeling of zelfs van tijd op te mer- | |
[pagina 196]
| |
ken. Alles wordt zoo maar naast elkaar voor oogen gesteld. Het volgende fresco, beter nog bewaard dan het voorgaande, geeft de vervloeking van Cham, die links onder den ‘portico’ vol ootmoed en vertwijfeling voor zijn vader treedt; maar het is te laat (afb. 20). - Hier ziet men verder eerst recht, hoeveel voorliefde Benozzo voor de kinderen had! Hij bezat er zelf zeven. En mede in dien rijkdom vindt hij gereede aanleiding ons voor oogen te stellen, hoe na den Zondvloed de aarde zich opnieuw bevolkte. Hier worden ze gekamd, daar gewasschen; hier keert een jongetje, dat nauwelijks zoo vlug meekan, met zijn moeder van de bron terug, daar staat een zusje zoet met haar twee jongere broertjes. Ze doen niets, ze staan maar te kijken (afb. 21). Anderen zijn bezig en spelen met een jachthond. En weer staat er het zonnige ruime landschap ‘in 't saizoene’, met zijn glanzend groene boomen, wier kruinen door vogels van allerlei pluimage worden bewoond. Het verhaal van den Toren van Babel is voor een groot deel ook wegens de details merkwaardig, omdat het ons precies doet zien, hoe men in dien tijd bouwde. Van het bedrijf met al zijn vertier wordt ons namelijk iedere bijzonderheid medegedeeld: aanschouwelijk onderwezen. En toch heeft dit allerdaagsche gesjouw en gedoe iets over zich, dat weldadig aandoet: De arbeidslust van den meester schijnt in al die metselaars en steenhouwers gevaren! 't Zal wel geïdealiseerd wezen, maar er is een werkkracht in heel dat bedrijf, dat het een ware lust is om te zien. Dat zeurt allemaal niet en het zwoegt niet en het mort niet: 't gaat alles letterlijk op katrollen. Ieder weet precies wat hij te doen heeft en hij doet het. Heel Italië is er voorts bij tegenwoordig: Firenze en Pisa, en zelfs beroemdheden uit Rome zijn er naar komen kijken. In twee uitvoerige portretgroepen staan ze opgesteld, rechts en links van het werk. Zelfs verscheidene Byzantijnen zijn er onder, geleerden, die na den val van Constantinopel naar Italië waren uitgeweken. Dan komt de geschiedenis van Abraham, hoe hij de drie engelen ontvangt, en Saraï, die achter den voorhang van de tent staat te lachen. Isaac is voorts geboren en zijn moeder heeft hevig ongenoegen met de dienstmaagd Hagar; ontziet zich zelfs niet klappen uit te deelen. Om ons de reden van het standje goed duidelijk te maken, zien wij hoe op den voorgrond Ismaël zijn broertje, het zoete jongetje, in zijn blonde haren vliegt. Hevig krakeel! - waarvan het gevolg is, dat Abraham om den lieven vrede Hagar met haar zoon de woestijn in zendt. Snikkend, boezelaar voor de oogen, gaat ze heen, door den ouden Abraham hoofdschuddend, bijna zou men 't zeggen: door Sara met kennelijke voldoening nagekeken. Maar nog niet genoeg van dit verhaal. Op het volgende fresco zien wij den brand van Sodom en Lot's huisvrouw, die omziende in een zoutpilaar wordt veranderd. Voorts mag Abraham's offer natuurlijk niet onvermeld blijven. Hoe de patriarch met zijn zoon en de twee knechten den berg bestijgt en hoe de vader, als hij op het punt staat het kind te slachten, door tusschenkomst van God zelf in zijn opzet verhinderd wordt, dat alles staat in den Bijbel te lezen. Niet echter hoe, na volbrachte offerande van den ram, vader, zoon en knechten zich in het gras zetten en zich aan een hartig maal te goed doen. Een picnic ‘in optima forma’ als slot van de historie; een zeer menschelijk en consequent slot. De geschiedenis van Jacob, voorts die van Jozef geven overvloed van gegevens, en ook van details; de uittocht der kinderen Israëls uit Egypteland en de aanbidding van het gouden kalf niet te vergeten. - Wij beelden hier nog af een fragment met de geboorte van Ezau en Jacob: de een, die zijn eerst-geboorterecht straks voor een schotel linzenmoes zal verkoopen, is zoo bruin als een noot en harig als een jonge hond; de ander zoo blank en blond als was. Zij worden door de vrouwen zorgzaam gewasschen, broeder- | |
[pagina 197]
| |
lijk uit een en dezelfde waschkom, en voorts in de luren gelegd. Het is een echt huiselijke scene; zooals ook de geboorte van Maria, in dezen zelfden tijd door andere schilders in beeld is gebracht. Op het midden van dezen Noord-wand zien wij, boven een kapel, nog eens de ‘Aanbidding der drie Koningen’, bij wijze van intermezzo, doch veel matter van behandeling dan de fresco's te Florence. Het kon dan ook op deze plaats zoo gedegen werk niet worden. Uit dezen laatsten tijd van den schilder dateert zijn ‘Verheerlijking van den H. Thomas van Aquino’, nu in het Louvre, een vrije bewerking naar een ouder voorbeeld van den Pisaan Francesco Traïni. Een kleiner stuk, in het Stedelijk Museum te Pisa, voorstellende St. Anna, Maria en het Kind, moet aan den Umbriër Giovanni Boccati da Camerino toegeschreven worden, die Benozzo's invloed sterk onderging.
afb. 22. benozzo gozzoli. fragment uit het fresco met den torenbouw van babel.
In 1484 onderbrak de meester het werk te Pisa en schilderde eenige fresco's in het heiligdom van de Madonna della Tosse (O.L.V. van de Hoest), niet ver van Castel fiorentino. Misschien ook zijn deze schilderingen, waarvan de voornaamste den Dood van Maria voorstelt, ontstaan nadat de arbeid te Pisa reeds was afgesloten. De laatste betaling zou den meester dan niet terstond gedaan zijn, doch eerst toen hij in 't voorjaar van 1485 terugkeerde, misschien opzettelijk om met zijn lastgevers af te rekenen. Na zijn vertrek uit Pisa bleef Benozzo nog voor die stad werken en vervaardigde voor de domkerk verscheidene geschilderde banieren, z.g. ‘gonfaloni’, zooals die destijds bij plechtige ommegangen werden rondgedragen. In 1497, den 17 Januari en kort voor zijn | |
[pagina 198]
| |
dood, toen hij weder te Florence woonde, werd de meester belast om als deskundige, samen met Perugino, Cosimo Roselli en Filippino Lippi, alle drie aanmerkelijk jonger dan hij, de nu verdwenen fresco's te schatten, die Alesso Baldovinetti in de kapel der Gianfigliazzi in Santa Trinità gemaakt had. Benozzo overleed te Pistoja 4 Oct. 1497, bijna 80 jaar oud. Het graf, dat de burgerij van Pisa hem in 1478 aan den voet van zijn eigen fresco's had toegestaan zou ledig blijven. Het gewicht van Benozzo's historiën ligt niet zoo zeer in de compositie, welke doorgaans vrij los is, als wel in de bewonderenswaardige rijkdom van conceptie. De meester wordt gekenmerkt door een grondig verstaan van het handwerk, waardoor hij vlot vermag te werken, zonder dat hij zich veel bekommert om de theoretische problemen, waarvan zijn tijdgenooten reeds ernstig werk maakten. Met een makkelijk bevattingsvermogen maakt hij, - zooals Burckhardt van hem gezegd heeft, - hun ‘Errungenschaften’ zich eigen, voor zoover hij die bruikbaar vindt. Zonder dat daarom, dit voegen wij erbij, van geestelijken diefstal sprake is. Gozzoli is uit zich zelf waarlijk rijk genoeg. Met levendige verbeelding en open blik weet hij, aan bijbelsche geschiedenis of aan heiligenlevens zijn motieven ontleenende, het gebeuren in zijn naaste omgeving, de dingen van het dagelijksch leven in beeld te brengen. En dat zoo talentvol en onderhoudend, dat deze eigenschap tegen het zich verdiepen in theoretische problemen bij hem ruimschoots opweegt. Ons is in zijn fresco's een zoo volledig beeld van het toenmalig Leven gegeven, als in de werken van geen zijner tijdgenooten wordt aangetroffen - hoezeer de tijdgenooten voor een deel hem in belangrijke opzichten verre hebben overtroffen. Geheel nieuwe elementen van het afbeeldbare heeft Gozzoli in zijn kunst betrokken. Wat dat aangaat is hij een vinder: vinder door intuïtie en door groote scheppingskracht. Ook in dit opzicht mogen de verdiensten van dezen blijmoedige niet worden onderschat. - Zie toch wat de vreugde in de dingen, de vreugde in bezonde boomen, in een zingenden vogel vermag! De liefde voor een bloem in den haag en voor een kind, dat toevallig over 't pad gaat! De toeschouwer ondervindt op zijn beurt de vreugde aan deze volheid van nieuwe levensbeelden mede. Benozzo Gozzoli beteekent voor de Florentijnsche kunst het einde van een periode: van een periode van overgang, welke als zoodanig een ‘voorloopig’ karakter had. Toen hij stierf was te Milaan Leonardo da Vinci reeds werkzaam. Zijn eenige Florentijnsche leerling, Cosimo Roselli, liep naar de school der vernieuwers over en werkte met hen (Perugino, Signorelli, Botticelli) aan de wandfresco's in de Sixtijnsche kapel, 1481-'83, toen Gozzoli te Pisa druk bezig was. - De Umbriërs waren het, die zijn traditie en de herinnering aan zijn lessen beter bewaarden. Zij hebben gedeeltelijk daaraan de opmerkelijke zelfstandigheid te danken, die zij tegenover de Florentijnsch-Toscaansche school hebben weten te handhaven. 't Zijn niet allen Mezzastri en Giovanni Boccati, die wij reeds noemden, maar ook leidende meesters als Bonfigli en Alunno, die de mooie traditie van de jonge, levenskrachtige kunst van Montefalco op hunne wijze hebben bestendigd. Deze kunst wordt ook heelemaal niet oud of vermoeid. Zij komt ons zelfs te Pisa nog jonger en bloeiender voor dan te Montefalco, en toont geen van de eigenschappen van een school die ondergaat. - In Umbrië werkt het door Benozzo ingeleide element van uitbeelding mede tot het ontstaan van nieuwe opvattingen, die daarna zelf tot een eigene ontwikkeling leiden. In Toscane verdwijnt zijn richting; maar verdwijnt in volle glorie. Zelfs is daar de school die nu optreedt in haar zoeken en aanvankelijke onzekerheid niet zelden terneergedrukt en vermoeid. Zooals Botticelli bewijst.... Augustus-September 1915. |
|