| |
| |
| |
Een ‘Le Nain’ in het museum Boymans,
door Jo Zwartendijk.
Hoe een eenvoudig schilderij, wie er voor openstaat, plotseling boeien kan! Boven in het stille Museum Boymans te Rotterdam, plaats voor rust en contemplatie tusschen het geraas van de drukke stad, is, wellicht door velen niet genoeg opgemerkt en zèker niet genoeg bewonderd, een klein doek van Le Nain. 't Is een geschenk van den heer Adolphe Schloss (Parijs, 1908) en het hangt, weggedrongen bij eenige weinig-beduidende bloemstukken, een frivolen Greuze en een grooten, strengen Philippe de Champaigne. Het zaaltje is klein en wel intiem, en 't schilderijtje zelve is van een zoo groote en stille schoonheid, dat het lijkt of men hier weer eens, na veel lawaai van reclamekunst, stil mag mediteeren en een rust hervinden, die in veel nieuwere kunst verloren dreigt te gaan. Hier krijgen wij een gevoel van vrede, zóó, dat we bekennen: ja, dit is kunst, de kunst die ontroert. Dit is de harmonie van een mensch, die misschien langs afgronden is gegaan, maar het leven, toen hij dit maakte, beheerschte en begreep. Dit is de klare, gewonnen rust, die niet verdorren kan. En peinzende, denken we even aan Manet, aan ‘De Baker’ van Jacob Maris in Boymans, dan terug-ziend aan Velasquez en Frans Hals. Hoe komt 't, dat onze gedachten onwillekeurig glijden juist langs déze grooten? Is het een uiterlijke overeenkomst, hun techniek van zekere, soms forsche en ruige streken, hun manier rustig zonder overdreven, onnatuurlijke actie, maar toch levend en waardig een figuur zóó op het doek te zetten, alsof ze poseerde, zonder zich zelve daarvan bewust te wezen?
le nain. portret van twee meisjes (mus. boymans, rotterdam.
Het ware misschien belangwekkend, bij deze in ons geheugen komende namen, een zekere eenheid èn een verschil uiteen te zetten en zakelijk te bewijzen. Maar dit ter zijde latende, is er dieper en ver-gaander oorzaak, waarom wij dwalen langs een reeks van eeuwen schilderkunst en deze namen uit de herinnering oproepen. Ik geloof, dat het dit is: juist deze schilders toonen verwantschap, niet zoozeer in het technische, dan wel omdat zij dit ééne, wat
| |
| |
het beste is, te samen bezeten hebben: het absoluut zuiver menschelijke, klaar en onopgesmukt - in zijn reinsten en schoonsten vorm - dat van alle tijden is.
Zeker, wij wèten al deze waarheden wel, maar niet altijd kunnen we ze in ons bewustzijn zóó helder vatten en uitduiden. En dit doek van Le Nain bewijst het ons weer onbestrijdbaar. Tusschen de laaiende hartstocht, het zich verbruiken in uitbundigheid met vorm en kleur, èn de verstarring, de versaaiing in gepeuterd ploeteren is dit in de schilderkunst het gouden midden, dat we allen herkennen kunnen, zoo we ons maar overgeven en bezinnen tegelijkertijd.
Beschouwen we het onderwerp van dit schilderij eens nader - en nuchter - dan zou dit om z'n uiterste simpelheid wellicht onbeduidend te noemen zijn. Het literaire element ontbreekt, onze gedachten kunnen niet verleid worden tot het weven van een web vol fantazieën heen om dat, wat het eigenlijke moet zijn bij het beschouwen van schilderkunst: het geestelijk element erin te zoeken en te benaderen. In ongemeenen eenvoud hebben we voor ons het portret van twee kindertjes, heel gewone meisjes, ten voeten uit, in grijs en beige gekleed, met witte schorten aan. In heur haren fladdert een groote strik, hier en daar geurt een rood kleurtje, de achtergrond is grijs en stemmig, maar welk een jonge frischheid straalt er tevens uit!
Het oudste kind zit op een soort tabouret, het lange schort valt over haar voeten heen, de breede mouwen van haar jak geven iets stugs aan het jonge lichaam; - haar linkerhand ligt plechtig op haar schoot, ze zit daar als een echt 17e eeuwsch prentje, wat stijfjes, met even-krullende, streng naar achter gekamde haren, een kralen ketting om het halsje en ze kijkt met groote verwonderde oogen de ruimte in. Haar mondje is gesloten, de rechterhand houdt, in schaduw slechts schetsmatig aangeduid, de hand van het naast haar staande kameraadje vast, dat eer staart dan te kijken schijnt. Dit kind ziet er armelijker en nonchalanter uit met haar losse haren en witten halsdoek. Hoe prachtig heeft de schilder haar weergegeven. Hoe vrij staat ze daar bij het stijve, zittende figuurtje! Zoo argeloos en vol van trillend leven. Wij vergeten bij haar het specifiek 17e eeuwsche. Dit kòn van onzen tijd zijn, zooals dit kind geschilderd is met haar plompe bruine schoenen. Licht en schaduw, het wit en grijs in doordrenkte diepe tinten, het is alles wel-overwogen op het doek gezet, en op een manier, die zoo modern aandoet, zoo zeker en krachtig, dat het schilderij daarom ook, bij ander werk van de gebroeders Le Nain vergeleken, merkwaardig is. Heelemaal gaaf is 't helaas niet, hier en daar zijn vlekjes zichtbaar, onder nieuw vernis half verscholen. Maar dit kan onze bewondering niet schaden! - Ware dit gegeven fotografisch genomen, het zou ons banaal aandoen, zoetelijk en vervelend. Maar hier op het schilderij is het mysterie van het geschapene, dat ons boeit, de levende ziel van den kunstenaar.
Bezien we nu eens nader de plaats, die de drie broeders Le Nain (van wier levensloop we veel te weinig weten: hun naam is er bijna één geworden als van een enkel schilder) in de Fransche 17e eeuw hebben ingenomen. Er was meer dan de klassieke Poussin, de droomerige Claude Lorrain, de godvruchtige Champaigne, er is ook méér geweest dan de glans en de schittering van weelde om het koninklijk hof. Antoine, Louis en Matthieu Le Nain staan nederig en wat achteraf geschoven in den kring van kunstenaars, die uit dien tijd voor ons opdoemen, waarvan grootschheid en klatering wel de meest kenmerkende eigenschappen zijn.
Wat hebben de artisten toen vrij en makkelijk geleefd, opgenomen in een stroom van genietend leven, vol schoone uiterlijkheid. Zij werkten op bestelling, zij wisten wàar en hòe hun werk geplaatst zou worden. Men betaalde hen voldoende, men ont- | |
| |
ving hen gretig, men verkeerde regelmatig met hen, hun raad had invloed! Er was in het werken niet zoo uitsluitend een streven naar individueele bevrediging, naar eigen roem dan wel een vermenging van belangen om dit ééne te bereiken: Frankrijk's roem en glorie, die van land en koning. Bedoeling en bestemming naderden elkander. Er was een eenheid. Niet altijd moge naar het àllerhoogste in de kunst gereikt zijn, toch voelen wij in ons armelijk heden met hunkering, dat dit verleden groot en schitterend moet geweest zijn, dat het samenwerken van kunstenaars op allerlei gebied, van schilders, bouwkunstenaars, beeldhouwers, kunstnijveren en musici met de dichters en kunstzinnigen iets heeft tot stand gebracht dat waard is door ons bewonderd te worden. Het kapitaal diende de kunst, niet de kunst het kapitaal. Er was in deze fleurige gemeenschap zonder àl te veel kunstmatigheid zoo veel, wat voor den artist onontbeerlijk is!
le nain, boerenmaaltijd (louvre).
Er was de koning met stralend aureool, die helder en intellectueel begreep, dat in het doen bloeien van de talenten, die hij om zich heen had weten te scharen, aan Frankrijk groote geestelijke winst mòest komen. Wij kunnen, het valt niet te ontkennen, onze bewondering dempen door de keerzijde te bekijken van al dit schoons. Dan wordt de figuur op Frankrijk's troon wat klein-menschelijker, dan merken we scherper 's konings ijdelheid en egoïsme,
| |
| |
begrijpen we, hoe in deze samenleving aan de onderste lagen veel ontbrak, hoe de boeren, veracht en vertrapt, gebrek hebben moeten lijden onder de zware belastingen. Maar dit neemt niet weg, dat er voor de kunst een mogelijkheid tot natuurlijken groei was en dat het goede van de Lodewijk XIII en XIV periode ruimschoots opweegt tegen de sociale misstanden. Het is waarlijk toen niet zoo'n héél kwade tijd geweest!
Hoe ver ook staat het Frankrijk van de 17e eeuw van onzen eigen gouden tijd, die het eigen schoon onder zoo heel andere omstandigheden heeft veroverd. Bij ons was de schilder een individu, die zichzelf worstelend trachtte uit te leven en geen deel had aan het ingewikkeld bedrijf van een samenwerkende groep, die in Frankrijk stijl na stijl schiep.
Frankrijk en Holland zijn op dit moment scherpe kontrasten. Hier stond de kunstenaar alleen, daarginds voelde, wist hij zich een deel van het geheel. De kroon kocht voortdurend allerlei kunstwerken aan en ontzag geen sommen. Een deel van de collectie van Lodewijk XIV prijkt nu in het Louvre. Liefhebbers gingen ook verzamelen, lieten hun hotels en kasteelen versieren. (Wij behoeven om een indruk te krijgen, slechts een paar oude inventarissen op te slaan).
Inderdaad, begeerenswaard lijkt ons het Frankrijk van toen. We zijn wel eens àl te zeer geneigd tot vergelijkingen ten eigen gunste, waar het gaat over 17e eeuwsche kunst, waarbij wij ons dan niet weinig trotsch voelen! Maar wij vergeten te makkelijk, dat slechts enkelen - de kunstenaars zelf - ons deze glorie ondanks tegenslag en moeilijkheid hebben nagelaten, terwijl Frankrijk voor de kunst goed, geld en belangstelling in overdaad heeft gegeven.
En toch, bij onzen lof weten we duidelijk dit ééne, dat in de koorts om met uiterlijken pracht en praal te versieren, Frankrijk's kunst één waardevolle eigenschap had ingeboet. Dat was de innigheid, het vermogen innerlijke ontroering te wekken, het stille naar binnen gekeerde.
Le Brun, Mignard en met ben heel een stoet van schilders, ze kònden niet meer innig wezen. Juist dit hebben enkelen goedgemaakt, de meer-eenvoudigen, die gewerkt hebben zonder in den maalstroom van roem en oppervlakkig succes, waar anderen zich door lieten meesleepen, bij hun leven ooit te zijn opgenomen. Bij hen behooren de gebroeders Le Nain, die eigenlijk iets vroeger geleefd hebben, tenminste twee van hen, dan de beroemde figuren om Lodewijk XIV heen. Wij voelen in hun kunst, dat zij vasthielden aan de nog strenge traditie onder Lodewijk XIII, die zich pas later zal wijzigen. Het pompeuze, de klatering hebben ze niet gekend. Maar bij hen vinden we dat eerlijke en robuste, waarom men hun werk wel eens ‘Vlaamsch’ heeft genoemd, en waardoor allerlei hypothesen over hun afkomst en opvoeding zijn opgeworpen, die hun Fransche afkomst loochenen. Mijns inziens ten onrechte, en geschiedkundig ook niet te bewijzen.
Hun schilderijen, ongeteekend en niet gedateerd, zijn ongelijk van kwaliteit, maar de beste behooren zeker tot wat men gewoonlijk ‘meesterstukjes’ noemt. Zij missen het sublieme van kleur, het van licht doorzeefde van een Hals of Vermeer, zij zijn ook anders dan de Hollandsche meesters. Bij hen nooit de weelderige tonen van rood en goud, het ziel-volle, door kleur gedragen. Ze zijn soberder, impeler, valer soms. Wat ze gemeen hebben echter is het zuivere van hun uitingen, het afkeerig zich toonen van fratsen, effekt-berekening of het zich tevreden voelen met een oppervlakkige schijn-schoonheid. En de Le Nain's zíjn Fransch, geen namaak van Hollandsch-Vlaamsch, wat men ook beweren wil. Zij mogen in Laon, hun geboorteplaats, van een reizend Vlaming, zooals er toen vele waren, de eerste lessen in schilderkunst gekregen hebben, die invloed heeft hun individualiteit nooit vernietigd. Zij hebben zichzelf uitgezegd en hun
| |
| |
kleuren zijn de kleuren van het dorre land, waar ze als kind zijn opgegroeid, in de sombere stad van kleurloos, moeizaam leven met rondom kale heuvels, gedeeltelijk met den wijnstok bebouwd, wat aan de boeren een karig bestaan opleverde. Wij kunnen ons indenken, hoe ze daar leefden met hun familie, die tot den eenvoudigen burgerstand behoord moet hebben; afgesloten van het wereldsch gewoel van Parijs, waar ze slechts vage geruchten van kregen en wat hen aantrok als een ongekende schoonheid. Zij waren de nauwgezet werkende vakmannen, d.w.z. meer handwerklieden dan schilders met aureool omgeven.
le nain, boerenmaaltijd (in particulier bezit).
Maar op den duur laat dit alles hen onbevredigd. Zij verlangen naar voller, rijker kunstenaarsleven en trekken dan gezamentlijk in zeldzaam harmonischen broederschap, (men heeft hen wel een ‘Trinité’ genoemd), wij weten niet op welk tijdstip, naar Parijs, waar zij in een stadswijk, die nù nog schoone herinneringen wekt, gewoond hebben. In de rue des Vieux-Colombiers namenlijk, achter den boulevard Saint-Germain.
Het daadwerkelijke van hun leven is niet na te gaan; wij weten wat de documenten betreft ongelukkigerwijze door een toeval (een gedeeltelijke vernieling door brand van de officieele stukken van de Academie de peinture) niets vroegers van hen af dan van het jaar 1710, wat lang na hun dood is.
| |
| |
Noch heeft men andere bronnen over hen kunnen vinden.
Op overleveringen berusten dus slechts onbetrouwbaar alle historische gegevens. Dit alles verhindert niet dat we begrijpen, hoe hun leven geweest mòet zijn dat van trouwhartige schilders, die de liefdevolle aandacht bezeten hebben, die niet tot heftigheid leidt. Zij zijn vertolkers, geen opstandigen. Hoe anders zal Callot tegenover het leven staan!
In Parijs werkten ze gestadig tezamen en verwierven langzaam een zekere bekendheid, vooral als portretschilders.
Het Frankrijk van de 16e eeuw was, naast de uit Italië ingevoerde kunst, die de ‘school van Fontainebleau’ genoemd wordt, naast al dit nieuwe en klassieke, haar oude traditie getrouw gebleven van portret-schilders, die fijne, natuur-getrouwe, minutieus-uitgevoerde portretten crayonneerden en schilderden. Men waardeerde bij al het nieuwe toch ook hun kunst. In de portretten van Le Nain is het, of deze traditie zich voortzet. Men verwerpt hun realisme niet. Men haalde hen wel niet triomfantelijk bij het hof binnen, maar Lodewijk XIII zeide toch b.v. van een portret door een van de broeders van Maria de Medicis gemaakt, dat ‘la reine n'a jamais été peinte dans un aussi beau jour’. En te midden van andere schoonheidverlangens blijft de eenvoud het kenmerkende van hun kunst. Hun geest dwaalt bij het volk, bij de soldaten-benden van armzalige huurlingen, bij de wroetende boeren: dat alles is hun inspireerende liefde. In het Louvre is het ‘Repas de Paysans’ (in de collectie La Case) een beroemd en algemeen gewaardeerd schilderij. Dit groote doek, grauw van toon, is de weergave vol gevoeligheid van boeren, aan den disch gezeten, de mannen met ruige koppen, gelaten en moe, hoe expressief is de voorste figuur! - die eten en drinken, bediend door een vrouw en een paar knapen met jonge, open gezichten. Het vreugdevolle van een Hollandsch interieur is er niet, maar het levensvolle, de atmosfeer vinden we van een rijp mensch, die zich algeheel verdiept heeft in het onderwerp, terwijl hij aan het schilderen was.
De bekendheid van de Le Nain's werd in Parijs wel zoo, dat zij in 1648, bij het oprichten van de ‘Académie de Peinture et Sculpture’ tot leden van deze nieuwe vereeniging werden waardig geacht, met de kwalifikatie ‘peintres de bambochades’, wat ongeveer zeggen wil: schilders van genrestukken uit het eenvoudige leven.
Het oprichten van de academie was een daad van onafhankelijkheidszin door de meest voorname en beroemde schilders in Parijs. Men wilde zich vereenigen om vrij te zijn tegenover het soms te autoritaire gezag van het hof. Er was over deze kwestie geschil en oneenigheid geweest, die tot verbrokkeling geleid had. De academie zou een nieuwe, onafhankelijke macht worden. Maar in de praktijk liep het anders uit; nergens was gezag en traditie na enkele jaren zóó streng en onverbiddelijk als juist daar.
Dat toen, in dien tijd, juist als nu, de waardeering en de opinie over schilderkunst vèr uiteen liep, moge blijken uit het volgend citaat van Félibien, den bekenden schrijver uit de 17e eeuw in zijn werk: ‘Entretiens sur les vies et sur les ouvrages des plus excellents peintres’. Hij zegt daar: ‘Les Nains frères faisaient des portraits et des histoires, mais d'une manière peu noble, représentant souvent des sujets simples et sans beauté’. Hieruit blijkt aan welk soort kunst men slechts officieele sanctie wist te geven, hoe zelfs een man als Félibien zonder weifeling de twee begrippen met elkaar verwarde: een goed schilderij en een goed en schoon onderwerp!
Juist als de le Nain's dan tot académiciens zijn verheven door hun tijdgenooten, sterven onverwacht - de geschiedenis zegt niet hoé - de twee oudsten der broeders, Antoine en Louis, nog in datzelfde jaar 1648.
Matthieu, die de jongste was, blijft alleen in Parijs wonen en zonder den invloed der twee ouderen, zal zijn kunst zich eenigs- | |
| |
zins wijzigen. Hij gaat zich meer aanpassen aan den smaak van zijn tijd, werkt op bestelling, maakt portretten en ook altaarstukken voor kerken, in den trant zooals men ze toen algemeen verlangde, groot en druk van compositie, wat oppervlakkig, weinig-zeggend en zonder een waarlijk religieus gevoel. Zoo leeft hij verder. Zijn dood vinden we pas met het jaartal 1677 vermeld.
Maar toch, slechts vaag komt dit alles tot ons, we kunnen nauwelijks onderscheiden, wat nu zeker door Matthieu geschilderd moet zijn, noch welke doeken we hun onbetwistbaar mogen toeschrijven. Maar het deert ons niet. Want weten wij feitelijks ook veel te weinig van hen af, in hun werken staan ze ons, Hollanders, met hun levensgevoel niet ver en hun prachtige oprechtheid blijft ons in de nagelaten schilderijen een verkwikking en een vreugde voor altijd.
Juni 1915.
le nain, de hoefsmid (louvre).
|
|