Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 26
(1916)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
fig. 1. de paleisheuvel van phaistos.
| |
[pagina 105]
| |
Het eilandenrijk van koning Minos,
| |
[pagina 106]
| |
kinderen van de zee, die hen heeft opgevoed, hen dwingt tot voortdurenden strijd tegen de kracht en de luim van zijn stormen, maar hen ook staalt en opwekt door het sterkende klimaat. Zij zijn geboren visschers en duikers, die zich in de wazig-groene diepten niet minder thuis voelen, dan op de steile, felbeschenen paden van hun rotskust (fig. 2). Hier ontstonden de duikerverhalen, zooals van Theseus' bezoek aan het paleis van Poseidon, en het is geen wonder, dat ook de kunstenaars hier meer durfden, dan in de rustige eentonigheid van de vlakte, onder landbouwers, zooals in Egypte en Mesopotamië.
fig. 3. ‘la parisienne’. fragment van een muurschildering.
Het grootste van de eilanden, de zuidelijke afsluiting van de Aegaeische zee, is Kreta. Door zijn ligging was het voorbeschikt om in de oudheid een belangrijke rol te spelen. De scheepvaart ging toen van eiland tot eiland, dus was Kreta een kruispunt van zeewegen, een brandpunt van nieuwe ideeën, die hier van verschillende kanten samenkwamen. De natuur is er zeer afwisselend, want op het smalle eiland moeten de bergen snel stijgen om een hoogte van 2500 M. te bereiken. Door deze beschut, hebben de vruchtbare vlakten een warm, zuidelijk klimaat, dat getemperd wordt door de zee. Met zijn rijkdom van zuidvruchten maakt het eiland een milden, innemenden indruk. Het behoort tot de landstreken, waarvan een bekoring uit gaat, die bij een eerste bezoek reeds het verlangen naar een volgend opwektGa naar voetnoot*). De Kretensers, als eilandbewoners geisoleerd, hebben een apart karakter. Zelfbewust en vrijheidlievend, toonen zij tegenover vreemdelingen een onverholen gevoel van meerderheid. Als een boot het anker laat vallen, nadert een drom schuitjes en dan is het één en al snelheid en behendigheid om het eerst aan boord te zijn en de beschikking te krijgen over den vreemdeling met zijn bagage, dien zij verwelkomen met een mengsel van genadige bescherming en gulle gastvrijheid. Het zijn driftkoppen en heethoofden, die vroeger geregeld het jaar inzetten met een opstand, met veel kruitdamp en een marsch naar de Witte Bergen. Hun gebrek aan waarheidsliefde was al in de oudheid spreekwoordelijk: ‘Tegen een Kretenser moet men Kretisch spreken (liegen)’ en dat zij ook in uiterlijk weinig veranderd zijn, bewijst een vergelijking van de tegenwoordige krachtige mannen, die zich nauw gorden en trotsch zijn op hun slank figuur, vergeleken met de wespentaille van beeldjes, op oude muurschilderingen en vazen (zie fig. 4). Uit den rijken bodem van dit eiland is in het begin van onze eeuw een kunst herrezen, die, door Moeder Aarde zorgvuldig toegedekt, werd bewaard voor een nageslacht, dat het kostbare geschenk zou weten te waardeeren. Als een wonder verscheen ze. De traditioneele kunstgeschiedenis voelde iets als lichte aardschokken: het geriefelijk en weldoortimmerd gebouw van haar theorieën dreigde ontredderd te worden. Het was vroeger zulk een geregelde, geleidelijke ontwikkeling: eerst kwam de strenge gebondenheid van Egyptische en Aziatische stijlen, die ook nog heerschte in de oudste Grieksche kunst en waaruit maar heel voorzichtig, stap voor stap de klassieke Grieksche kunst zich loswikkelde, om pas in Hellenistischen tijd los te breken in een uitgelatenheid, die door | |
[pagina 107]
| |
velen een verval werd genoemd. En nu kwam daar plotseling een vroolijke guit binnendansen, die al lang vóór de allerantiekste Grieksche kunst over zooveel levenslust en zulke vrije manieren beschikte, dat het eigenlijk het best te vergelijken was met moderne Europeesche zeden, met Parijsche mode en naturalistische kunst; voor de fijne dierenschilderingen moest men naar Japan om de sprekendste analogieën te vinden.
fig. 4. dienaar met beker. fragment van een muurschildering (levensgroot).
Als een van de eerste slachtoffers viel de kunstwet, die nog niet zoo lang geleden ontdekt was en toen veel opgang gemaakt had: de wet van de frontaliteit. Julius Lange had geconstateerd, dat eeuwen lang in de beeldhouwkunst van alle landen en volken de romp steeds ‘in front’ was weergegeven, wel voor- of achterwaarts gebogen, maar zonder zijwaartsche buiging of draaiing, dat dus het lichaam steeds door een zuiver plat vlak in een gelijke rechter- en linkerhelft was te verdeelen. Hiervan was noch in de kunst van Egypte, noch in die van Azië en evenmin bij primitieve volken afgeweken. Deze wet had, juist omdat zij zoo ongeloofelijk geklonken had, des te meer opzien gebaard, toen zij bewezen scheen; door de nieuwe ontdekkingen verliest zij haar algemeene geldigheid. Na de eerste verrassing is er veel opgehelderd: de meest sensationeele vondsten, die eerst alle aandacht op zich geconcentreerd hadden, bleken in grooter verband gezien niet plotseling kant en klaar uit een kunstenaarsbrein gesprongen te zijn: ook hier is een ontwikkeling geweest van vele eeuwen, volgens sommigen van meer dan 2000 jaar; niet te onderschatten is de invloed van Egypte en Azië; ook bleek het, dat sommige verbluffende uitingen, als van een wonderkind, wel geniaal waren, maar nog niet rijp. Toch blijft er genoeg merkwaardigs, vooral het vele on-Grieksche, na-Middeleeuwsche. Het is een tamelijk afgezaagd denkbeeld, dat er niets nieuws onder de zon is, maar zoo à bout portant als het zich hier aanmeldt, zoo letterlijk hadden wij het toch niet opgevat. Om te beginnen met de kunst: l'art pour l'art is een betrekkelijk nieuw begrip; dat de antieke kunst, eerst in den ban van den godsdienst, zich geleidelijk daaraan wist te onttrekken, geldt als een geestelijke bevrijding van historische beteekenis. Van zulk een afhankelijkheid is bij de Kretische kunst weinig sprake; zij was er vooral om zichzelf en ter verhooging van het levensgenot; zij is luchtig, geestig, van een Fransche elegance. Haar verfijndheid, ter veraangenaming van het materieele leven, kan met onze weeldemanie concurreeren. Dit geldt ook op ander gebied. De groote zorg voor het koel houden van de woning in den zomer en het vangen van elken zonnestraal in den winter, de vernuftige aanleg van waterleidingen en andere hygiënische inrichtingen, de gecompliceerdheid van een huis met 3 of 4 verdiepingen, in Griekenland ongebruikelijk, waarbij men trappenhuizen en lichtportalen had te ontwerpen, geheime safe-inrichtingen en cementvloeren, dat alles klinkt wel zeer | |
[pagina 108]
| |
modernGa naar voetnoot*). De mode, het toppunt van effectbejag, spot met alle begrippen van antieke kleeding. ‘La Parisienne’ noemen de archaeologen een dametje met wipneusje en coquet ‘heerenlokkertje’, (een Engelschman herkent zijn eigen ‘little girl, who had a little curl right in the middle of her forehead’); haar corsage ‘1915’ met hoogen kraag in den nek is aan de voorzijde ‘en coeur’ uitgesneden (fig. 3); de grillige vormen der dameshoeden lokken eveneens tot vergelijking uit. Onze schijnarchitectuur, die stucpilasters tegen ijzerconstructies plakt, krijgt van de boetpredikers der redelijkheid harde woorden te hooren: ‘dat zij het wezen der bouwstoffen verkracht, dat haar kunst een krenking is van de Heilige Waarheid’. Zij kan zich voortaan beroepen op de oude Kretensers, die een surrogaat van marmer maakten door op een stucbedekking een geaderde marbrure te verven. Bij de bespreking der vazen zullen wij soortgelijke surrogaten van marmer ontmoeten; ook de ‘eierschaalvaasjes’, fijn als Venetiaansch glas, zijn vermoedelijk te verklaren als imitatie, van metaaltechniek. Het zijn wel wonderen van kunstig maaksel, maar zij zijn niet in harmonie met het wezen van de grondstof, de pottenbakkersklei. Nog een stap verder gaat de maker van een vaas, die den bruinen kalksteen versiert met kleine, ingelegde stukjes schelp. Reeds lang voordat Laurens Janszoon Coster in den Haarlemmer Hout zijn gesneden letter in het zand liet vallen om de boekdrukkunst uit te vinden of (een juister vergelijking) voordat de typewriter het stempelend schrijven met 1 stel letters mogelijk maakte, hadden de Kretensers stempels, waarmee zij in klei schriftteekens drukten; (als tenminste de op Kreta gevonden kleischijf niet van elders is ingevoerd). Schrift hadden zij al eeuwen voordat de Phoeniciërs hun alfabet in Griekenland invoerden. Een marmeren kruis, dat te zamen met voorwerpen van sacralen aard is gevonden, schijnt te bewijzen, dat in Kreta reeds een godsdienstig kruissymbool bestond. Meer nog dan in de afzonderlijke feiten treft ons in de algemeene stemming een verwantschap met moderne tijden, vooral in het onbewuste of minder bewuste leven van gevoel en aandoening, van voorkeur en antipathie. Dat verwantschapsgevoel openbaart zich soms in eenvoudige voorvallen, in overigens onbelangrijke verschijnselen. Zooals in het verre land een Hollandsche naam, een boot, waarvan de driekleur wappert, ons niet geheel onverschillig laat, zoo zijn er in deze kunst telkens kleine trekjes, die een gelijk gestemde snaar in ons doen trillen. De liefde voor de natuur, voor dieren en planten is voor ons iets van zelf sprekends; zij inspireerde den Kretischen kunstenaar tot het idyllisch tafreel van een wilde geit met haar zuigend jong (fig. 5). Zulk een genrevoorstelling zou men vroeger in den tijd van Alexander den Groote of later gedateerd hebben. Dat wij ze hier reeds meer dan 1000 jaar vroeger aantreffen moge bij nader beschouwing minder vreemd schijnen, als men let op de poëzie van Homerus, den natuurschilder bij uitnemendheid; maar wie zou vóór de nieuwe ontdekkingen, uit de stemmingsbeelden van Ilias en Odyssee hebben durven concludeeren, dat iets dergelijks ook in de beeldende kunst bestaan had, doch sedert spoorloos verdwenen was? Op een vaas zien wij een officier, die een bevel van zijn vorst ontvangt in een houding, waarvoor alleen maar 't woord ‘schneidig’ bestaat. Men vergelijke daarmee de ‘discipline’ der 10.000 Grieken van Xenophon, in vrijheid gedresseerd. Een gebaar van eerbied in de Kretische | |
[pagina 109]
| |
wereld is bijna precies ons militair saluut. Even modern als de kleedingvrijpostigheden der dames was de schroom, die de athleten weerhield om zich te vertoonen in Grieksche naaktheid, (vandaar het typisch-Grieksche woord gymnasion). ‘De geschiedenis herhaalt zich’, ook hier; en het schijnt wel, of onze vreugde over het nieuwe tijdperk, dat aan de geschiedenis is toegevoegd, moet bekoelen bij de gedachte, dat het nieuwe oude een voor ons overtollige dubbelganger is van het nieuwe, dat wij reeds bezaten. Het spreekt vanzelf, dat er bij veel overeenkomst nog meer verschil is en dus de beide factoren van vergelijkende geschiedbeschouwing aanwezig zijn.
fig. 5. wilde geit met jongen, faience-relief (licht-groen en sepia).
Al dit ongedachte is niet geheel zonder voorafgaande aankondiging verschenen: nu wij het kennen, zien wij, hoe duidelijk de aanwijzingen geweest zijn. Sinds lang was de uitstraling der Kretische beschaving naar alle richtingen waar te nemen. In Griekenland, op de Aegaeische eilanden, in Troje, op Cyprus, in Egypte, op Sicilië zelfs vond men onderling gelijksoortige verschijnselen en het was niet moeilijk het gemeenschappelijk middelpunt te construeeren: dat moest Kreta zijn. Maar wie de zonnestralen ziet, die in vele richtingen door de wolken heenbreken, terwijl die de zon zelf nog bedekken, kan wel de plaats van de lichtbron bepalen, maar van de kracht en de pracht van de zon, krijgt hij slechts een flauw vermoeden. Behalve de archaeologische aanwijzingen was er ook de mythologie en sagenoverlevering en het is weer voor de zooveelste maal gebleken, dat men ongelijk heeft door dat alles a priori als ongelooflijk te verwerpen. De verhalen over den Minotaurus, het gedrocht met stierekop, dat in het Labyrinth van koning Minos huisde en waarheen de stad Athene om de negen jaar 7 jonge mannen en 7 meisjes als schatting moest zenden, totdat Theseus het monster doodde en door den draad van Ariadne uit den doolhof ontsnapte, - dat is thans een ongedachte werkelijkheid geworden. | |
[pagina 110]
| |
Enkele voorzienige geesten, die nu pas naar waarde geschat worden, hadden de groote beteekenis van opgravingen op Kreta al voorspeld; ook Schliemann, die sterk in zijn geloof, in vast vertrouwen op Homerus den schat van Priamos in Troje en het graf van Atreus in Mycene was gaan zoeken, ook hij heeft plannen gemaakt om den troon van Minos te vinden. En die was er.
fig. 6. schenkvaas in kamares-stijl.
Maar het Turksche wanbestuur deed het plan mislukken. Gelukkig - want Schliemann, enthousiast als hij was, zou zeker in de eerste plaats een schat of een schepter hebben willen vinden; terwijl er behoefte was aan de geduldige bezadigdheid van iemand, die het kleinste steentje even gewichtig vond als het kostbare sieraad. Het geluk bracht Arthur Evans naar Kreta in een tijd, toen de Halve Maan zich in Oostelijke richting verwijderd had. Zijn naam is verbonden aan de opgraving van het paleis van Knossos, de stad, waaraan van oudsher de herinnering aan Minos, Minotaurus en Labyrinth, Daedalus en Icarus verbonden was. Het paleis lag op een lagen heuvel, iets ten Zuiden van het tegenwoordige Kandia (= Herakłeion). Bijna even belangrijk zijn de opgravingen der Italianen in Phaistos, gelegen aan het einde van den weg, die bij Knossos begint en dwars door het eiland Noord- en Zuidkust verbindt. Het levendig verkeer tusschen beide plaatsen verklaart de groote overeenkomst, die de vondsten vertoonen. De algemeene beteekenis der opgravingen is, dat zij een nieuw tijdperk aan de wereldgeschiedenis hebben toegevoegd. Voorloopig is onze kennis daarvan nog maar een beperkte: de gewichtigste geschiedbron is en blijft de geschreven overlevering. Wel is daarvan iets bewaard: de Kretensers schreven op kleiplaatjes en dezelfde noodlottige brand, waardoor de meeste kunstschatten vernietigd zijn, werd het behoud van deze sindsdien gebakken schrifturen. Maar - met uitzondering van de getallen (in decimaal stelsel) wachten ze nog op ontcijfering, een prijsvraag voor de geheele geleerde wereld. Tot nu toe heeft men alleen kunnen vaststellen, dat er 3 soorten schrift te onderscheiden zijn: pictographisch (een afbeelding van het aan te duiden voorwerp), hieroglyphisch (1 teeken voor een geheel woord), lineair (een teeken voor een klank of lettergreep). Als eenmaal de ontcijfering gelukt is, zullen er zeker veel raadsels opgelost worden, o.a. of het volk van Grieksch ras was of niet. Tot zoolang is het woord uitsluitend aan de zwijgende monumenten en voorwerpen van dagelijksch gebruik, en blijft het een geschiedverhaal, dat (wel zeer ongewoon) zich weinig inlaat met politiek en oorlog, een geschiedenis van zeden en gewoonten, van de uiterlijke beschaving en de godsdienstvormen en vooral van beeldende kunst. Wat betreft den politieken toestand, blijkt uit het ontbreken van versterkingen om de weelderige paleizen, (evenals het paleis van Knossos lag dat van Phaistos op een licht glooienden heuvel, vgl. fig. 1), dat men zich op het eiland onaantastbaar voelde door de machtige vloot; dit is een bevestiging van de mededeeling van Thucydides over de thalassokratie, de zeeheerschappij van Minos. De oorlog treedt eerst op den voorgrond, als hij al die pracht in vlammen doet opgaan. Waarschijnlijk waren het horden | |
[pagina 111]
| |
van Indo-Germanen, die uit het Noorden kwamen aanzwermen, wien de eer der verwoesting toekomt. Is het een noodlot, dat een nieuwe kultuur alleen gesticht kan worden door hen, die als barbaren de oude hebben vernietigd?
fig. 7. schenkvaas in kamares-stijl.
Overigens is het een schouwspel van verfijnd weelde-leven: de bewoners der ruime paleizen met grooten centralen binnenhof en betrekkelijk kleine vertrekken leefden dank zij het zuidelijk klimaat veel in de buitenlucht. Om den onaangenamen invloed van te groote hitte te ontgaan had men kamers, waarvan twee of drie wanden geheel uit deuren bestonden met smalle tusschenpijlers, waarin de toegeklapte deurvleugels konden verdwijnen, zoodat het geheele vertrek als een groote zonnetent werd, waar de berglucht vrij kon doorstroomen. Aan twee of drie kanten waren zuilengalerijen, zoodat men op alle uren een tocht- of zonvrije veranda vond. De zetels, naar de lichaamsvormen bewerkt, zijn te onderscheiden naar de sekse, waarvoor ze bestemd zijn. Een soort van theater met oploopende zitplaatsen en een koningsloge is misschien de dansplaats, die Daedalus voor Minos maakte. Uitgebreide magazijnen met buitengewoon dikke, driedubbele muren gaven een koel verblijf aan reusachtige aarden voorraadvaten. Wel moet er groote rijkdom geweest zijn, dat men in die magazijnen, door schijnbaar willekeurige vloersteenen bedekt, geheime bewaarplaatsen had aangelegd, die blijkbaar voor voorwerpen van groote waarde, goud of edelgesteenten moesten dienen. Schitterend was de versiering van kamers en gangen. Dunne platen van zacht dofwit albast of gipsgesteente, waarin de schittering van natuurlijke kristalvorming een zeer bijzonder contrast te weeg brengt, waren als hooge plinten of lambrizeering aangebracht. Door kleur of inlegwerk van blauw email werd de pracht nog verhoogd. Daarboven prijkten in helder bonte kleuren groote muurschilderingen: den meest persoonlijken indruk krijgt men van levensgroote, fiere gestalten, die u in het volle besef van hun schoonheid groeten ‘over den afgrond der eeuwen heen’. Zoo sterk was ook de indruk, dien zij op de Orthodoxe Kretensische arbeiders bij de opgravingen maakten, dat zij hen begroetten als Christelijke heiligen, dien zij hun bevrijding van het Turksche juk dankten. Merkwaardiger zijn nog de groote tafereelen van stierenspelen; de lenige Kretensers moeten echte liefhebbers van vermetele behendigheidssport geweest zijn; zij beoefenden kunstrijden op stieren, een salto mortale over hun rug, acrobatenkunsten aan de horens, zich laten opgooien door den stierekop, - zonder dat er iets blijkt van de bloeddorst der Spaansche stierengevechten. Wel zal er menig niet-bedoeld slachtoffer van de scherpe horens of de wilde kopstooten gevallen zijn en het klinkt heel waarschijnlijk, dat voor deze sport, waaraan ook meisjes meededen, de cijns van Atheensche jonge lieden bestemd was, die volgens de overlevering door den Minotaurus werden opgegeten. Door deze ontdekkingen hebben Mino- | |
[pagina 112]
| |
taurus en Labyrinth een nieuwen zin gekregen. De Minotaurus (lett. Minosstier), met menschelijk lichaam en stierekop gedacht, was òf een god òf een als stiergod vermomde priester. Wellicht werd de koning zelf, evenals de Pharao, als belichaming van den (stier)god vereerd, zoodat dan zijn paleis, één groote tempel zou geweest zijn. Dit verklaart dan ook de mythe van Pasiphaë. De stiergod vertegenwoordigde de kracht van donder en bliksem. Daarom was aan hem de zware dubbele bijl als symbool gewijd, die tallooze malen in de Kretische kunst voorkomt. Daar labrys bijl beteekent, is Labyrinth niets anders, dan het paleis, waarin de god van de dubbele bijl vereerd werd: het paleis van Knossos. Dat dit op vreemdelingen den indruk van een doolhof maakte, wordt begrijpelijk bij een blik op den plattegrond. Want ook als werk van bouwkunst is het een doolhof, waarin men met moeite systeem en eenheid vindt.
fig. 8. ‘theekopje’ in kamares-stijl.
fig. 9. witte lelies op purper zwart-fond. overgangsstijl.
Een zoo kostbaar interieur bevatte ook een ongewone gebruikskunst. Wat hiervan over is, vormt de unieke verzameling van het museum te Kandia. Het is een internationale verkwikking zich in gedachte daarheen te verplaatsen. Volgens het nieuwe beginsel, dat de vondsten van een opgraving zooveel mogelijk in het land zelf moeten blijven, hebben Engelschen, Italianen, Grieken, Amerikanen en Franschen daar eendrachtig alles bijeengebracht wat ieder gevonden heeft (behoudens smokkelexport), zoodat het in de archaeologie zeldzame voordeel geboden wordt, de geheele verzameling van een tijdperk ter bestudeering en vergelijking bijeen te hebben. De eigenlijke Kretische beschaving valt samen met het bronstijdperk, dat op Kreta vele eeuwen beslaat. Van den daaraan voorafgaanden steentijd is de duur nog moeilijker te peilen. Sommigen laten die al 12.000 v.Chr. beginnen. Met meer zekerheid kan men zeggen, dat de hoogste kunstbloei ongeveer in de 15de eeuw valt. Zooals gewoonlijk geven de vazen in hun onafgebroken reeks het meest volledig historisch overzicht. Hun ontwikkelings-geschiedenis is een beeld van menschelijke verbeeldingskracht en vindingrijkheid. In den neolithischen tijd is de vorm plomp, de zwartgebrande oppervlakte wordt uit de hand gepolijst met werktuigen van been of steen, de ornamenten worden ruw ingekrast en met wit opgevuld. In den bronstijd komt al spoedig de uitvinding, die ook voor de Grieksche ceramiek van elementair belang is geweest: het gebruik van een verfstof, die door het bakken een glanzend zwarte of (bij sterker verhitting) een roodzwarte kleur kreeg; daardoor werd de combinatie van onvergankelijkheid en schoonheid bereikt. Veel had Kreta op dit gebied aan Egypte te danken, zooals den pottenbakkersoven, de draaischijf en later ook de faïencetechniek. Had de glanzende verf de bedoeling de oudere gepolijste vazen in meer duurzamen toestand na te bootsen, zoo schijnt een van de volgende stadiën: de polychrome Kamáres-stijl (het aanbrengen van kleuren: dof rood, krijtachtig wit en geel, op den donker-glanzenden grond) een imitatie te zijn van bontmarmeren en albasten vazen met hun grillig verloopende of golvende aderen (fig. 6 en 7). De Kamares-vazen leveren een typisch | |
[pagina 113]
| |
voorbeeld van de wijze, waarop men de Kretische oudheden dateert. Meestal gebeurt dit in verband met de Egyptische chronologie. Er zijn Egyptische voorwerpen op Kreta gevonden en omgekeerd; ook zijn er Kretensers (in het Egyptisch Kafti of Keftiu, ‘van de eilanden midden in de zee’) in hun typische kleeding, met los neerhangende lokken afgebeeld op Egyptische muurschilderingen, waarvan de tijd te benaderen is. Zij dragen vazen en andere kunstproducten, o.a. ‘rhyta’ in den vorm van dierekoppen.
fig. 10. beugelkan in naturalistischen stijl.
Kamaresvazen zijn in Egyptische graven van de XIIde dynastie gevonden, iets wat in verband met andere gegevens wijst op de eerste eeuwen na 2000. Nu de tijd eenmaal is vastgesteld, maken de geologen van deze gegevens gebruik om vulcanische uitbarstingen op Thera te dateeren, waar men Kamaresscherven onder een puimsteenlaag heeft gevonden. Tot de Kamares-vazen behooren ‘theekopjes’ met oortjes, van aardewerk, dun als porcelein (fig. 8); de ornamenten (sterk gestiliseerde planten of louter phantastische vormen) zijn soms zoo alledaagsch modern, dat ze op het eerste gezicht weinig treffen, wat banaal doen, als behangselpatronen. Verrassend zijn ruige reliefversieringen, die grillige werkingen van licht en schaduw te weeg brengen, ook barbotine-techniek en het mooie effect, alleen verkregen door de verf van een vol penseel langs de vaas te laten neerdruipen. Rustig-mooi verrijzen hooge, statige lelies, wit op purperzwart (fig. 9)Ga naar voetnoot*): de natuurlijke groei dezer bloemen is reeds een overgang tot het volgend tijdperk. Terwijl de Kamares-stijl nog blijft voortleven, krijgt een richting den boventoon, die een tweeledige tegenstelling met het vorige tijdperk beteekent. Het is geen zelfstandige daad van de vazenkunst: deze ondervindt geregeld invloed van andere kunsten, vooral van de muurschildering. De ééne kenmerkende eigenschap, die reeds naast de Kamaresstijl voorkwam, maar voortaan domineert en zich nog vele eeuwen gehandhaafd heeft, betreft een verschil als tusschen negatief en positief op photografisch gebied. In plaats van gekleurde figuren, niet altijd even sprekend, op een donkeren grond aan te brengen, laat men de vaas zelf licht van toon; de ruwe oppervlakte wordt met een dun laagje fijngespoelde klei overtrokken; terwijl de polychromie verdwijnt, teekenen zich op de natuurlijke geelbruine kleur donkere figuren in zwartbruine silhouetten levendig af. Dat komt de tweede eigenschap te stade: de reeds besproken neiging tot een ongebreideld naturalisme, het meest frappante van alles. De groote inktvisch, die zich met de tallooze zuigers van zijn kronkelende armen aan de vaas schijnt te klemmen en erlangs voort te glijden, is als het | |
[pagina 114]
| |
symbool van de nooit rustende zee, die de eilanden in eindelooze deining omspoelt (fig. 10). Ook de vorm van deze vaas is nieuw, een ‘beugelkan’ met een beugelvormig handvat in het midden en de korte tuit ernaast.
fig. 11. trechter in naturalistischen stijl.
fig. 12. trechter in naturalistischen stijl. Nieuw is ook de veel voorkomende trechter, in verschillende variaties: gewoon kegelvormig (fig. 11; wellicht is het ook zulk een trechter, dien de ‘cup-bearer’ fig. 4 draagt), soms met een hals (fig. 12) of meer bolvormig uitgebogen (fig. 13). Tot dezen naturalistischen stijl behooren de sterkste uitingen van levensweelde: de wieren en waterplanten, die met de golven meewiegelen (fig. 14)Ga naar voetnoot*), de nautilus met volle zeilen (fig. 13), een zeester, schelpdieren en zeeveeren (fig. 12), zeeanemonen (fig. 10 bij het oog van den inktvisch), terwijl koraalwoekering als omlijsting zeer gewild is (fig. 11, 12, 13). Het is de wereld uit het oogpunt van een duiker. Gelijksoortige verschijningen bewegen zich op de beschilderde muren. In de muurschilderingen van den ouderen stijl treft ons weer de voornaamheid van dezelfde witte lelies op donkeren grond. Maar later, als het groote vlak hel wordt gehouden, is daar hetzelfde bruisende leven: ranke dolfijnen, gracieus zwevende vliegende visschen tusschen de koralen van het onderzeelandschap (fig. 2), wilde stierenspelen, de ingehouden veerkracht van een sluipende kat. Dat is alles het leven om het leven. Lang kon het niet duren, spoedig kwam de kunst tot bezinning en menigeen, die vond, dat al die zeedieren en wieren angstig veel op momentopnamen leken, zal zich verheugen en zich in zijn beginselen gesterkt voelen, als hij daarna een kunststijl ziet verschijnen, die, minder uitgelaten, zich bewust betoont van zijn plicht om te versieren in ondergeschiktheid aan den menschelijken geest, die orde en regel wil. Het fijne gevoel voor harmonie en juiste verdeeling, dat de roem is van de klassieke Grieksche ceramiek, ontbrak in Kamares- en naturalistischen stijl, maar begint thans reeds tot uiting te komen. In het nieuwe tijdperk wordt alles weer rustig decoratief: de inktvisch draait braaf zijn armen tot zuivere spiralen (fig. 15), de wieren zien er uit als net gekamde kinderkopjes (fig. 16), inplaats van een dwarsneergeslingerd natuurdier komen daar in geregelde rijen, symmetrisch ingedeeld, zich voegend naar de logica van den vaasbouw: de idee wier, de idee bloem, de idee schelp; tenslotte komen de | |
[pagina 115]
| |
oogen van de idee inktvisch louter als ornament naast den kop te staan. Deze van architectonischen smaak getuigende stijl (naar het prachtig herbouwde paleis paleisstijl genoemd) is de afsluiting van het typisch-Kretische; wat daarop volgt, heeft geen Kretischen naam meer, het is de Myceensche stijl, genoemd naar de burchtstad in Griekenland. Het vasteland is later tot beschaving gekomen dan de eilanden, maar nam ten slotte de leiding. Daar gaat het in dezelfde richting voort: de lichte ondergrond van ongekleurde klei blijft, de ornamentiek wordt steeds stijver: op zichzelf is er niets tegen, de geometrische kunst als eindstation van deze stiliseering te denken. Een van de belangwekkende vraagstukken in de archaeologie betreft den oorsprong van dezen kunststijl. Is het een nieuw volk, dat een kersversche kunstopvatting importeerde met rechte lijnen en cirkels, ‘ein Volk, von dessen klarem, massvollem Denken der geometrische Stil Zeugnis ablegt’? Of is het een geleidelijke voortgang met een steeds strenger en strakker worden van de oude vormen? Een derde mogelijkheid is uitgedrukt in de hypothese, dat de geometrische stijl nooit geheel verdwenen was, maar als onderstrooming in de lagere volksklassen een vergeten bestaan bleef voeren en na het verval van de modestijlen der aanzienlijken weer de overhand kreeg.
fig. 13. trechter in naturalistischen stijl.
Nog ingrijpender is de vraag: Heeft de latere Grieksche bevolking zich in zijn kunst (in hoofdzaak) zelfstandig opgewerkt en losgeworsteld uit de oorspronkelijke starheid? Of is het juist de invloed van niet geheel uitgeroeide, met de indringers versmolten elementen der oude, niet-Grieksche bevolking, die met hun blijkbaar zoo artistieken aanleg de herleving van een schijnbaar weggekwijnde kunst bewerkt hebben?
fig. 14. naturalistische stijl.
* * *
Het zijn vragen, die | |
[pagina 116]
| |
eerst kans van oplossing krijgen, als het schrift ontcijferd is en alle vondsten gepubliceerd zijn. Veel is nog in voorbereiding; veel kan nog nieuw gevonden worden, als de wereld weer oog heeft voor de
fig. 15. paleisstijl.
fig. 16. paleisstijl. werken der beschaving. Maar dit staat wel vast, dat op Kreta reeds vroeg een volk geleefd heeft, dat beschikte over energie en durf en het devies ‘wer immer strebend sich bemüht’ hoog hield.
(Slot volgt). |
|