Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 26
(1916)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 169]
| |
een der allereerste aquatinten; door l'abbé de saint non.
| |
[pagina 169]
| |
Van aquatint tot autotypie,
| |
[pagina 170]
| |
cornelis ploos van amstel 1765. zuivere etsproeve van het eerste doordrukgrein met voorloopige polijsting. (copie van een teekening in o.i. inkt). verzameling h.p. gerritsen.
| |
[pagina 171]
| |
vernis die er op uitgespreid was, klaar helder dun vloeibaar, over de plaat ligt. Nu neemt de abt een peperbus met vrij fijn zout, of liever een zeef met fijne mazen, en bestrooit de geheele plaat zoo egaal mogelijk met zout. Na eenige minuten wordt de vernis hard, want hij heeft ze van 't vuur genomen, en nu gaat de plaat in een bak met lauw water, dat het zout oplost, en de vernislaag als fijn doorzeefd achterlaat, want overal waar een zoutkorreltje indrong is nu een gaatje in dat beschuttende laagje. Saint Non neemt nu als model een fraaie schets van Fragonard, heerlijk er op gezet met cordate veegjes van het penseel, dat in de hand van den eleganten Franschman de levendige figuurtjes als uit 't papier doet springen, waar de toets gezet wordt. Er zijn ook pennestreken in, enkele contouren. Die na te bootsen, dat is geen bezwaar, dat is al geschied voor de plaat met vernis en zout werd behandeld, toen waren die pennestreken al in de koperplaat op de gewone wijze geëtst, de ets is immers niet anders dan de wedergave eener penteekening? De fijn doorboorde vernislaag ligt dus als een waas over de reeds geëtste omtrekken der figuren, en nu neemt Saint Non een penseel met vernis, en met de teekening als voorbeeld, dekt hij de plekjes dicht, waar in het origineel de lichtpartijen zijn, de volkomen blanke plekken. Die dekvernis sluit dus op die plaatsen de mazen in het vernislaagje weer toe, de plaat gaat in 't salpeterzuur, en de eerste toon wordt gebeten, lichtgrijs in afdruk, natuurlijk een kwestie van routine. Nu wordt de plaat afgewasschen in water, en gedroogd, en wederom lettende op de teekening die naast hem ligt, dekt de etser alles dicht wat in het origineel die lichtgrijze toon heeft, en etst dan verder, zoo tot 10 en 15 malen toe, al naar gelang de nuanceering in het origineel fijner of minder gedetailleerd is. De plaat is dan in zekeren zin gereed, althans het zuur kan voorloopig niets meer doen, de vernislaag wordt er afgewasschen met wat warme terpentijn, de tampon met drukkersinkt komt voor den dag, en het inkten en proefdrukken neemt een aanvang. Het resultaat is al niet onaardig, de verschillende penseeltoetsen staan er al vrij wel op, maar nog te weinig vloeiend, hier en daar wat te donker, te vlakkerig, elders niet krachtig genoeg. Nu neemt hij het polijststaal ter hand, het welbekende werktuig van den mezzotinter, en daarmede doet hij wonderen, de afscheiding der toonen vloeit ineen, de teerheid der penseelstreek wordt in de plaat gelegd, en eindelijk komt het bijtende zuur weer op tafel, en direct met de punt van een lapje of een penseel, worden op de plaatsen der zwarte toetsen zuurvegen gezet, die dieper inbijten, en afgedrukt de zware schaduwen voortreffelijk weergeven. Geeft de aquatint nu waarlijk de teekening zoo voortreffelijk weer? Waarde lezer, ik heb er verscheidene duizenden in handen gehad, maar ik ben ook de gelukkige bezitter van bladen waarvan ik nog altijd niet weet of het teekeningen of aquatinten zijn. Ja waarlijk, de wedergave is bedriegelijk, is dikwerf volmaakt. Er is eigenlijk maar éen kenmerk dat mij determineerend voorkomt, en dat de aquatint van de teekening doet onderkennen, en wel de oppervlakte van het papier. Deze oppervlakte is bij de origineele teekening dof, doch bij de aquatint door het gaan tusschen de walsen van de pers, glad en somtijds min of meer glanzend geworden, zooals bij de reproducties van Janinet al zeer duidelijk is. Van het klooster waar de Abt Saint Non bezig is, wil ik u voeren naar den Singel bij de Munt te Amsterdam, waar de houtmakelaar Cornelis Ploos van Amstel zijn werkzaam leven leidt, van den morgen tot den avond vol daadwerkelijke belangstelling voor de | |
[pagina 172]
| |
voltooide plaat, geheel door verdere polijsting verkregen, en overdrukt met een tweede plaat met enkele accentueeringen. verzameling h.p. gerritsen.
| |
[pagina 173]
| |
Schoone Kunsten waartoe zijn middelen, verkregen uit den verkoop van StatijnscheGa naar voetnoot*) en Danziger balken, hem ruimschoots in staat stelden. Ploos van Amstel is de uitvinder van het doordruk grein, geschikt voor het nabootsen van krijtteekeningen, doch evengoed voor de wedergave van gewasschen teekeningen. Maak van soepel papier een soort schuurpapier, door het te gommen, en dan te bestrooien met een fijn poeder, bijv. zooals men krijgt door scherven van Keulsche potten fijn te stooten en te verpoederen. Ploos legde zulk een stuk papier op een geverniste koperplaat, en haalde dit stelletje door de pers heen, tusschen de walsen door dus, en de vernis werd weer zóo doorzeefd, door de ingedrukte korrels, dat het scherpe zuur een toon kon bijten, door herhaald afdekken en etsen verdiept, tot alle overgangen van zacht grijs tot donker zwart. Maar die korrel, dat grein, was dan nog wat onregelmatig, hier en daar wat te veel open. Wat nood!. Ploos vernist de reeds gedeeltelijk aldus voltooide plaat nog eens weer, neemt nog eens een dergelijk vel schuurpapier en haalt beide weer door de pers, dekt weer naar behooren af, en etst nog eens, en de storende openingen in de eerste proef zijn nu aangevuld. Dagen en dagen lang doet daarna het polijststaal zijn werk, want er valt nu heel wat weg te poetsen. Door de tweede korreling toch, zijn ook de blanke partijen een weinig gedekt geworden, maar dat is juist de bedoeling, want nu wordt de plaat verder geheel behandeld zooals de mezzotinter met zijn gebraamde plaat handelt, en gelijk de zwarte kunstplaat door polijsting opbloeit uit de duisternis, zoo verschijnt de aquatint als werd in een te donkere sepiateekening, door een penseel met water de toets verlicht en opgeklaard. Tusschen zwartekunst- en aquatintplaat bestaat dus hoofdzakelijk alleen verschil in grein, en de laatste is zoo teer van korrel, dat het afdrukken zeer moeilijk is. Nu vertoonen krachtige teekeningen wel eens zeer forsch aangezette lijnen, soms in krijt, soms in sepia of Oost-Indische inkt, en ook voor het probleem van de nabootsing hiervan temidden der fijnere gewasschen deelen stond Ploos niet stil. Een tweede plaat wordt gemaakt waarop alleen die accentuaties in grovere korrel worden geëtst, en de afdruk wordt genomen van twee platen, over elkaar afgedrukt, en zoo ontstond bijvoorbeeld de prachtige ter Burg, de dame met den edelman, en de page die haar een glas water aanbiedt. Wat ons dus treft, is de grootere geraffineerdheid in de techniek, die ook scherp tot uiting komt in de terzelfder tijd opbloeiende stippelmanier, welke wij reeds bespraken en die natuurlijk ook al weer vermengd met aquatint voorkomt. Het gietgrein heeft een voorlooper in het stuifgrein, het grein der slordige huisvrouw. In een kast wordt zeer fijn harspoeder in een open doos heen en weer geschud, de lucht vullende met een langzaam dalende stofwolk van harsdeeltjes, die op een gepolijste koperplaat vallen, die eveneens in de stuifkast ligt, en deze met een stoflaag bedekken. De plaat wordt even verwarmd, de harsstof bakt aan en kan niet meer worden afgeschud. Wordt nu zulk een plaat gebeten, zoo vreet het zuur rondom de harskorreltjes kanaaltjes, maar de korrel is klein, dus de afdruk van de geïnkte plaat is egaal grijs, terwijl alleen onder het vergrootglas de witte stipjes en de zwarte lijntjes daaromheen zich oplossen. Lost men de hars op in spiritus, en giet men deze oplossing over een verwarmde koperplaat, zoodat de spiritus snel verdampt, zoo blijft een mistig waas over het koper hangen, een laag van onregelmatig uitgekristalliseerde harsdeeltjes, die van het stuifgrein slechts verschilt door de meerdere grilligheid der lijnen, die het zuur nu tusschen die harskorreltjes inbijt. De aquatint handhaaft zich in de 19e eeuw | |
[pagina 174]
| |
zuivere etsproef naar een sepiateekening van g. ter burg, in het doordrukgrein door c. ploos van amstel. (afdruk vóór alle polijstwerk). verzameling h.p. gerritsen.
| |
[pagina 175]
| |
de plaat met de accenten alleen en zeer flauwe schaduwaccenten. verzameling h.p. gerritsen.
| |
[pagina 176]
| |
vrijwel, bloeit zelfs in Engeland sterk in de sportprent, in alle uitgaven van Ackermann, ook in Oostenrijk bij den beroemden uitgever Artaria, en levert legio fraaie stadsgezichten, geestig gestoffeerd, en tallooze wedrennen, tochten met mailcoaches, jachtavonturen en wat al niet. Intusschen is de lithografie in opkomst en dringt veel op zij, doch het machtige hulpmiddel der fotografie ontbreekt nog, zoodat vele procédé's zich naast elkaar handhaven al is de stippelgravure al dood en de zuivere zwarte kunst aan 't tanen. Daar komt de uitvinding van Niepce.
de volledige druk. verzameling h.p. gerritsen.
Nicephore Niepce, de franschman, en Wedgwood en Dawy, twee engelschen, komen op het denkbeeld de reeds bekende werking van licht op helsche steen en zilvernitraat, dat zwart wordt als de zon dit witte zout beschijnt, toe te passen op het verkrijgen van beelden, aanvankelijk silhouetten. De silhouetkunst bloeide nog omstreeks 1830, men had zelfs silhouetteer-machines, allercurieuste toestellen, bestaande uit hef-boomen, waarmede iemands profiel verkleind werd geteekend op een stuk papier. Daguerre vindt een zilverzout, een verbinding van zilver en jodium, die nog lichtgevoeliger is, en ontwerpt met de lens, met de camera obscura, beelden op de zilverplaat, die met jodiumdampen lichtgevoelig is gemaakt, maar hoe nu die beelden te fixeeren, want stelt men deze fotografie aan 't daglicht bloot, dan wordt de geheele plaat zwart? Toeval en opmerkingsgave zullen Daguerre eindelijk helpen, als wilde een goede genius den zoeker beloonen voor zijn arbeid. | |
[pagina 177]
| |
het bolwerk manenburg, aquatint met het harsgrein, door hoogkamer. verzameling dr. n.g. van huffel.
Te zwakke beelden op vergeten platen, ergens in een kast in de donkere kamer, blijken als door een wonder te zijn opgebloeid tot prachtige fotografiën op de zilveren plaat. Daguerre voelt bij intuïtie dat kwik, in diezelfde kast in een open cuvet aanwezig, de oorzaak is, en hij voelt juist, de kwikdamp heeft zich uiterst fijn verdeeld op de zilverplaat afgezet, en wel alleen gehecht aan de door licht getroffen deelen, dus op het beeld. Hij lost de niet getroffen, dus onbedekte deelen, van het zilverjodide in het zout op, dat reeds bekend was deze werking te kunnen volbrengen, de onderzwaveligzure soda, en het kwikbeeld is als prachtige gefixeerde fotografie zichtbaar, nu ook in het volle daglicht, dat niet meer in staat is veranderingen aan te brengen daar de deelen die nog daarvoor vatbaar waren, zijn weggespoeld. Als een juichkreet over het onverhoopt resultaat, geeft Daguerre de geheele methode in alle details den volke, zonder te denken aan winstbejag en patent, en de Daguerotype vangt de reis om de wereld aan. Tien jaren later zien bij Lerebours te Parijs de Excursions Daguerriennes het licht, een der merkwaardigste, weinig bekende albums, bevattende ‘Vues et monuments les plus remarquables du globe’, een groote serie van prachtige aquatinten, direct gemaakt op Daguerotypen. De firma Lerebours was uiterst bedreven in het maken van Daguerotypen, en liet ze vervaardigen in alle deelen van den aardbol, in Lougsor zoo goed als in 't Alhambra, | |
[pagina 178]
| |
aan de Niagara en in de Woestijn van Cheops. Welk een prachtige grondslag voor een aquatint niet waar? het te etsen beeld reeds op de plaat aanwezig, in alle de toonschakeeringen die in de fotografie liggen, als zoovele aanwijzingen voor afdekken en verder, dieper etsen.
vergrooting van een deel van ‘het bolwerk manenburg’ waarop de gebeten lijntjes rondom de harskorrel fraai zichtbaar zijn.
De Daguerotype wordt dus met het gietgrein bedekt en geëtst, gepolijst, en door den kunstenaar, - want het waren kunstenaars die Salathe, Martens, Riffaut e.a., - met geestige beeldjes gestoffeerd, afzonderlijk in de plaat geëtst. De daguerotype-aquatint is de eerste uiting van een fotomechanisch procédé, een bijna geheel onbekende eersteling van de fotografie, in de voortaan verwante familie der Grafische Kunsten, de fotografie wedergevende met niet te overtreffen juistheid, natuurlijk, - want de kunstenaar die de plaat etste, heeft het origineel doorvoeld, en van de daguerotype bij de verwerking tot aquatint meer gemaakt dan de fotografie kon geven. Maar de bewerking van de plaat bleef omslachtig, de eeuwig speurende mensch liet het probleem om tot meer zuiver mechanische werkwijze te geraken niet los, geduldig waarnemende on proefnemende. Zoo vond in 1852 Talbot het verschijnsel dat voor de grafische technieken revolutionair zou blijken, de verhouding tusschen gelatine en dubbelchroomzure soda, een fraai oranjerood zout. Gelatine, gedompeld in een oplossing van dit zout, en blootgesteld aan licht wordt onoplosbaar in water, ook in warm water, en verliest in koud water het vermogen om op te zwellen. Zitten daar nu nieuwe grafische procédé's in? Ja, waarde lezer van dit tijdschrift gewijd aan de Schoone Kunsten, en alleen het feit dat dit zoo is, moet u voldoende zijn om door een zuren appel heen te bijten, en mij te blijven volgen in de beschouwing van wel wat al te technologische of chemische en physische kwesties. Maar vergeet niet, dat een natuurkundige ontdekking en de behandeling van een natuurkundig probleem op zichzelf beschouwd, evenzeer een uiting van kunstgevoel is, als de wording van een schilderij of van een symfonie, dat de uitvinding van de Integraalrekening door Leibnitz artistiek even hoog staat als de grootste schepping van Rembrandt of van Beethoven. In dat opzicht bestaat tusschen Kunst en Wetenschap geen onderscheid, de inductie, | |
[pagina 179]
| |
de baring van het tot dusverre onbekende, is in beide determineerend voor de waarde in 's menschen bewustzijn. Zoo is dan juist het aantrekkelijke in de vinding van Talbot, dat de ontwikkeling van alles wat eruit is voortgevloeid ons doen voelen, hoe elke onderzoeker voortdurend staat tegenover een feitelijk geheel onbekende wereld, een tooverruimte waarin zijn fantaisie moet aanvangen te scheppen om later tot materialiseering te geraken. Bestond die drijfveer niet, wat zou den mensch bewegen tot dikwerf schijnbaar geheel onbelangrijke proefnemingen en onderzoekingen?
alhambra. aquatint met zeer fijn gietgrein gemaakt, direct op een daguerotype. verzameling dr. n.g. van huffel.
De verandering van het zwellingsvermogen van gelatine die met dubbelchroomzure kali is geïmpregneerd, en daarna aan 't licht is blootgesteld, is uitgebuit door Albert, dat is de uitvinder der lichtdruk; de oplosbaarheid van niet belichte chroomgelatine tegenover de onoplosbaarheid van belichte, is niet de grondslag van Meissenbachs vinding, de autotypie, doch slechts een deel daarvan. De lichtdruk of phototypie wordt ook wel Albertypie genoemd; Albert leverde het procédé kant en klaar, omstreeks 1870, en sedert dien is er niets aan verbeterd. Hij, die een uitvinding wil begrijpen, moet zich in den gedachtengang van den uitvinder trachten in te denken. Men kan natuurlijk alle details van een procédé ontleden en demonstreeren, maar | |
[pagina 180]
| |
daartoe is de gelegenheid niet altijd geschikt en bovendien wordt dan de vakkundige analyse te taai voor den belangstellende, doch niet belanghebbende. Stel u dus voor een glasplaat, bedekt met een gelatinelaagje, ik zeg laagje omdat het dun is, lang geen millimeter; de plaat is gedompeld in een oplossing van het chroomzout, in de donkere kamer natuurlijk, en nu neemt men een fotografisch negatief naar een object dat voor reproductie bestemd is. Wij zullen een eenvoudig voorbeeld nemen, de maan, de witte kaas aan den zwarten hemel, waarvan het fotografisch negatief een zwarte vlek op witten grond is. Dit negatief wordt gelegd op de geprepareerde gelatineplaat en blootgesteld aan het daglicht, gedurende verscheidene minuten en het wonder is geschied. Alleen op de plaats, waar het licht onderschept werd door de zwarte vlek, is de gelatine onveranderd gebleven, de omgeving is onoplosbaar en onvatbaar voor zwellen geworden. Nu wordt in de donkere kamer het nog aanwezige chroomzout uitgeloogd, in een bak met water, en het resultaat is een gelatineplaat, gezwollen waar geen licht hem trof, dus op de ronde plek die de maan voorstelt, en alleen daar onvatbaar om inkt aan te nemen. Het verharde gedeelte dat door 't licht is getroffen, de hemel dus, neemt de inkt van den inktrol aan, en de afdruk is dus een witte vlek op zwarten grond, een blanke maan aan donkeren hemel. Dat de gezwollen vochtige gelatinevlek geen inkt aanneemt, is te verklaren uit het bekende verschijnsel dat olie en water zich niet mengen laten, ze stooten elkaar in zekeren zin af, zooals een waterdruppel wegloopt op een geölied zeildoek. De verharde gelatine die door 't licht getroffen is geweest, blijft echter droog, neemt geen water meer op, doch wel de olieachtige drukinkt aan. Denk u nu nog even de vlekken op de maan, de vage grijze plekken die zich in den kijker tot wondere kraters en bergen oplossen. Die vlekken gaven natuurlijk in het negatief even zoovele lichte plekjes, die dus licht door lieten bij het copieeren op de gelatine, en op die plaatsen gelijkvormige onoplosbare en onzwelbare verdiepingen temidden der gezwollen gelatine overlieten, die inkt aannemen en dus als vlekken afdrukken. | |
[pagina 181]
| |
Waar het licht 't sterkst heeft gewerkt, is de hoeveelheid inkt, die opgenomen wordt van de inktrol het grootst, want op die plekken is de gelatine het droogst, in alle schakeeringen der schaduwen geeft dus de lichtdruk het origineel getrouw weer. Ik heb natuurlijk vele technische details weggelaten, want deze causerie is niet bestemd als handboek te worden gebruikt. Ze geeft alleen de tip die u door zelfstandig denken bij het beschouwen van een lichtdruk, dit merkwaardig procédé kan doen begrijpen. De tallooze lichtdrukken die zoo menig fraai werk versieren, zullen ongetwijfeld nu uwe belangstelling niet alleen om der wille van de afbeelding hebben, doch ook als resultaat eener geniale vinding, die van Albert. En nu komen wij aan de autotypie, die tegenwoordig alle tijdschriften en somtijds de dagbladen vult met illustraties, afdrukken van fotografiën, een procédé dat op en top den tijdgeest weergeeft, en aanleiding is tot beschouwingen, die tot vreugde stemmen, doch ook tot ernstige kritiek. Bezie een autotypie, zooals elk tijdschrift er vele telt, zoo ontleedt het vergrootglas het beeld in tal van grootere en kleinere stipjes. Houden wij nu in 't oog, dat de autotypie evenals de houtsnede hoogdruk is, zoo zijn dus al die stippen de afdrukken van met | |
[pagina 182]
| |
inkt ingerolde in een plat vlak gelegen plekjes, waaromheen een bijtend zuur het metaal heeft weggebeten. Een autotypie-cliché is dus een geëtste koperplaat of zinkplaat, die met inkt wordt ingerold, en niet ingewreven zooals bij de diepdrukets geschiedt. Die stippen zijn tijdens het etsen beschut geweest tegen het zuur, en u kunt nu wel al raden hoe.
ongeretoucheerde foto.
geretoucheerde foto.
Op de plaat lag aanvankelijk een chroom-gelatinelaagje, dat stipsgewijze door licht is getroffen geworden, zoodat tallooze grootere en kleinere, doch altijd zeer kleine stipjes onoplosbaar zijn geworden, terwijl na de belichting de niet door licht getroffen plekjes in warm water zijn opgelost, want terwijl koud water de niet getroffen plekken alleen doet zwellen, waarvan de lichtdrukker gebruik maakt, lost warm water de gelatine geheel op, hetgeen Meissenbach exploiteerde. Hoe is nu in het negatief dat op de gelatinelaag gecopieerd is geworden, het beeld geheel uit stipjes opgebouwd, want wij weten nu dat dat zoo moet zijn? Daartoe is het negatief niet direct opgenomen, maar bedekt door de vinding van George Meissenbach, het raster, vanwaar het woord rasternegatief. Op een verdeelmachine wordt met een diamant een spiegel-glasplaat bekrast met bijvoorbeeld 70 lijntjes per centimeter, en deze krassen werden ingewreven met zwarte inkt. Twee dergelijke platen worden met de lijnen loodrecht op elkaar tegen elkaar geplakt, en het rooster is gereed met 4900 openingetjes op de vierkante centimeter. Ik zie het ontstaan van de autotypie al voor u opklaren, zoovele openingen toch, zooveel zwarte stipjes op het negatief, althans waar licht aanwezig is, maar vanwaar nu dat verschil in grootte? Dat is nu wat wij des Pudels Kern kunnen noemen, dat is het gevolg van de eigenaardige diaphragma-werking, de werking van een kleine opening, geplaatst vlak voor de fotografische plaat, en die het gevolg heeft, dat het licht dat er doorheen gaat, slechts een klein zwart stipvormig plekje vormt in de lichtgevoelige laag, doch des te grooter naarmate het licht sterker was. Nu zijn wij er! De sterke lichten uit het origineel geven dus de grootste zwarte stippen in het negatief en dit gecopieerd op de chroomgelatine laag, laat daar de grootste plekjes oplosbaar en laat dus na etsing slechts kleine stipjes staan, die ingerold met inkt zoo weinig zwart in den afdruk geven, dat ze den indruk van wit of zeer licht grijs geven, in vergelijking met de zwaardere stippen in de schaduwpartijen. Deze schaduwpartijen in het origineel, gaven in het negatief lichtpartijen, die dus | |
[pagina 183]
| |
veel licht doorlieten en dus groote onoplosbare chroomgelatineplekjes als beschutting tegen het zuur vastlegden, waaromheen het zuur slechts zeer smalle groefjes kon bijten. De afdruk van al die zware stippen vormen dus de zware schaduw, tot zwart toe.
de silhouetten-machine.
De autotypie is dus het omgekeerde van de aquatint, en heeft het enorme voordeel van den hoogdruk, mogelijk tusschengewonen boekdruk in. Overigens heeft afdekken en etsen in verschillende tonen ook hier zijn nut, tot veredeling van de lichtverdeeling. De autotypie heeft in de illustratie iets nieuws gebracht, dat zeer vermeldenswaard is, n.l. de afbeelding van machineriën naar geretoucheerde fotografiën. Men kan door retouche in het negatief natuurlijk enorm veel bereiken, lichtlijnen scheppen door deze in het negatief zwart af te drukken, zoodat ze na de etsing der plaat diep wegvallen, en dus in den hoogdruk ook weer als strakke lichtlijnen optreden. Ook door afdekken en handig wegetsen kan men deelen doen vervagen, bijna doen verdwijnen, als 't ware doorzichtig maken, en deelen die er omheen liggen zwaar laten staan, zoodat 't is alsof men een deel van de machine van glas zag gebouwd. Het illustreeren van catalogi van machinefabrieken, van automobielen, frais-machines, draaibanken, ziet daar iets geheel nieuws, dat wij voor een deel althans aan de autotypie danken. Geen enkele afbeelding vóor ongeveer 1890 heeft dat cachet, dat waarlijk oorspronkelijke karakter, dat nu aan de fraai verluchte prijscouranten een artistiek aanzien geeft. Maar helaas, de autotypie heeft ook enorm veel kwaad gedaan, al is het euvel voor correctie vatbaar, ze heeft de moment-foto tot hoofdschotel der illustratie gemaakt; het versteende beeld van een werkelijkheidsmoment zonder artistieke interpretatie vult de tijdschriften en benadeelt vooral de topografie. Helaas! waar zijn de geestig gestoffeerde teekeningetjes van een Jan de Beyer, van Rademaker en Langendijk, de Ackermans-wedstrijden, de Stuttgarter lustparken van Artaria? Deze jammerkreet moet dit artikel besluiten, moge het een zucht zijn die weerklank zal vinden bij degenen die gevoel hebben voor betere afbeelding van het stadsbeeld dan nu door de autotypie wordt geleverd. |
|